Zijn de Verenigde Staten onder Donald Trump bezig weg te glijden richting een dictatuur? Het is een vraag die sinds enige tijd steeds openlijker wordt gesteld. Bij Nieuwsuur zei een in Washington werkzame politicoloog onlangs dat Amerika weliswaar nog geen China of Noord-Korea was, maar dat „je met recht zou kunnen beweren dat we ons al in een autocratie bevinden”.
Ondertussen trakteert Trump de wereld op een destructieve tarievenpolitiek, patrouilleert het leger in de straten van Los Angeles en verschijnen er zorgwekkende stukken over het ‘eindtijdfascisme’ van tech-bro’s die in Silicon Valley de dienst uitmaken en met de komst van Trump invloedrijk zijn in kringen rond het Witte Huis. De invloedrijke historicus en fascisme-expert Timothy Snyder kondigde aan dat hij zijn post aan de Yale-universiteit opgeeft en uitwijkt naar Canada.
In Europa kijken we er met een combinatie van fascinatie en huiver naar. Hoe heeft dit kunnen gebeuren in het land dat de liberale internationale wereldorde van na de Tweede Wereldoorlog vormgaf? Ondertussen treffen we onze maatregelen. Europese leiders trekken naar elkaar toe; vage plannen over een gemeenschappelijke Europese defensie worden plotseling concreet. Bij ons in Nederland klinkt de roep tot meer grondwettelijke waarborgen van de rechtspraak.
Begrijp me niet verkeerd: de zorgen over onze veiligheidspositie, over tarieven en democratische backsliding zijn terecht. Maar die zorgen gaan voorbij aan wat eraan ten grondslag ligt. Dat is de illiberale contrarevolutie die momenteel door de Verenigde Staten raast en die de motor van de huidige Trump-regering is.
‘Je kunt het ‘anti-woke’ noemen, een ‘backlash’ of een ‘conservatieve contrarevolutie’”, stelde Christopher Rufo onlangs. Rufo is een Amerikaanse documentairefilmmaker en een leidende conservatieve activist. Samen met Stephen Miller, de drijvende kracht achter Trumps deportatiebeleid, vormt Rufo de tweekoppige adelaar van deze contrarevolutie in de Verenigde Staten.
Gedurende de transitieperiode, dus tussen het moment dat Trump voor de tweede keer gekozen was en de inauguratie op 20 januari, legde Rufo de president en zijn team een ‘contrarevolutionaire blauwdruk’ met zes aanbevelingen voor. Vijf ervan werden overgenomen en uitgevoerd. De meest prominente was die tegen zogeheten ‘DEI’, het diversiteitsbeleid bij Amerikaanse hogeronderwijsinstellingen, maar ook in het bedrijfsleven.
Het bruuske optreden van Trump en de zijnen dreef radicaal-rechtse kiezers in Europa terug naar het midden. Maar wie denkt dat we er daarmee zijn of dat de regels en normen van de EU ons wel zullen beschutten vergist zich. De illiberale contrarevolutie woedt evengoed bij ons – met alle risico’s van dien.
Wie de liberale democratie, de scheiding der machten, het idee van het verlichte Westen wil beschermen zal in de aanval moeten. Het is zaak om een liberaal-progressief tegenoffensief te beginnen, een contra-contrarevolutie te ontketenen – in de Verenigde Staten én in Europa. Maar dan moet je eerst wel weten waar het die contrarevolutionairen om te doen is, wat hun wereldbeeld is.
Zelf leerde ik daar veel over in het Hongarije van Viktor Orbán, waar ik onderzoek deed voor Opstand, het boek dat ik schreef over de illiberale denkwereld.
Boedapest bleek het kloppend hart van de contrarevolutionaire beweging, een plaats waar niet alleen veel Europeanen, maar ook Amerikanen zijn neergestreken. Afgelopen jaren kreeg er zo een conservatief ecosysteem gestalte met denktankjes en grote internationale conferenties, waar politici als Giorgia Meloni, Marine Le Pen of Geert Wilders samenkomen en tekeergaan tegen de veronderstelde ‘decadentie’ van Europa, de ‘gender-ideologie’, de ‘invasie van moslimmigranten’, de verstikkende regelzucht van de EU, etc.
Ik leerde er veel van Rod Dreher, een invloedrijke blogger die destijds de publieke carrière van JD Vance lanceerde – de huidige Amerikaanse vice-president (en waar deze Dreher onlangs nog uitvoerig voor bedankte). In 2021 vestigde Dreher zich in Boedapest. Hij maakte er geen geheim van dat hij Orbán zag als model, als een leider waar Trump een voorbeeld aan kon nemen.
Ondertussen zag Dreher ook heus wel dat Orbán een loopje met de rechtsstaat nam en dat hij corrupt was. Maar dat nam hij voor lief. Niet omdat hij tegen de liberale democratie was, of graag corrupte leiders zag, maar omdat de nood aan de man was.
Zelf was ik geneigd om iemand als Orbán te zien als bedreiging van de waarden van de Verlichting en alles waar die wat betreft gelijkheid, mensenrechten, individuele vrijheden voor stond. Maar waar ik ‘woke’ zag als een gerechtvaardigde correctie op de structurele en vaak verborgen achterstelling van minderheden en vrouwen, zag Dreher een totalitaire dictatuur opdoemen. Hij was werkelijk doodsbang. Orbán had zich opgeworpen om het tij van de moderniteit te keren en verdiende lof en steun – diens autoritarisme was een noodzakelijk kwaad. Immers: niet minder dan de westerse identiteit, cultuur en beschaving stonden op het spel.
Wandelend langs de Donau trok Dreher een parallel met de Spaanse burgeroorlog, destijds hét ijkpunt van politiek goed en kwaad . „Als ik toen een Spanjaard was geweest, had ik het liefst in een normale liberale democratie geleefd”, zei hij. „Maar die mogelijkheid was er niet. De keuze was tussen onaangename nationalisten en links, dat zwoer bij Stalin, kerken platbrandde en priesters in waterputten smeet.”
Orbán is geen Francisco Franco, onderstreepte Dreher. En de Hongaarse oppositieleden zijn niet de Spaanse communisten, maar de dynamiek is dezelfde, óók in Amerika. Dreher zag een zero sum game en zíjn keuze was daarin snel gemaakt. Het was een zaak van eten of gegeten worden.
Bij ons in Nederland wordt dit geluid vertolkt door een rechts-conservatieve activist als Wierd Duk. Zo sprak Duk bij YouTubekanaal De Nieuwe Wereld over het „links-liberale kartel van politiek, media, bestuur, kunst en universiteit, waar niet doorheen te breken is”. Dit had ‘een monster’ gecreëerd. „Van open grenzen, massa-immigratie, islam, woke, klimaatgekte.”
Dat de illiberale contrarevolutie anders dan in Hongarije of Amerika in ons land tot dusver niet echt van de grond komt, heeft meer te maken met het gebrek aan doortastendheid van het inmiddels gevangen kabinet dan wat anders. Iemand als Duk, die wil wel.
Wie wil begrijpen wat radicaalrechts drijft, moet begrijpen dat het geen provocatie is of een troll-actie. Het is bittere ernst. Radicaal-rechts wordt voortgedreven door een diepe, existentiële angst voor verlies van wat zij ziet als de westerse beschaving, de cultuur, de natie, de christelijkheid – van een ‘natuurlijke orde’, waarin een man nog een man kan zijn en een vrouw een vrouw.
Vanuit die angst is gekozen niet om te vluchten maar om te vechten, en het kan niet anders gezegd worden dan dat radicaal-rechts dit de afgelopen jaren uiterst succesvol heeft gedaan. Sociale media en podcasts speelden daar een voorname rol bij – de dominantie van radicaal-rechtse influencers en podcasters getuigt daarvan. Het resulteerde in een vrijwel onafgebroken stroom van verkiezingsoverwinningen in Europa en de Verenigde Staten.
Nog altijd wordt gezegd dat dit allemaal de schuld van ‘het establishment’ of van ‘de linkse elite’ zou zijn. Die zou geen oog hebben gehad voor de noden van de ‘gewone man’ – overwoekerd door de regels van ‘Brussel’, of ‘Washington’, betutteld door woke-professoren en klimaatactivisten, overspoeld door moslimmigranten. We zouden slechts getuige zijn van een broodnodige correctie.
Maar dit miskent hoezeer er sprake is van een zelfstandig wereldbeeld met een eigen aantrekkingskracht. Met diepe wortels in de westerse ideeëngeschiedenis bovendien. Het is gebaseerd op de mythe van een onveranderlijke gemeenschap, door God gegeven, hiërarchisch gestructureerd en waar witte, heteroseksuele mannen de dienst uitmaken. Deze gemeenschap wordt permanent bedreigd: door krachten van buiten, in casu niet-witte migranten, moslims, en nog veel meer door de vijand van binnen, de ennemi intérieur.
Joseph de Maistre (1753-1821), oervader van het reactionaire denken, wees in dat verband naar iedereen die zich beriep op verlichtingswaarden als gelijkheid en vrijheid, het individuele bewustzijn of die een rationele ordening van de samenleving voorstond. Het was „de sekte, en ze slaapt nooit”.
Het is niet moeilijk om dit te vertalen naar het nu, naar de journalisten, de kunstenaars, de academici en de ambtenaren die volgens radicaal-rechts ‘de instituties’ zouden hebben ‘gekaapt’ en de massale aanval die de Trump-regering op hen heeft ingezet (en die in een land als Hongarije al jaren staande praktijk is).
De illiberale contrarevolutie heeft het gemunt op degenen die het Westen verder zouden ontzielen en verzwakken: linkse academici, antiracisten, feministen, transgenders en klimaatactivisten. Het is een monster dat steeds van vorm en kleur verandert. Wat in de tijd van Maistre doorging voor ‘de sekte’ heette in onze tijd eerst ‘politieke correctheid’, vervolgens ‘cultuurmarxisme’ en tenslotte simpelweg ‘woke’.
We zijn getuige van een backlash tegen de moderniteit zoals we die sinds de anti-verlichting van de late 18e eeuw en de restauratie na de Franse Revolutie op gezette tijden zien. Denk aan de aanval op abortus in de Verenigde Staten of de achterstelling van transgenders, óók in Europa.
Heeft deze backclash kans van slagen? Die vraag behoeft een stuk op zich, maar ik denk dat het goed is te beseffen dat de vloer van de moderniteit steviger is dan we geneigd zijn te denken. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de VS en Europa, vooral ingegeven door de aanhoudende invloed van de christelijke religie in de VS. Secularisering, een belangrijke, zo niet dé belangrijkste motor van de moderniteit, heeft bij ons in West-Europa veel diepere sporen getrokken.
Maar over de bank genomen voeren christelijke conservatieven en andersoortige reactionairen een achterhoedegevecht. Waar contrarevolutionairen in de tijd van De Maistre ijverden voor de herinvoering van het patriarchaat en de doodstraf op heiligschennis hebben ze het nu gemunt op de inperking van transgenderrechten.
Toch een verschil.
Dat betekent niet dat we de huidige contrarevolutie niet serieus moet nemen, integendeel. Maar wie op de wat langere termijn kijkt, ziet dat de strijd van liberalen en progressieven loont, dat er daadwerkelijk sprake van vooruitgang is. Daarbij: de emancipatie vanaf met name de jaren zestig van de vorige eeuw en de individualisering die deze bracht, heeft veranderd wie wij als mensen zijn.
Er heeft zich, in de woorden van de Franse filosoof Olivier Roy, een „antropologische transformatie” voltrokken. Niet de gemeenschap, maar het individu geldt daarbij als voornaamste bron van autoriteit.
Zo’n diepgravende mentaliteitsverandering maak je niet met een paar executive orders ongedaan. Dat contrarevolutionairen dat desondanks blijven proberen, is zuur voor de mensen die het betreft. Maar het is geen onontkoombaar noodlot.
Het liberaal-progressivisme is het water waarin we zwemmen, stelde de Canadese politiek-filosoof Alexandre Lefebvre in zijn vorig jaar verschenen Liberalism as a way of life. Het is zaak om dat weer te leren zien, dat expliciet te maken en er de goede en waardevolle kanten van te benadrukken.
And to fight like hell.
