Wie gelooft er nog in morele vooruitgang? Geweeklaag over ‘de westerse cultuur’, van kolonialisme tot klimaatcrisis, wordt in heetgebakerde polemieken soms afgewisseld met een dogmatisch geloof in de triomf van Verlichting, wetenschap en technologie. Doemdenkers versus halleluja-roepers.
Thomas Nagel valt gelukkig in geen van beide categorieën, zoals het een filosoof betaamt. Nagel (1937)is een veteraan die zich heeft onderscheiden met werk over ethiek, kennisleer en de filosofie van de geest. Zijn bekendste publicaties zijn What is it Like to be a Bat (1974) over subjectieve ervaring, The View From Nowhere (1986), Mind and Cosmos (2012) en What does it all mean (1987), een populaire inleiding in filosofische vragen. Nagel is een heldere en toegankelijke auteur, maar gespeend van de lolligheid of juist het dominees-ponteneur die publieksfilosofie hier vaak onverteerbaar maakt. Veel van zijn werk is recent verschenen bij uitgeverij Bijleveld, die daarvoor lof verdient.
In dit korte boek, een bundel van twee latere essays, verdedigt Nagel de stelling dat sommige van onze morele oordelen ook als je ze toepast op het verleden waar zijn (ook al werden ze destijds niet breed onderschreven of zelfs door bijna niemand), maar dat dit niet opgaat voor andere, die pas in de loop der eeuwen geformuleerd konden worden. Omdat de intellectuele, politieke en sociale context die ervoor nodig is niet eerder beschikbaar was.
Een voorbeeld van de eerste groep is de erkenning van homoseksualiteit als gelijkwaardige seksuele oriëntatie. Die is recent, maar ook in het verleden waren daar volgens Nagel al filosofische en morele argumenten voor beschikbaar, ook in overwegend homofobe samenlevingen. Dat ligt anders, meent hij, als het gaat om de bij uitstek moderne noties van vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting; die konden pas worden geformuleerd binnen de context van een constitutionele, democratische politieke cultuur. Verdraagzaamheid werd weliswaar al veel eerder gezien als een algemene deugd, maar het hedendaagse begrip van zulke vrijheden was voor Erasmus en Thomas More, laat staan voor Aristoteles, nu eenmaal niet beschikbaar.
Water
Nagel is een cognitivist, dat wil zeggen: hij is ervan overtuigd dat morele oordelen geen uitdrukkingen zijn van emoties of puur voorschriften geven voor ons handelen, maar kennis weergeven en dus waar of onwaar kunnen zijn. Alleen is dat niet de waarheid die we in de wetenschap aantreffen. Water was H2O, ook voordat er mensen waren om dat chemische feit vast te stellen. Met morele feiten ligt dat anders. Geen enkele morele uitspraak was volgens hem waar voordat er mensen bestonden om die te formuleren, en sommige zijn pas in de loop der tijd waar.
Dat maakt Nagel nog niet tot een relativist; eenmaal geformuleerd maken morele uitspraken een aanspraak op universele waarheid. Wel komt hij dicht in de buurt van wat Bernard Williams (1929-2003), een beroemde Britse collega, ‘relativisme van afstand’ noemde. Volgens Williams is het zinloos om te oordelen over morele praktijken die in tijd te ver van ons verwijderd zijn. Goedkeuring of afkeuring zijn niet redelijk over praktijken die voor ons hooguit een ‘fictieve optie’ zijn. We kunnen niet meer leven als krijgers in de Bronstijd of als Japanse samoerai, behalve als fantasie. Morele oordelen doen er pas toe in confrontaties van niet-vrijblijvende, ‘reële’ morele opties – bijvoorbeeld die tussen voor- en tegenstanders van abortus of euthanasie, of die tussen orthodoxe en vrijzinnige gelovigen, of democraten en anti-democraten.
Nagel erkent dat punt, maar trekt de grenzen minder scherp. Hij geeft het voorbeeld van slavernij in de Griekse oudheid. Volgens Williams zagen de Grieken wel in dat slavernij een onwenselijke toestand was, maar vonden ze de praktijk vanzelfsprekend en voor de betrokkenen hooguit een kwestie van pech. Tussen die Grieken en ons gaapt een kloof, omdat wij slavernij intrinsiek onrechtvaardig vinden, een aantasting van menselijke waardigheid, iets heel anders dan pech. Hun positie staat dus te ver van ons af om er zinvol morele oordelen over te vellen.
Lees ook
Recensie over Bernard Williams: Eerst komt de vrede
Slavernij
Nagel is dat niet met Williams eens. Hij is ervan overtuigd dat de notie van rechtvaardigheid die wij gebruiken om slavernij te veroordelen in de kern al ‘beschikbaar’ was voor de Grieken. Dat Aristoteles moeite deed om te beredeneren dat sommige mensen ‘natuurlijke’ slaven zijn, wijst er volgens Nagel juist op dat de status van slavernij ook toen helemaal niet vanzelf sprak en er moreel iets knaagde. Dat vermoeden onderbouwen is een kwestie van historische analyse, waar Nagel zich in dit essay niet aan waagt.
Niettegenstaande zijn geloof in morele vooruitgang is Nagel geen blinde optimist die een ethische ‘mars der geschiedenis’ ziet. Vooruitgang kan ongedaan worden gemaakt, ook morele. De inzichten die de moderne, liberale cultuur beschikbaar heeft gemaakt staan inmiddels zwaar onder druk, beseft hij terdege.
Ook dat maakt deze korte, zeer leesbare denkoefening niet alleen de moeite waard, maar zelfs urgent.
