
Hoeveel wordt er gebouwd, waar wordt er gebouwd, voor wie wordt er gebouwd? Straks is het weer de minister van Volkshuisvesting die het laatste woord heeft over deze drie kwesties, in plaats van de markt.
De Tweede Kamer behandelt woensdag het wetsvoorstel dat dit regelt, de Wet versterking regie volkshuisvesting (kortweg: de Wet regie). Het is de belangrijkste van een serie wetten die nog onder voormalig woonminister Hugo de Jonge (CDA) is voorbereid. Het doel van de Wet regie is het Rijk weer het roer in handen geven voor de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid.
De minister kan met de wet grootschalige bouwlocaties aanwijzen en een percentage sociale huur bepalen. Ook provincies krijgen meer mogelijkheden om de bouw te versnellen. Dreigt de woningbouw vast te lopen op discussies tussen lagere overheden over ruimte of vergunningen, dan kan de minister als scheidsrechter optreden. Dit moet druk op gemeente- en provinciebesturen zetten om het bouwtempo hoog te houden.
Daarmee vormt de wet een belangrijk kantelpunt, namelijk de afsluiting van het tijdperk-Blok. Onder voormalig VVD-minister Stef Blok (2012-2017) werd de woningmarkt in grote mate overgelaten aan marktpartijen en investeerders uit binnen- en buitenland. Woningcorporaties werden financieel gekneveld en moesten terug naar wat Blok zag als hun kerntaak: niet het bouwen, maar vooral het beheren van sociale huurwoningen. Hierna ontstond maatschappelijke onvrede over woningbeleggers die woningen van corporaties en particulieren opkochten om die vervolgens in de vrije sector aan te bieden tegen een hoge huurprijs. De bouw van sociale en middenhuurwoningen viel grotendeels stil.
Na Blok was er jarenlang geen minister meer die over wonen en ruimte ging. Met Hugo de Jonge kwam er in 2022 weer een minister voor Volkshuisvesting, en met de Wet regie legt zijn (inmiddels demissionair) opvolger minister Mona Keijzer (BBB) de sturende rol van het Rijk nu ook wettelijk vast. Het hoofddoel: 100.000 woningen per jaar bouwen.
Snel en veel
Want snel en veel bouwen, zo is de brede overtuiging, is hard nodig. Het kabinet spreekt in zowel de memorie van toelichting bij de wet als in het Hoofdlijnenakkoord van een ‘wooncrisis’. Vorig jaar werd het woningtekort geschat op ruim 400.000. Op de Woontop in december ondertekende minister Keijzer met marktpartijen, de woningcorporaties, provincies en gemeenten het Woonakkoord, waarin werd afgesproken dat er jaarlijks 100.000 nieuwe woningen moeten komen. Dat aantal wordt nu nog lang niet gehaald; in 2024 groeide de woningvoorraad, gecorrigeerd voor sloop, met zo’n 70.000 woningen – al zal het bouwtempo in de komende jaren naar verwachting toenemen. Er lijkt ook bij de oppositie steun voor delen van de Wet regie die het bouwtempo moeten opvoeren, zoals het inkorten van bezwaarprocedures voor omwonenden bij nieuwbouwprojecten groter dan twaalf woningen.
Keijzer scherpte het oorspronkelijke wetsvoorstel nog aan: een mantelzorgwoning op het eigen erf wordt vergunningsvrij, ook voor directe familie. Ten opzichte van haar voorganger wil ze de bouwsector faciliteren door regels te schrappen en buitenstedelijk bouwen gemakkelijker te maken. Dit moet de trage vergunningverlening deels versoepelen.
Betaalbaarheid
De vraag óf de wet het gaat halen, lijkt politiek gezien dan ook minder spannend dan bij de andere grote woningwet: de Wet betaalbare huur.
Met name woningzoekenden met een lager of middeninkomen hebben grote moeite om geschikte woonruimte te vinden
Het zal in het debat woensdag wel gaan over aantallen: welke woningen moeten waar komen, en voor wie zijn die bedoeld?
Met name woningzoekenden met een lager of middeninkomen hebben grote moeite om geschikte woonruimte te vinden. Er zijn lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen, de prijzen voor koopwoningen zijn mede door schaarste de afgelopen jaren hard gestegen en ook in de vrije huursector is het steeds lastiger om aan een woning te komen.
Het aanbod voor starters en mensen met een lager of middeninkomen moet daarom worden uitgebreid, zo staat in het Hoofdlijnenakkoord. Het kabinet, gemeenten en woningcorporaties hebben afgesproken dat er vanaf 2029 ieder jaar 30.000 sociale huurwoningen bij moeten komen.
Dat aantal moet gehaald worden door afdwingbare nieuwbouwafspraken. Van alle nieuwbouw moet tweederde ‘betaalbaar’ zijn en eenderde sociaal. Daar wordt onder verstaan: een koopwoning tot 390.000 euro, sociale huurwoningen (tot 880 euro huur) en middenhuurwoningen (met een huur tussen de 880 en 1.185 euro).
Een belangrijk deel van het debat zal draaien om de vraag: wie gaat er sociale huurwoningen bouwen, en waar moeten die komen?
Het oorspronkelijke wetsvoorstel van Hugo de Jonge was op dit punt rigide. Elke gemeente moest een percentage sociaal van 30 procent halen. Gemeenten die daar niet in slaagden, kon worden opgelegd dat ze hun bouwplannen moesten bijsturen en meer sociaal moesten bouwen. Gemeenten met ‘te veel’ sociale huur, moesten weer sterker inzetten op middenhuur.
Dit stuitte op bezwaren bij marktpartijen. Sociale en betaalbare woningen leveren immers minder op, en kunnen vaak pas rendabel worden gebouwd als er ook duurdere koopwoningen in een bouwproject zitten. Wat volgens critici ook meespeelt is dat sommige wethouders liever duurdere koopappartementen in hun gemeente zien verschijnen dan sociale huurwoningen, met de maatschappelijke problematiek die daar dikwijls bij komt kijken.
De bezwaren vielen bij Mona Keijzer in vruchtbare aarde. Bij haar aantreden zwakte Keijzer de 30-procentsregel af; die geldt niet langer voor elk bouwproject of elke gemeente, maar gaat gelden per regio. Een belangrijke ingreep, zo vindt Keijzer, die gemeenten onderling meer flexibiliteit geeft om naar behoefte te bouwen. Zolang het percentage sociale huur opgeteld in de regio maar klopt.
De oppositie vreest dat kleinere gemeenten – die in veel gevallen onder het gemiddelde landelijk percentage sociale woningen zitten van 27 procent – de afzwakking zullen aangrijpen om de sociale woningbouwopgave aan de grotere steden over te laten, die vaak nu al boven het landelijk gemiddelde zitten. Onenigheid tussen gemeenten zou ervoor kunnen zorgen dat de doelen voor sociale huur überhaupt niet gehaald worden, vrezen onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten, corporatiekoepel Aedes en provinciekoepel IPO. Zeker is dat ChristenUnie en GroenLinks-PvdA een amendement willen indienen dat de verplichting voor elke gemeente hetzelfde maakt.
Voorrangsregeling
Waar de oppositie ook bewegingsruimte ziet, is op de kwestie rond wettelijke urgentieverklaringen. Sommige aandachtsgroepen krijgen nu al voorrang bij huisvesting. Bijvoorbeeld mensen die uit een maatschappelijke opvang of zorginstelling komen – al verschillen de aandachtsgroepen nog per gemeente.
Mona Keijzer lijkt niet erg happig om de aandachtsgroepen uit te breiden; in het Hoofdlijnenakkoord werden statushouders juist als aandachtsgroep geschrapt
Door de Wet regie worden de aandachtsgroepen die recht hebben op een urgentieverklaring straks landelijk vastgesteld. In de oppositie leeft de wens om het aantal aandachtsgroepen uit te breiden. Ook dak- en thuislozen die niet in de maatschappelijke opvang zitten, maar bijvoorbeeld bij vrienden op de bank slapen of in een huisjespark wonen, moeten volgens de linkse oppositiepartijen hieronder komen te vallen. Dit sluit aan bij de oproep van bijna tachtig maatschappelijke organisaties, die begin mei een manifest aan de Tweede Kamer overhandigden met deze boodschap.
Hiermee zou de groep die recht heeft op voorrang ineens stukken groter worden, al is nog niet duidelijk om hoeveel mensen het precies gaat. Demissionair minister Keijzer lijkt op voorhand niet erg happig om de aandachtsgroepen uit te breiden; in het Hoofdlijnenakkoord werden statushouders juist als aandachtsgroep geschrapt.
Als de Regiewet wordt aangenomen, is er een belangrijk wettelijk instrument voor woningbouw bij. Toch lost die niet alle problemen in de woningbouw op. Zo kan de wet weinig tot niets betekenen voor netcongestie en het stikstofprobleem, dat de woningbouw in Nederland nog altijd frustreert en de uitbreiding van het stroomnet hindert. Ook zal Mona Keijzer om tafel moeten met haar collega Eelco Heinen (Financiën, VVD) om een oplossing te vinden voor de onder vastgoedinvesteerders verguisde Box 3-belasting en de hoge overdrachtsbelasting, die ervoor zorgen dat zij minder huizen bouwen of opknappen om te verhuren.
Over dit soort ministerie-overstijgende kwesties zal de Kamer Keijzer kritisch bevragen. Ook over hoe de ‘regie’ er in de dagelijkse praktijk uit komt te zien. Onder meer coalitiepartner NSC hoopt op concrete toezeggingen dat de sturende rol vanuit het ministerie van VRO verder gaat dan alleen het aanwijzen van woningbouwlocaties.
