Anna Wintour stopt na 37 jaar als hoofdredacteur van de Amerikaanse Vogue. Dat maakte ze donderdag aan haar medewerkers bekend. De 75-jarige Wintour gaf sinds 1988 leiding aan het bekendste modeblad ter wereld.
Wintour begon in 1983 bij Vogue als creatief directeur. Van 1985 tot 1987 was ze de hoofdredacteur van de Britse editie van Vogue, een jaar later maakte ze de overstap naar de Amerikaanse versie van het blad. Wintour werd geroemd om haar keuzes voor jonge onbekende ontwerpers en de gewaagde mix van haute couture en betaalbaarder straatmode in het blad. Wie haar zal opvolgen is niet duidelijk.
Met haar stevig gestileerde bob kapsel en grote zwarte zonnebrillen werd het boegbeeld van Vogue zelf een cultuurfenomeen. Wintour werd internationaal bekend bij een groot publiek na het succes van de film The Devil Wears Prada waarin Meryl Streep een meedogenloze hoofdredacteur van een modeblad speelt.
Wintour gaat niet met pensioen. Ze blijft aan als wereldwijd hoofdredactioneel directeur van Vogue én als chief content officer van uitgeverij Condé Nast. Met titels als Wired, Vanity Fair, GQ, Condé Nast Traveler, Glamour, Tatler en Allure onder haar vleugels blijft ze een van de invloedrijkste personen in de modewereld.
Samen een moment van verstilling en bezinning beleven. Daar gaat het om in het theater, vindt Lemi Po-nifasio. In de eerste scène van Star Returning trekt hij de toeschouwer dan ook resoluut de dagelijkse realiteit uit, om hem te laten neerdallen in een balsemende vertraging. En verwondering: in een zee van vuur zingt de Bimo, een schriftgeleerde van het Chinese Yi-volk, een lied dat wordt gezongen tijdens het jaarlijkse Toortsfestival, betoverend, puur en doordringend.
Zang is belangrijker dan ooit dit jongste werk van Ponifasio en Star Returning biedt bijna een soort opera-ervaring. Voor deze voorstelling werkte hij, zoals vaker, samen met een etnische minderheid. Dit keer zien we zangers en dansers van de Yi, een bergvolk met eeuwenoude rituelen waarin de verbinding met gemeenschap, natuur en de kosmos voorop staan. Ponifasio laat ze versmelten met zijn hedendaagse esthetiek, duister en ceremonieel, traag en precies.
Als altijd gaat het bij Ponifasio over leven en dood, over de levenscyclus. Zo ook in de poëzie van Yi-dichteres Jidi Majia en het Toortsfestival, waarin de Yi geboorte, welvaart en een rijke oogst afsmeken. Ponifasio transformeert dit naar zijn uiterst gestileerde stijl. In plechtige processies trekken figuren in lange zwarte jurken met vlaggen voorbij, terwijl de melodiën (práchtig gezongen) met in grillige slingers van laag naar hoog kronkelen, met soms scherp verspringende registers, altijd loepzuiver.
In een van die liederen wordt de adelaarsschedel bezongen die uit de hemel neerstort; op het toneel ligt een astronautenhelm. De as die eruit valt, wordt bewaard met het respect dat een voorouder toekomt. Perfect synchroon zijn de precies afgemeten bewegingen van de dansers, ook als ze, op de grond gezeten, in gebaren het werk van de landarbeiders en ambachtslieden tonen. Een bijna naakte man symboliseert de dood. Op zijn witte vlag is de vernietiging te zien die de mens zijn woonplaats, de aarde, aandoet. Tegen het einde keert hij als astronaut terug naar de vruchtbare moederschoot, de kosmos. Een witte kosmos, die scherp contrasteert met het schemerduister waarin het toneel langdurig is gehuld – het sterke lichtontwerp is van Helen Todd.
Voor de kenners is dit alles thuiskomen in de wereld van de Samoaan Ponifasio. Het is niet voor iedereen en vraagt aandacht en concentratie, maar voor wie die kan opbrengen, kan als een astronaut los van tijd en ruimte rondzweven in dit wonderlijke universum.
Toen we anderhalf jaar geleden ons huis kochten, was onze tuin niet echt een tuin, maar eerder een ommuurd pleintje met roze tegels. In het midden stond een bak waar een grote laurier, een toch wat onvriendelijke boom, met stugge takken naar de hemel reikte. Wel groeit er ook een decennia oude roos, die over de lengte van de tuin opklimt, tot aan het balkon van de buren, en rond mei woest begint te bloeien, met talloze, stevige rozen in bubblegumtinten.
Op een dag trokken Willem en zijn supersterke vrienden de laurier uit de grond en braken, terwijl ze ‘happaaaa’ riepen, de bak met sloophamers af. „Als we even doorgraven, vinden we huisgerei uit de 16de eeuw”, schreeuwde Willem tegen iedereen, en begon direct maar te scheppen. De omvangrijke kluit, was onmiddellijk vergeten toen hij een deurknop en een scherf Delfts blauw vond.
De kluit, in het midden van het nu lege plein, heeft nog twee maanden eenzaam liggen jammeren (alleen ik kon dat horen), voor ze afgevoerd werd.
Daarna gebeurde er heel lang weer niets, afgezien van wat noeste arbeid van Willems taaie vader van 84, die tijdens logeerpartijen stenen uit de grond trok om plaats te maken voor groen.
Maar toen brak deze lente aan, en zag ik Willem steeds vaker vanachter het raam peinzend naar ons plein staren. Na een poosje begon hij er ook bij te mompelen en te wijzen. Ik wist wat er stond te gebeuren, en ik wist ook dat ik niets meer kon doen.
De rozenstruik, bibberend als een pasgeschoren hondje, kon weer ademen
Het begon met een bakfiets vol flora en zaden, die op willekeurige plekken in de grond geprakt werden. Daarna begon hij pas van alles op te zoeken over planten en bloemen, en bleek dat níets op de juiste plek stond. Toen moest alles opnieuw. Daarna bestelde hij, over de post, lieveheersbeestjes, tegen bladluis. Vervolgens kwam er een tuinschuurtje bij, die hij na een uit de hand gelopen borrel bij de buren beitste, waarbij hij ook alle tuinstoelen van bruine vlekken voorzag. De rozenstruik werd, zo had hij uitgezocht, verstikt door een andere klimplant met witte bloemetjes, dus die ‘parasiet’ moest opeens, aan het einde van een avond, weg, WEG. Het was toen al donker. Hij viel na de eerste poging van de derde tree van de ladder, klom er vloekend weer op en begon nog meer te knippen en te trekken, tot de uitgedunde rozenstruik, bibberend als een pasgeschoren hondje, „weer kon ademen”. Daarna maakte hij tuinpaadjes, één gewone, „één junglepad”, dwars door de struiken heen. Daarna hing hij een insectenhotel en twintig lampionnen op. Het was schitterend, het was chaos, er was geen moment meer waarop hij over iets anders dan de tuin sprak. „Geniet er nog maar even van”, zei hij. „Over een paar weken ben ik vast al mijn interesse verloren.
Hij trok nog meer stenen en zand uit de grond, precies toen ik een dagje ‘in de tuin zitten en genieten’ gepland had. Hij kocht een grote, gietijzeren teil, gevuld met water, een fonteintje en twee goudvissen erin. Ik stelde minzaam voor ze ‘Martha en George’ te noemen.
„Misschien konijnen?” zei hij zojuist. Ik kneep mijn knokkels wit en zweeg.
Ik zie hem ook nu scharrelen, de hortensia moet nog wat water, even googelen op ‘tachtig kilo houtsnippers’, even Martha en George eten geven, op Marktplaats zoeken naar „kleine, leuke kippen die eieren leggen”.
Het is niet dat ik zijn onstuimigheid een last vind. Wel is het zo dat ik hem benijd.
Want waarom en sinds wanneer heb ik het afgeleerd me zo kinderlijk, zo zonder rem of redelijkheid, zo vol van mezelf, in zaken te verliezen?
Sarah Sluimer schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.
Volgens Safae el Khannoussi heerst er een wereldbeeld waarin mensen in de marges van de samenleving geen volmaakt karakter kunnen zijn. “Dat leidt tot een gebrek aan inzicht in wie deze mensen zijn en wat hun geschiedenis is.” Ze onderzoekt wie zij mogen zijn buiten de rol die het systeem hen toeschrijft. “Deze mensen zijn geen bijfiguur of zielig slachtoffer.” De marge is naar haar zeggen fascinerend. “Daar leven de mensen die vervolgd zijn in het ene politieke systeem en onderdrukt in het volgende. Zij zijn het bewijs dat het systeem faalt. Dat het ongelijkheid legitimeert.” In haar prijswinnende debuutroman Oroppa geeft ze een stem aan hun vergeten en uitgewiste verhalen.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar [email protected].