Column | Alles of niets, met pistool op de borst

‘Je moet kiezen, met het pistool op de borst: Iran of Israël?” De moeilijkste vragen zijn de vragen die je aan jezelf stelt, bijvoorbeeld nu ik op weg ben naar Otemba, daring women, een muziektheaterproductie die donderdagavond 19 juni zijn wereldpremière beleeft in het Holland Festival, Amsterdam.

Dat klinkt feestelijk, die wereldpremière, je ziet de soepel vallende jasjes voor je. Ik heb me ook anderszins voorbereid, ik heb me ingelezen en weet dat ik een „vernieuwd, dekoloniserend perspectief op het verleden” mag verwachten. 17de eeuwse stemmen uit Japan en het voormalig Nederlands-Indië, en die van de 21ste eeuw, uit het huidige Indonesië en Amsterdam. Lekker veel perspectieven, de andere kant van de koloniale geschiedenis, het verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke blik door tijden en culturen heen. Een schaal vol verschillende bonbons, in vredestijd geserveerd.

Maar in mijn hoofd bromt die ‘alles of niets’-vraag, „Israël of Iran”, die me ook boos maakt, omdat ik me weer herinner hoe ik op een keuring moest verschijnen, waarna nog twee herkeuringen voor de militaire dienst in de jaren tachtig. Had ik moeite met geweld? „De Russen houden je meisje onder schot, alleen jij kan haar gewapenderhand bevrijden?”

Ik zei natuurlijk dat het meisje een jongen of een man moest zijn. „Geen probleem.” Ik zei dat ik geen Russen maar Chinezen zag. „Maar het zijn Russen.” Tenslotte begon ik aan een lang antwoord, waarom ik niet geloofde in dit soort dichotome pistoolvragen, het één of het ander, want er zijn altijd meerdere perspectieven enz. Uiteindelijk werd ik afgekeurd.

Maar decennia later ben ik dus mijn eigen ondervrager geworden. Ik hoor mezelf hijgen terwijl ik de brug op fiets naar het Amsterdamse Muziekgebouw aan het IJ: „Israël.”

Dat ging met horten en stoten, terwijl het tien, twintig jaar geleden een no-brainer voor me was geweest. Voluit Israël. Maar sinds het land geregeerd wordt door een premier die alle mensenrechten aan zijn laars lapt en alle VN-veroordelingen terzijde schuift, lijkt het erop dat de officiële ideologie van het land nog uitsluitend gestoeld is op het denken van de Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt (1888-1985). Hij leefde lang genoeg om voluit nazi te zijn geweest. In 1933 was hij al lid van de NSDAP, en toen moest hij zijn referaat De Duitse rechtswetenschap in zijn strijd tegen de Joodse geest nog houden (1936). Die werd dus tegelijk met Hitler afgeschaft, zou je denken, maar Schmitt, de gecompliceerde maar toch kernachtig duidelijke filosoof blijft intrigeren door zijn radicale machtsdenken. „De hoogtepunten van de grote politiek zijn tegelijk de momenten waarop de vijand duidelijk en concreet als vijand verschijnt.” Voor Netanyahu’s Israël zijn er vele „hoogtepunten”: de Palestijnen als zodanig, Hezbollah, Houthi’s, Hamas, de Gazanen in het bijzonder, en nu dus Iran. Ook zal de Israëlische premier Schmitt’s idee volledig onderschrijven dat ‘het vriend-vijand onderscheid essentieel is voor de politiek’. En dat het antwoord aan de vijand een allesvernietigende aanval moet zijn.

Zo werd de facto deze nazistische machtsdenker de huis-ideoloog van Israël. Ik kan zo nog een paar andere landen noemen, waar dat ook het geval is, maar bij Israël is het op z’n wrangst.

De zaal gaat open, Otemba begint, met al die over elkaar heen buitelende perspectieven. En weer kies ik stilzwijgend Israël boven Iran. Carl Schmitt heeft gewonnen van mijn rede en mijn gevoel voor rechtsstatelijkheid.

Stephan Sanders is essayist.