Peter van Hese (67) lachte zijn broertje Fred (64) recht in zijn gezicht uit toen die vier jaar geleden meedeelde te gaan verhuizen naar een Knarrenhof . Een huis zonder drempels, deuren breed genoeg voor het geval van een rolstoel, samenleven met andere senioren… „Háháhá, je gaat toch niet in een bejáárdentehuis wonen?” hoonde Peter. Maar Fred en zijn vrouw zetten hun plan door en eind 2023 verruilden ze de Ridderkerkse eengezinswoning waar ze 34 jaar met plezier hadden gewoond voor een hoekhuis in het net opgeleverde hofje een paar straten verderop.
Vier maanden later kregen ze een overbuurman. Peter.
Het lachen was hem vergaan.
Het begon dus met Fred. Of eigenlijk met zijn vrouw, Yvonne. Zij liep almaar moeilijker, door MS, en daardoor besefte ze acht jaar geleden al dat het wonen in een huis met drie verdiepingen ondanks de traplift tegen zijn grenzen aanliep. Ze googelde, belandde op de site van de landelijke organisatie Knarrenhof en schreef zich meteen maar in. Een paar jaar later bleek dat er zowaar om de hoek een hofje zou komen. Fred en Yvonne hoefden gezien hun tijdige inschrijving alleen maar ‘ja’ te zeggen.
„Je moet gewoon tien jaar vooruitkijken”, zei Fred tegen Peter, die inmiddels al minder hard lachte en aandachtig de bouwtekeningen doornam van Freds nieuwbouwhuis. Peter en zijn vrouw woonden al sinds jaar en dag in een eengezinswoning op een paar straten van Fred en Yvonne. Ze waren er als dertigers gaan wonen en hadden er de kinderen grootgebracht. Voor het eerst stond Peter stil bij het feit dat de rugklachten van zijn vrouw heus niet zouden afnemen en dat het traplopen naar wasmachine en droger op de derde verdieping alleen maar meer moeite ging kosten.
Bovendien: wie ging er ooit voor hen zorgen? Hij was nota bene opgeleid als verpleegkundige, werkte al decennia in de zorg, inmiddels als manager bedrijfsvoering in de acute psychiatrie: van personeelstekorten wist hij alles. Tja: was het niet oliedom om een kans te laten schieten op een huis in een Ridderkerks hofje gestoeld op waarden als ‘zorgzaamheid’ en ‘nabuurschap’?
Ze hadden geluk. Er kwam een plekje vrij. Het hoekhuis schuin tegenover Fred en Yvonne. „Wonen tussen de oudjes? Jij?” lachten de vrienden van Peter.
Die vindt het allemaal best, want kijk hoe hij woont: fijne woonkamer met visgraatvloer, kookeiland, ruime slaapkamer grenzend aan een badkamer die breed genoeg is voor als een zorgverlener ooit hem of zijn vrouw moet bijstaan, boven nog een hobbykamer en een logeervertrek. Al met al 112 vierkante meters. En loopt hij de woonkamer uit en het voortuintje in, dan kijkt hij uit over de langgerekte hoftuin en daarachter, naast Freds huis, het gemeenschappelijke ‘Hofhuys’ dat deel uitmaakt van elk Knarrenhof. Daar vinden de vergaderingen plaats, want er is een vereniging van eigenaren en een bewonerscommissie. Er is ook een wekelijkse spelletjesavond, meditatie, een maandelijkse vrijdagmiddagborrel. En op de eerste verdieping van het Hofhuys, toont Peter met trots, bevindt zich een verwarmd wedstrijdbiljart – „ja echt, voel maar”, dan blijft het laken vochtvrij en rollen de ballen beter door. Mannen van het hof trachten hier elke maandagavond hun carambolemoyennes op te krikken. John, Jan, Sander, Kees, Peter, Fred, Koos, Marcel, Rob. ‘Mancave’, prijkt op een bord aan de muur, al denk je bij deze witte muren en plinten niet meteen aan een grot.


Foto’s John van Hamond
Vergrijzingsgolf
Stichting Knarrenhof werd in 2012 opgezet door Peter Prak (58), een gebieds- en projectontwikkelaar met een leidende rol bij grootschalige nieuwbouw als Amersfoort Vathorst, het Zwolse Stadshagen en Groningen Meerstad. „Waarom doet niemand wat met hofjes voor ouderen?” vroeg een Zwolse flatbewoonster van in de zestig hem in 2011. Goeie vraag, dacht Prak, die de vergrijzingsgolf net zo hard zag aanzwellen als het tekort aan seniorenwoningen. Hij ging met de vrouw om tafel. „En dan noemen we het Krasse Knarrenhofjes”, grapte de vrouw, liefhebber van Van Kooten en De Bie.
Maar Prak nam het serieus. Knarrenhof. Heldere naam. Geuzennaam ook: met een knipoog kijken naar je eigen veroudering. Begin 2018 werden in Zwolle de eerste twee hofjes opgeleverd: opgeteld 48 huizen voor zo’n zeventig bewoners van gemiddeld 67 jaar oud, onder wie de vrouw uit het flatje. Inmiddels zijn er twaalf hofjes, vooral in het oosten van het land – Zutphen, Oldenzaal, Emmen, Hardenberg – maar ook in Zeewolde, Gouda en Ridderkerk. Elk hofje bestaat uit nieuwbouwwoningen rond een binnentuin. Er wonen opgeteld zo’n 450 mensen. Prak wil meer: Knarrenhof is bezig met „projecten in zeventig à tachtig gemeenten”. Voor negen nieuwe hofjes zijn de contracten al getekend, vier daarvan zijn in aanbouw. Woningen in de hofjes zijn 65 tot 140 vierkante meter groot, de doelgroep mensen met een „smalle tot gemiddelde beurs”. Huizenprijzen variëren van nog geen drie ton tot 480 duizend euro, afhankelijk van de locatie in het land en het woon-oppervlak. De huizen zijn verkocht voor „ruim 30 duizend euro” onder de marktwaarde, „want anders dan bijna alle partijen op de woningmarkt streven wij niet naar winstmaximalisatie”, vertelt Prak. Zo’n 17 procent van de hofhuizen is sociale huur, een percentage dat hij liefst opkrikt tot 30.
Het idee is niet dat buren elkaars billen gaan wassen
Mensen in de hofjes wonen op zichzelf – „het is geen woongroep” – maar het is wel de bedoeling dat je actief deelneemt aan het hofleven en omkijkt naar elkaar, nu de zorg in Nederland door personeelstekort verschraalt. „Maar het idee is niet dat buren elkaars billen gaan wassen”, benadrukt Prak. Zijn hofjes richten zich meer op de „preventieve gezondheidszorg” vanuit de wetenschap dat een levendig en nabij sociaal netwerk mensen goed doet. „Gewoon, dat je ertoe doet en niet alleen bent, dat de buurvrouw jou naar de fysio rijdt en jij je buurman helpt met de belastingaangifte.”
Een bewoonster in Ridderkerk had, kort voor haar verhuizing naar het hof, haar heup gebroken, vertelt Fred van Hese. „We haalden haar op als er een activiteit of vergadering in het Hofhuys was, dan ondersteunden we haar terwijl ze met haar rollator liep.” Op een ochtend zagen bewoners dat het donker bleef in haar huis. „Bleek ze te zijn gevallen”, zegt hij. „Dus ja: je let hier wat meer op elkaar. En een praatje van ‘hee hoe is het, moet ik wat voor je doen’ maak je hier ook makkelijker omdat de heggetjes zo laag zijn.”
Inderdaad: de heggen die de voortuintjes afbakenen zijn opvallend laag. Zit je in de voortuin en loopt iemand langs, dan ga je automatisch groeten. Typisch Knarrenhofbeleid: lage heggen en een verbod op schuttingen. De gemeenschapszin wordt ook bevorderd door een ‘sociaal statuut’ met hofregels die bewoners moeten ondertekenen. ‘We staan voor elkaar klaar’, ‘we respecteren elkaars privacy’, ‘we zetten onze vaardigheden en talenten in, in werkgroepen, besturen en activiteiten en stimuleren elkaar om dat te doen.’ Fred van Hese zit in de tuincommissie, Peter is secretaris van de bewonerscommissie. In november hing hij met nog drie bewoners ter versiering lichtjes aan de dakgoten van alle 27 huizen, „want niet iedereen kan dat zelf.”
Fred en Peter storen zich weleens aan het „gedoe” in deze mini-samenleving. Sowieso: Fred is niet gewend te vergaderen, hij werkt als goederencontroleur in de Rotterdamse haven, is „van de school ‘leven en laten leven’” en wordt „heel ernstig moe” van oeverloze discussies over, zeg, de kleur van de zonnneschermen. „Ja”, zegt broer Peter, „daar werd best fors over gestreden, want sommige bewoners wilden alles in dezelfde kleur grijs. Nou, als ik ergens een hekel aan heb, dan is het een soort groot grijs gehaktballenhof waar je woont.” Het hof bereikte een compromis: de zonneschermen mogen in twee kleuren: grijs en bruin. „Rood mocht niet van de architect.”

Discussies ontstonden ook over de al dan niet kwalijke schaduwwerking van de moeras-eik in de hoftuin en de framekleur van de raamhorren: wit of niet wit? En ook de tuinslanghaspel die Fred aan zijn buitenmuur bevestigde, leidde tot lichte frictie, want dat mag officieel niet. „Wist ik veel”, zegt Fred. De haspel wordt vooralsnog gedoogd, zeker door de buurman die zijn naambordje tegen de regels aan zijn muur bevestigde.
Maar de broers Van Hese nemen het gedoe letterlijk op de koop toe want in het samenleven op dit hofje „schuilt levensgeluk”, zegt Peter. „Het samen inrichten van zo’n tuin, het samen verantwoordelijkheid nemen voor hoe hier te wonen: het spreekt me gewoon aan.” Bovendien, in een land dat danig verlegen zit om huizen en misschien ook om saamhorigheid, weten ze dat ze geramd zitten in hun levensloopbestendige hofhuis voor „wat was het ook weer, 365 duizend euro toch?”
Peters spottende vrienden zijn inmiddels ook ruimschoots uitgelachen, zijn 36-jarige dochter wil hier later wonen en de Ridderkerkse ouderen die zo nu en dan komen aanwaaien om het hofje met eigen ogen te aanschouwen „hebben spijt als haren op hun hoofd dat ze zich destijds niet hebben ingeschreven”, vertelt Peter. „Die zitten nu te verpieteren op een flatje.”
Begint met burgerinitiatief
Niet voor niets staan bijna zestigduizend Nederlanders ingeschreven voor een Knarrenhofhuis. Elk hofje begint met een burgerinitiatief: in tientallen gemeenten overleggen groepjes burgers met de lokale ambtenarij over mogelijke locaties. Soms zit het mee en is er snel een locatie beschikbaar. Dan springen medewerkers van de landelijke Knarrenhof-organisatie bij om met gemeenten en projectontwikkelaars en woningcorporaties en eigen architect het traject vlot te trekken tot en met de bouw. Recordtijd van idee tot bouw was drie jaar, in Emmen. Maar geregeld verzandt het burgerinitiatief in oeverloos wachten. Gemeenten en projectontwikkelaars zijn lang niet altijd happig op het neerzetten van ouderenhofjes met hun schappelijke huizenprijzen. De verkoop ervan levert relatief weinig geld op, ook doordat hofjes veel kostbare ruimte innemen vanwege de gemeenschappelijke tuin en de bredere, levensloopbestendige woningen met slaap-, bad- en woonkamer op de begane grond. Het neerzetten van een wijkje met eengezinswoningen van drie verdiepingen is financieel aantrekkelijker.
Je moet iemand kénnen bij je gemeente
Op een jaarlijkse bijeenkomst voor de kartrekkers van burgerinitiatieven vorige maand in Zwolle, uitten aanwezigen hun frustratie over de lokale ervaringen. Apeldoorn: nog geen locatie voor een hof, wel 573 geïnteresseerde burgers. Roosendaal: geen locatie. Barendrecht: idem. In Leeuwarden is er een locatie gevonden, „maar we horen weinig en wachten al lang”. Spijkennise/Nisserwaard: zes jaar geleden opgestart, nog geen grond. Doetinchem: idem. „Je moet iemand kénnen bij je gemeente”, zegt een deelnemer uit Delft, waar na anderhalf jaar een locatie „op komst” is. „Niets ten nadele van ambtenaren”, zegt deze oud-ambtenaar, „maar ze doen niets zonder politieke druk.”
Is het hofje eenmaal opgeleverd en betrekken de mensen hun woning, dan verhuizen ze er nauwelijks nog weg, leert de ervaring na zevenenhalf jaar Knarrenhof. „We hebben de honkvastheid van bewoners onderschat”, zegt Peter Prak. „De verwachting was dat we elke paar jaar plaats konden bieden aan een jongere oudere in een vrijgekomen huis.” De hofjes vergrijzen dan ook hard: in Zwolle is de gemiddelde leeftijd simpelweg met de tijd opgeschoven, naar bijna halverwege de zeventig. Voor het tuinwerk hebben hofbewoners onlangs een zitmaaier aangeschaft: niet goedkoop, maar ja, „we worden een dagje ouder”, aldus een van de bewoners van het eerste uur.
Om te voorkomen dat straks niemand nog vitaal genoeg is om de dakgoten schoon te maken en de kliko’s aan de weg te zetten, heeft stichting Knarrenhof vorig jaar het beleid aangepast. In nieuw op te leveren hofjes worden minimaal twee nadrukkelijk níét-levensloopbestendige huizen gebouwd, zodat er ook enkele 60-minners gaan wonen.
In het Ridderkerkse hof is de jongste bewoner achter in de vijftig. Van de 46 bewoners werken er nog vier, onder wie Fred. Peter is net als zijn vrouw met pensioen. Hij wil „nooit meer verhuizen”, zegt hij. „Ja nog één keer. In een houten bodem.”
