Column | Zwevend en zelfvergeten in leven

Er ploeteren wat meerkoetjes door het kroos in de gracht om de boerderij, het is begin juni. Geen kleine meerkoetjes meer, zeg ik, en realiseer me dan dat ik die dit jaar überhaupt niet gezien heb. Ook geen overstekende eenden met een sliert kuikens er achteraan, noch klein gespuis in sloten en vaarten.

Het is tamelijk stil in de weilanden en op de akkers. De boer wiens akker aan onze tuin grenst heeft daar een kanon opgesteld dat eens in de zoveel tijd een daverende knal geeft om de vogels te verschrikken. Ik hoor de hond van een paar huizen verderop elke keer verschrikt blaffen en zelf heb ik ook al eens thee gemorst van schrik. Dus kieviten zullen zich er wel niet wagen, evenmin als scholeksters of grutto’s. Die wagen zich trouwens nergens meer.

Nederland is ‘kampioen diversiteitsverlies’ las ik een tijdje geleden in de krant. De biodiversiteit is hier veel sterker afgenomen dan elders in de wereld, ook dan elders in Europa. „De belangrijkste oorzaken van achteruitgang zijn landgebruiksverandering, milieudruk en versnippering van ecosystemen,” staat in het Compendium voor de Leefomgeving. Dat wil ik best geloven. Allerlei goed bedoelende burgers laten een strookje of hun hele tuin ongemaaid in mei, voor de vogels, maar de eerste week van mei zag ik overal op de weilanden grote maaimachines die strook voor strook het hoge gras verhakselden met alles erbij wat daarin leefde. Uit een nog ongemaaide rand kwam een haas gesprongen – had ze daar haar leger? Kleine haasjes misschien?

‘Spring cannot be cancelled’, zei David Hockney in het eerste coronajaar en zette zich volijverig aan het weergeven van de ontbottende natuur rond zijn huis in Normandië. In haar animerende bespreking van zijn grote tentoonstelling in Parijs schreef Bianca Stigter dat dit wel eens kon tegenvallen, ze verwees naar Rachel Carsons beroemde boek Silent spring, over pesticiden gebruik, en schreef dat ‘ze’ het voorjaar wel degelijk kunnen cancelen.

Het zal echt wel aan mij liggen dat ik die kwekkende eendjes gemist heb. Zo hard gaat het nu ook weer niet met het biodiversiteitsverlies. Wel met het biovreugdeverlies trouwens; het is moeilijker om te genieten van wat er wel is, als je het voelt als een rest, als iets dat er ‘nog net’ is. Het zijn nu vooral de tuinen en de wegbermen waar wat tiert en rondscharrelt. Nu het alweer bijna zomer is zie je de schraalte niet zo, alles lijkt zo weelderig; koren dat al zachtgeel is en bloeiende aardappels en geurende vlieren met hun grote witte bloemschermen – elke dag als ik de tuin inloop snuif ik van welbehagen en op de fiets naar het dorp trap ik langzamer om te genieten van die aanzwellende volheid; onvoorstelbaar dat dat nog toe zal nemen.

Maar het tepiet-piet-piet van de scholeksters hoor je vrijwel niet meer, de enige die al maanden roept is de koekoek. Ik vind het raar dat alles waar een mens behagen in schept, teloorgaat zonder dat ook maar een politicus zich dáár druk over maakt. Welbehagen is erg uit de mode, van links mag het niet, rechts ziet niet hoe je daar economisch iets aan hebt. Maar wat moeten we beginnen zonder levensvreugde? Onlangs las ik de bundel van Pim te Bokkel, Even zweven de levende wezens. Het eerste gedicht heet ‘Een lam springt’ en het is alsof het lam even stilgezet wordt in een van de vele sprongen die zo’n beest maakt, en al zwevend volop en zelfvergeten in leven is, ‘een wolk in schaapskleren’. Wat een heerlijk beeld. Zoiets wil je zelf ook wel: soms in een sprong het leven vergeten, hoe het is daar beneden ‘verweesd in de wei’.