
Maarten Bijlsma, moleculair bioloog, wil begrijpen hoe het komt dat alvleesklierkanker en slokdarmkanker zo slecht te behandelen zijn. Hij wil ook weten hoe het beter kan. De meeste mensen zijn binnen vijf jaar na de diagnose overleden, vaak al binnen een jaar, en daar zit weinig vooruitgang in, terwijl het aantal patiënten toeneemt. Vorig jaar waren het er in Nederland 5.700, iets meer alvleesklierkanker dan slokdarmkanker. Zes jaar geleden: 5.200. Vijfendertig jaar geleden: 684, alleen slokdarmkanker. „En die toename”, zegt hij, „is niet alleen te verklaren door bevolkingsgroei en veroudering.”
Waardoor dan wel?
„Het kan iets genetisch zijn, iets in de omgeving. We weten het niet precies. We zien het in het hele noordwesten van Europa.”
Alvleesklier- en slokdarmtumoren zijn toch sterk leefstijlgerelateerd?
„Dat vind ik een lastige. Dan geef je de schuld aan de patiënt. Roken en overmatig drinken is nooit goed, je laadt je lichaam op met kankerverwekkende stoffen. Je immuunsysteem wordt geremd, waardoor de voorstadia van kankertjes die we ongemerkt in ons lichaam krijgen minder goed worden opgeruimd. Overgewicht en gebrek aan beweging helpen ook niet mee. In epidemiologische studies zie je dat al die factoren een iets verhoogde kans op kanker geven. Maar dan heb je het over bijna elk type tumor en om nu op celniveau te zeggen dat je van deze leefstijl die kanker krijgt, daar ben ik heel terughoudend in. Bij alvleesklierkanker is het de leeftijd die het sterkste bijdraagt aan het ontstaan ervan en bij slokdarmkanker reflux, maagzuur dat in de slokdarm vloeit. Daar kun je zelf weinig aan doen.”
Sinds anderhalf jaar is Maarten Bijlsma (Purmerend, 1979) wetenschappelijk directeur van het Cancer Center Amsterdam, onderdeel van Amsterdam UMC, en hij is hoogleraar experimentele gastro-intestinale oncologie. Een maand geleden hield hij zijn inaugurele rede. In een splinternieuw researchcentrum doet hij met zijn groep vooral onderzoek naar tumoren in de alvleesklier en de slokdarm. „Die organen”, zegt hij, „komen voort uit dezelfde embryonale structuur en daardoor delen de tumorcellen eigenschappen die ze zeer kwaadaardig maken. De cellen kunnen zich gemakkelijk aanpassen en ontsnappen aan bestraling of chemotherapie. Rondom de tumoren zit veel stroma, bindweefsel en de cellen die dat bindweefsel maken, en dat is een barrière tegen behandelingen. En dan zijn er ook nog grote verschillen tússen tumoren en tussen cellen ín de tumoren, wat het ziektebeloop onvoorspelbaar maakt.”
In je oratie zei je: die tumoren lijken op een zich ontwikkelend organisme.
„Veel cellen in alvleesklier- of slokdarmtumoren zijn stamcelachtig. Ze kunnen net als stamcellen in een embryo van alles worden – we zien zelfs tumorcellen die op zenuwcellen lijken – en gedaantes aannemen die we eerder niet voor mogelijk hielden. Heel veel van die cellen redden het trouwens niet. Ze proberen maar wat, zonder doel, zonder plan, net als in de evolutie, en de meeste sneuvelen.”
In 2008 promoveerde hij op onderzoek naar het hedgehog-eiwit, dat in een embryo stamcellen instrueert wat ze moeten worden – een cel in een orgaan, een zenuwcel – en wat hun plek in het lichaam is. Eerder was ontdekt dat hedgehog de wisselwerking regelt tussen tumoren in de alvleesklier en het stroma dat de tumoren beschermt. „Het leek er zelfs op”, zegt hij, „dat hedgehog cruciaal was in het veroorzaken van alvleesklierkanker, dus iedereen dacht: we gaan hedgehog remmen. Farma dook erbovenop. Maar het bleek niet te werken. Patiënten werden er slechter van, heel raadselachtig, heel frustrerend.”
Als je je goed voelt, groeien tumoren minder hard. Dat is in muizen aangetoond
Wat een paar jaar geleden ook een gouden greep leek: voorkomen dat tumoren bloedvaten maken waarmee ze zich kunnen voeden. Bijlsma: „Je zou denken dat tumoren doodgaan als je dat remt. Geen glucose, geen zuurstof.” Maar nee, tumoren worden daar ook agressiever van en patiënten slechter. „Vooral tumoren in de alvleesklier”, zegt hij, „bleken met heel weinig zuurstof toe te kunnen. Voor hun voeding begonnen ze het stroma op te peuzelen.”
Na zijn postdoc, aan de University of California, Berkeley, keerde hij terug naar Amsterdam om met arts-onderzoekers toegepast onderzoek te gaan doen, gericht op behandelingen. „Alleen maar blijven pipetteren in het lab om je nieuwsgierigheid te bevredigen heeft op den duur iets zelfzuchtigs.” In het Cancer Center Amsterdam wordt nu ingezet op nieuwe vormen van targeted therapy, precieze interventies per patiënt, en op immuuntherapie. „In immuun gaan we grote stappen zetten”, zegt hij. En ja, dan moeten we ook denken aan vaccins om het terugkeren of ontstaan van kanker te voorkomen, zoals nu al het vaccin tegen het humaan papillomavirus, dat baarmoederhalskanker kan veroorzaken.
Jullie delen een gebouw met de mensen die onderzoek doen naar neurodegeneratieve ziekten als alzheimer. Hebben jullie wat aan elkaar?
„We zijn de eerste onco-neurocampus ter wereld en ja, we kunnen elkaar zeker op ideeën brengen, al doen we het omgekeerde. Plat gezegd willen zij cellen in leven houden en wij willen ervan af. Wat ons interesseert: hoe tumoren door de hersenen van zenuwen worden voorzien, zodat ze met elkaar kunnen praten en tumoren harder gaan groeien.”
Hersenen praten met tumoren?
„Er zitten natuurlijk allerlei stappen tussen, maar we weten dat het beloningssysteem in je brein via je immuunsysteem de tumorgroei beïnvloedt. Als je je goed voelt, groeien tumoren minder hard. Dat is in muizen aangetoond. Er beginnen nu ook studies uit te komen waarin wordt gezegd dat tumorcellen zich andersom ook van zenuwen voorzien om met de hersenen te kunnen praten. Daar zijn we heel opgewonden over.”
De populaire versie is dat je als kankerpatiënt vrolijk en optimistisch moet zijn…
„…anders gaat je tumor groeien en dat is dan je eigen schuld. Wat natuurlijk niet zo is.”
Kunnen tumoren depressies veroorzaken?
„We weten dat tumoren de dopamine in de hersenen kunnen platleggen en daarmee het beloningssysteem – in hun eigen voordeel. Het vervelende voor biologen is dat we zo complex in elkaar zitten dat je dit niet in een model kunt stoppen om te onderzoeken. Je gemoedstoestand, je immuunsysteem, wat je eet, of je genoeg beweegt, alles heeft invloed op alles.”
