De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) wil niet dat de politie gegevens langer bewaart dan wettelijk is toegestaan. Dat schrijft de toezichthouder donderdag in een brief naar de Tweede Kamer. Momenteel worden de wettelijke bewaartermijnen van gegevens door de politie overschreden, waardoor er volgens AP risico’s ontstaan voor de betreffende groep mensen. „Bijvoorbeeld wanneer gegevens over hun privéleven in verkeerde handen vallen door misbruik of door datalekken”, aldus AP-voorzitter Aleid Wolfsen.
Politiegegevens moeten volgens de wet na vijf jaar worden verwijderd uit de dagelijks gebruikte politiesystemen en na tien jaar compleet worden vernietigd. Dit gebeurt in de praktijk niet. Volgens de politie is het bewaren van de gegevens nodig voor onderzoek naar ‘cold cases’.
Ook de Tweede Kamer pleitte al eerder voor het langer bewaren van de gegevens dan wettelijk toegestaan is. In mei werd vroeg de Kamer om gegevens die mogelijk tóch relevant kunnen zijn voor cold cases, eruit te filteren zijn voordat de resterende gegevens vernietigd worden. Een dergelijke aanpassing zou in de herziening van twee wetten geregeld kunnen worden.
De toenmalige minister van Justitie en Veiligheid heeft het langer dan tien jaar bewaren van politiegegevens sinds 2019 gedoogd, met het oog op een wetswijziging op korte termijn waarin de bewaartermijn zou worden verlengd. Dat is tot op heden nog niet gebeurd, en de politie overtreedt de wet volgens AP nu te lang.
De Raad van State adviseerde het ministerie van Justitie en Veiligheid eerder ook al om ervoor te zorgen dat de politie zich aan de wet houdt op dit punt. Volgens de Raad zou het om een „enorme hoeveelheid ongerichte gegevens gaan, het bewaren van politiegegevens inbreuk maken op de grondrechten van een zeer grote groep mensen, en de meerwaarde van het langer bewaren van deze gegevens voor het oplossen van ‘cold cases’ niet worden aangetoond”.
De AP sluit zich aan bij dit advies. Mocht de Kamer gegevens langer willen bewaren, benadrukt AP in de brief, moet de Kamer een wetswijziging toepassen.
De jongste redactie van Nederland: dat is wat het net gelanceerde jongerennieuwsplatform SPIL* belooft te zijn. De redactieleden, zonder uitzondering jonger dan dertig, kondigen op de bescheiden lancering in een Amsterdams restaurant enthousiast hun geplande video’s aan, zoals een week zonder Amerikaanse producten, en vloggend politici interviewen op het Binnenhof. De redactie wil graag horen wat de aanwezigen missen als het gaat om nieuws voor jongeren. „Hoe gaat dat bij jullie op de redactie?”, wordt de aanwezige pers gevraagd.
SPIL* is deze week officieel gelanceerd door het Belgische bedrijf Mediahuis, een grote speler in de Nederlandse mediasector met kranten als De Telegraaf en NRC en radiozenders als Radio Veronica en SLAM!. Het nieuwe platform gaat niet alleen video’s maken voor TikTok, Instagram en YouTube, maar ook podcasts uitbrengen. Doel is jongeren te bereiken, een moeilijke doelgroep voor traditionele nieuwsmedia. Uit onderzoek van SPIL* blijkt dat sprake is van nieuwsarmoede bij jongeren. Meer dan de helft van de 15- tot 25-jarigen geeft aan dat ze beter geïnformeerd willen worden over de actualiteit.
De urgentie werd deze week nog eens onderstreept door het Reuters Digital News Report, waarin werd gewaarschuwd dat de interesse in, het gebruik van en het vertrouwen in nieuws daalt onder jongeren. Waar het rapport van 2024 al liet zien dat bijna 80 procent van de jongeren sociale media gebruikt om nieuws te volgen, blijkt nu dat de mediaconsumptie van jongeren ook niet verbetert als ze ouder worden. Het Commissariaat voor de Media waarschuwt dat Big Tech de poortwachter wordt van het nieuws, waardoor de controle van de traditionele journalistieke instituties verkleint. Daarom roept zij nieuwsmedia op naar manieren te zoeken nieuws te ontwikkelen in vormen die alle generaties aanspreken.
SPIL* is een van de initiatieven die de afgelopen jaren zijn ontplooid om jongeren meer te interesseren voor nieuws. In 2023 steunde de Stichting voor Democratie en Media het sociale mediakanaal Snackpaper, dat kranten toegankelijker wilde maken voor jongeren. Een ander voorbeeld is NOS Stories, dat korte nieuwsvideo’s plaatst en 1,2 miljoen volgers heeft op Instagram. Ook Cestmocro, dat geen onderdeel uitmaakt van een gevestigd mediabedrijf, is voor veel jongeren een belangrijke nieuwsbron. „Jongeren consumeren hun nieuws veelal via sociale media”, bevestigt hoofdredacteur van SPIL* Sophie Kluivers. „Veel nieuwsmedia bieden dat alleen nog niet aan in een vorm die jongeren aanspreekt.”
Gemanipuleerde nieuwsvoorziening
Irene Costera Meijer, hoogleraar journalistiek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam met een specialisatie in jongerennieuws, benadrukt de verschuiving van nieuwsconsumptie naar sociale media. „Doordat jongeren via sociale media allerlei informatie binnenkrijgen, denken ze goed op de hoogte te zijn. Maar op sociale media ontbreekt vaak duiding en achtergrond. Daarnaast zijn de algoritmen van sociale media niet gemaakt voor nieuws, omdat entertainment en extremisme voorrang krijgen boven harde nieuwsfeiten. Hierdoor wordt de nieuwsvoorziening makkelijk gemanipuleerd, zonder dat jongeren dit doorhebben.”
Daarom moeten traditionele nieuwsmedia volgens Costera Meijer hun verantwoordelijkheid nemen en jongeren aanspreken met nieuwe vertelvormen. „Jongeren hebben nog steeds het meeste vertrouwen in de kranten, alleen lezen ze die niet. Kranten zouden dit moeten gebruiken om jongeren te trekken. Ze moeten nadenken over nieuwe manieren om nieuws te presenteren: met beeld, begrijpelijke taal en persoonlijke presentatie.”
Costera Meijer ziet slechts enkele nieuwsmerken die dit wél goed toepassen. „NOSStories was één van de eersten en zijn heel goed geworden in hun vorm, daarom behouden ze hun populariteit. Maar ook Cestmocro weet jongeren op hun eigen manier aan te spreken. Deze media geven ze het gevoel dat het nieuws voor hen is gemaakt. De onderwerpen liggen binnen hun belevingswereld en ze voelen zich onderdeel van de doelgroep.”
SPIL* heeft nog geen vast publiek opgebouwd, en moet zich eerst bewijzen. Sophie Kluivers zegt dat het platform zich wil onderscheiden door nieuwe video-vormen uit te proberen, gebaseerd op sociale media trends. „Onze redacteuren brengen het nieuws persoonlijk en maken gebruik van een vlog-stijl”, vertelt ze. Het zijn vertelvormen die elders ook aanslaan, die zijn afgekeken van influencers. „Op sociale media moet je wel gebruikmaken van een audio- en video-strategie. Dit past niet alleen bij het algoritme, maar sluit ook aan bij het media-gedrag van de jongeren.”
Daarnaast zet SPIL* vol in op journalistieke transparantie. „Het vertrouwen in de media is laag en dat willen we wegnemen door de kijker mee te nemen in het proces”, zegt Kluivers. „We zoeken manieren om de jongeren te betrekken bij het platform. We willen het nieuws niet alleen zenden, maar onze doelgroep bij onze berichtgeving betrekken. Daar hechten we veel waarde aan. We vragen jongeren wat er speelt in hun leven en benadrukken de persoonlijke relevantie van onderwerpen voor jongeren.”
Tien over twaalf
SPIL* volgt de voetsporen van Snackpaper, dat krantenjournalistiek dichter bij de jongeren bracht door achtergrondartikelen en longreads samen te vatten in audiovisuele vorm. Oprichter Janna Nieuwenhuijzen was eerst journalist bij Het Parool (deel van DPG Media), maar had moeite met het gebrek aan aandacht bij traditionele nieuwsmedia voor het aanspreken van jongeren. „Het is tien over twaalf voor traditionele media: er gaapt een gat tussen de nieuwsconsumptie van lezers en de nieuwsvoorziening van kranten. Met Snackpaper probeerde ik een brug te slaan.”
Snackpaper was alleen actief op Instagram en TikTok, waar jongeren de meeste tijd doorbrengen. Toch wil Nieuwenhuijzen niet dat sociale media de nieuwe nieuwsplatforms worden, omdat dit ten koste gaat van de journalistiek. „We moeten sociale media vooral gebruiken om het publiek te bereiken. Nieuwsvoorziening via sociale media is niet gewenst: die heeft te weinig nuance. Je wil het publiek aanspreken en vervolgens meenemen naar de platforms waar journalistiek tot zijn recht kan komen, bijvoorbeeld de apps van de kranten zelf.”
Omdat Nieuwenhuijzen inzag dat Snackpaper het probleem niet oploste, is het platform nu inactief. „Snackpaper was een groot experiment, om te kijken of kwaliteitsjournalistiek verpakt kon worden als social media-content. Maar ik wilde niet concurreren met de gevestigde nieuwsmedia.” Het is volgens Nieuwenhuijzen belangrijker dat juist de traditionele nieuwsmedia worden wakkergeschud. „Door Snackpaper zag ik in dat de verandering van binnenuit moet komen. We moeten het fundament van de gevestigde nieuwsmedia versterken, niet alleen omdat het hun verantwoordelijkheid is, ook omdat journalistieke instituten anders dreigen te verdwijnen.”
Initiatieven van gevestigde media
Dat besef is ook bij gevestigde nieuwsmedia zelf inmiddels ingedaald. Nieuwenhuijzen heeft zichzelf met Snackpaper op de kaart gezet, en heeft sinds kort een nieuwe functie als ‘Head of Future Audiences’ bij DPG Media. „We ontwikkelen bij DPG een langetermijnstrategie om een duurzame relatie op te bouwen met nieuw publiek, waaronder jongeren. Ik ben blij dat de urgentie nu wordt ingezien.”
Terwijl Mediahuis jongeren probeert aan te spreken met het nieuwe initiatief SPIL*, pakt DPG het dus intern aan. „We willen de jongeren terughalen naar de traditionele media, maar dan in vormen die passen bij de behoeften van de jongeren.”
Ook andere krantenbedrijven zoeken nieuwe manieren om jongeren te bereiken. Zo heeft NRC dit voorjaar een videoredactie opgericht, die verhalen van redacteuren vertaalt naar video’s op sociale media. „We proberen de doelgroep te bereiken die niet van nature geneigd is een krant te lezen”, zegt hoofdredacteur Patricia Veldhuis. „Dit is voor ons nieuw. De NOS is al gewend om met beeld te werken, wij zijn dat nu in een rap tempo aan het uitvinden. Met de video’s op Instagram en TikTok proberen we jongeren kennis te laten maken met NRC-journalistiek, zoals veel nieuwe abonnees ons de afgelopen jaren ook hebben leren kennen door onze podcasts, zoals ‘NRC Vandaag’.
Ondanks de bedreigingen die sociale media vormen voor het verdienmodel van de kranten, acht Veldhuis het noodzakelijk nieuws in deze vorm aan te bieden. „Het is gratis, maar het is een investering voor de lange termijn. Om aan onze journalistieke plicht te blijven voldoen, willen we jongeren betrekken bij wat er speelt in de wereld en wat dit betekent. We willen ze op de hoogte houden en houvast geven, in welke vorm ook.”
Costera Meijer ziet de ambitie van de mediabedrijven nog niet terug in hun aanpak. „Vooral de kranten lopen achter, Er is daar echt een cultuuromslag nodig, en dat gaat moeizaam. Ze steken er niet de volle energie in.” Kleine sociale media-redacties met communicatiespecialisten gaan die omslag niet leiden. „Juist de meest ervaren journalisten, de beste verhalenvertellers, moeten daar gaan zitten”, zegt UvA-hoogleraar Costera Meijer. „Zij weten hoe ze complexe verhalen kunnen omvormen en de aandacht kunnen behouden. Ook als dit moet in een TikTok van 60 seconden. Alleen zo kan de aandacht van de jongeren worden getrokken, zonder dat dit ten kosten gaat van de diepgang.”
Kleinzoon Bor van 2,5 komt op bezoek. Zoals altijd loopt hij direct naar de speelhoek en zijn favoriete doos met oude Dinky Toys. Hij gaat helemaal op in het spel en zijn eigen fantasie. Hij meldt aan opa een lekke band bij een van de auto’s. Ik adviseer hem om bij de garage er wat extra lucht in te laten pompen. Wanneer ik even later weer kom kijken, vraag ik naar de toestand van de auto met de lekke band. Met een grote glimlach antwoordt hij: „Helemaal opgelucht!”
Lezers zijn de auteurs van deze rubriek. Een Ikje is een persoonlijke ervaring of anekdote in maximaal 120 woorden. Insturen via [email protected]
‘Veel Nederlanders zijn te onhandig voor een crisis’, kopte dagblad Trouw onlangs op de voorpagina. Het bleek de conclusie van een onderzoek van Ipsos I&O onder bijna 1.500 mensen.
Ik voelde me aangesproken. Want wat bleek? Dat veel Nederlanders belangrijke vaardigheden missen voor noodsituaties. Zo had ruim 40 procent van de ondervraagden nog nooit eerste hulp verleend, en meer dan de helft had nooit apparaten, zoals een radio, gerepareerd.
Die eerste hulp herken ik alleen van nachtmerries: dat ik boven het roerloze lichaam van een geliefd iemand sta en tevergeefs op zijn of haar borstkas inbeuk, terwijl ik me radeloos afvraag: moet het harder of zachter, of moet het juist helemaal níet? Op een afstandje kijkt mijn kat misprijzend toe.
Het repareren van radio’s is gelukkig niet aan de orde, want ik luister er zelden naar. Mijn technische problemen beperken zich voornamelijk tot de televisie. Het zal wel een macaber toeval zijn, maar juist kort na lezing van het artikel in Trouw liet ik mijn afstandsbediening uit mijn handen vallen.
Hat apparaatje barstte open en verspreidde zijn ingewanden kwistig over de grond. Ik moest de batterijen opnieuw op elkaar aansluiten – hoe doe je dat ook weer, de platte kant tegen het veertje, of juist de andere kant? Het ontaardde in een half uur paniekerig geknoei waarbij de televisie amechtig op zwart ging. „God is groot!”, riep ik nog, want dat doen ze in Iran ook als de tv-studio bij een bombardement instort.
Volgens dat Trouw-onderzoek zijn Nederlanders ook niet erg zelfvoorzienend in het geval van een langdurige crisis. De helft van de ondervraagden verbouwde nog nooit zelf groente, 85 procent wist niet hoe een dier te slachten en te bereiden. Groente schoonmaken vind ik soms al werk genoeg, ik weiger principieel me ook nog met de verbouwing bezig te houden. Verbouwing associeer ik als stadsmens met stenen, niet met groente. Dieren slachten mag ik niet van mijn kat, bovendien weet ik zeker dat ik ook hierin zou falen en het te slachten dier de rollen snel zou omdraaien.
Wat volgens het onderzoek binnenshuis meestal nog wel lukt, is het koken of het repareren van kleding. Helaas moet ik zelfs hierin de onderzoekers teleurstellen. Koken lukt me niet goed genoeg om hun een aangename maaltijd te kunnen garanderen. Het stoppen van sokken heb ik ooit in militaire dienst geleerd, maar toen ik het onlangs weer eens probeerde, gedwongen door een schokkende aanslag van de fiscus, bracht ik er niets meer van terecht.
Wat te doen? Moet ik ook zo’n noodpakket kopen voor het geval Poetin kamikaze-neigingen krijgt? Maar een crisisexpert waarschuwt al in Trouw: „Mensen kopen een noodpakket alsof het een soort verzekering is. (…) Maar je moet ook nog weten hoe je die spullen gebruikt.”
Precies. En juist omdat ik dat nooit met grote zekerheid zal weten, kan ik er beter niet aan beginnen. Ik weet een betere oplossing. Ik moet naar India emigreren. Het valt me steeds vaker op dat India een land is waar álles fout gaat. Vliegtuigen storten onverklaarbaar neer, hele terrassen waaien triomfantelijk van boten, treinen ontsporen als fatale liefdes.
In zo’n land hoor ik thuis. Daar word ik eindelijk een geluk bij een ongeluk.