Het mag het witte goud zijn, maar mij maak je niet heel blij met gekookte asperges. Maar gebakken? Dat was nieuw voor mij en sprak me meteen aan. Eerst maar eens gekeken of we twee grote pannen hadden waar de asperges in pasten. De paellapan bood uitkomst. Precies na een kwartiertje bakken waren de asperges mooi bruin en gaar. Je moet wel in de buurt blijven en de asperges steeds keren, anders worden ze te donker. De gesmolten boter zal ik een volgende keer meteen uit de pan over de asperges gieten, die werd naar mijn smaak wat te donker na het bakken van de eitjes. De Parmezaanse kaas maakt het echt af. Wat een smakelijk gerecht kwam er op tafel! Zo kun je mij wel asperges voorzetten. Wat dun gesneden beenham erbij en een flesje heerlijke Nederlandse wijn van de Kleine Schorre (Blanc, 2023), beter wordt het niet! Voortaan bákken we asperges; heerlijke smaak, snel klaar. Dat is waarom ik een fan ben van de recepten van Janneke, verrassend en heerlijk!
Mastiek is misschien wel Nederlands onbekendste en daarmee minst gebruikte specerij. Maar wie in Marokkaanse en Midden-Oosterse buurtsupers goed zoekt, kan ze zien hangen. Kleine, doorzichtige zakjes gevuld met parelachtige harskorreltjes.
De aromatische hars roept krachtige herinneringen bij me op. Mijn moeder die de korreltjes met wat suiker in haar grote bronzen vijzel omtovert tot het witte poeder dat haar beroemde koekjes nog lekkerder maakte.
Mastiek, in het Arabisch meska horra, wordt gewonnen uit de stam van de mediterrane mastiekboom (Pistacia lentiscus, variant Chia), die uitsluitend op het Griekse eiland Chios groeit. Alleen hars afkomstig van deze specifieke boom mag in Europa mastiek worden genoemd.
De harsdruppels worden al sinds de oudheid gebruikt als specerij, medicijn en cosmetisch product. Zo is het nog steeds een onmisbaar ingrediënt voor Marokkaanse honingkoekjes (‘chebakia’) en Syrisch trekijs, ‘boza’. Als natuurlijke kauwgom zorgt mastiek voor een frisse adem, ook worden er van deze specerij serums, crèmes en parfum gemaakt.
De kenmerkende smaak is een beetje zoals een hapje van een dennenboom; kruidig en lichtbitter. In de volksmond wordt mastiek ook wel vertaald als Arabische gom, maar dat klopt niet. Dat is de doffe, vrijwel geur- en smaakloze hars van Afrikaanse acaciabomen. Mastiek is licht doorzichtig, heeft een unieke smaak en heeft een sterke, harsachtige geur.
De echte mastiek uit Chios is flink aan de prijs; ik heb onlangs in Oman bijna 80 euro betaald voor 250 gram. De goedkopere alternatieven van andere mastiekbomen uit bijvoorbeeld Turkije, Marokko of Tunesië die je bij de buurtsupers kan krijgen, zijn iets minder aromatisch, maar helemaal prima voor huis-tuin-en-keuken-gebruik. Heb je de mastieksmaak te pakken? Ga dan op zoek naar de real thing; het tilt elk gerecht dat je maakt naar een hoger niveau.
Dat geldt niet alleen voor mastiek. Specerijen lijken duur, maar je hebt er maar weinig van nodig om veel smaak en geur aan je gerechten toe te voegen.
Ik zou zo veel mogelijk ongemalen specerijen inkopen; die behouden het langst een goede smaak. Specerijen bederven niet, maar kunnen na verloop van tijd wel muf en geur- en smaakloos worden. Gooi ze dan alsjeblieft gewoon weg. Denk niet: dit potje kost best veel geld dus ik ga zuinig doen, maar gebruik royaal, varieer en experimenteer. Zo wordt het niet muf, hoef je niets weg te gooien en hebben jij en je tafelgenoten nog meer plezier van het koken en het eten.
Al negen zomers op rij tovert Wiesja Dijkstra (62) een kleurrijk doolhof vol activiteiten en verrassingen tevoorschijn aan de Keuningsweg in het Groningse dorp De Wilp. Het begon eigenlijk als „een probeerseltje”, vertelt Dijkstra. De boerderij waar ze woont, ooit haar ouderlijk huis, kijkt uit op een maisveld. En opeens zag Dijkstra daar meer in.
En zo geschiedde. Eind mei wordt het veld ingezaaid, en zodra de mais opkomt gaat Dijkstra aan het werk. Dan begint de praktische uitvoering van de plannen die ze de hele winter heeft bekokstooft. Ze werkt op een middelbare school en tijdens haar zomervakantie is het doolhof dagelijks geopend; alleen bij temperaturen boven de 28 graden en aanhoudend hevige regen blijft ze dicht. „Het is echt zes weken knallen en dan is het weer voorbij”, aldus Dijkstra.
Verdwalen kun je in het doolhof zeker; de maisstengels zijn zo hoog dat niemand boven het veld uitsteekt en de paden zijn desoriënterend genoeg om menig bezoeker op een doodlopende weg te laten stuiten, ondergetekende incluis. Om je heen klinkt het gekwetter van andere bezoekers, maar die zijn voldoende op afstand om je toch afgezonderd te wanen.
Foto Sake Elzinga
Het thema van dit jaar is ‘jarig’, dus is het doolhof extra feestelijk. Maar voor je je verjaardag kunt vieren, moet je natuurlijk wel eerst worden geboren. Het avontuur begint daarom op het liefdespaadje, dat naar een enorme baarmoeder leidt. Daar kunnen bezoekers door te sjoelen met beschuit met muisjes bepalen welk geslacht hun hypothetische nakomelingen zullen krijgen.
En dan is het tijd voor de verjaardagsfeestjes. Twaalf, voor ieder sterrenbeeld een. Een slaapfeestje, een bezoekje aan de dierentuin, een griezelpark, een karaokebar en een zandbak, allemaal met bijbehorende spelletjes.
Dijkstra richt zich ook op een ouder publiek. Zo kondigt ze op de website een heuse ‘mindfuck’ aan – die belofte wordt waargemaakt – en is er een verstopte uitgang, waarvan je de locatie door middel van aanwijzingen bij elkaar kunt puzzelen.
Toch zijn de raadsels en de strategie die je leiden naar de geheime uitgang niet aan iedereen besteed, vertelt Dijkstra. „Er zijn hordes mensen die de spelregels niet goed lezen; soms stoppen ze al na de derde regel, als het informatiebordje überhaupt gevonden wordt.” Tegelijkertijd zijn er volgens Dijkstra genoeg mensen die terugkomen, erop gebrand om de geheime uitgang tóch te vinden. In totaal kan een bezoek, als je alle feestjes aandoet, wel twee tot drie uur duren. Daarom is er ook een ‘nooduitgang’, zodat bezoekers hun zoektocht kunnen staken wanneer ze maar willen.
Foto Sake Elzinga
De familie Postma uit Drachten – vader Ancel (38), moeder Inge (36), Levi (6) en Chloe (4) – loopt kriskras langs de opdrachten en spelletjes in het doolhof. Hun zoon heeft autisme, het volgen van het gehele parcours is niet aan hem besteed. „We lopen vooral rond”, zegt Inge. Op die manier heeft Levi geen last van de overdaad aan indrukken. Hij is volgens zijn vader „lekker zen”.
Het maisveld uit Dijkstra’s jeugd is nu een „kunstuiting”. Over alles is nagedacht, om de haverklap vind je tussen het hoge groen kleurrijke altaartjes of geknutselde grapjes. En dat is niet vreemd: „mooie dingen maken” is Dijkstra’s hobby. Het doolhof doet haar denken aan de toneelstukken die ze eerder schreef: „Als je een toneelstuk schrijft, dan schrijf je de rol van een speler. Hier maak ik het decor. Maar mijn gedachten zijn bij de spelers: de kleintjes, de ouderen, van allerlei leeftijden. In mijn hoofd loop ik door het doolhof om hun ervaring vorm te geven. Zo creëer ik een decor van beleving.”
Harige benen steken onder het douchehokje uit. Badmeester Amr ziet me ernaar kijken en begint op de deur te bonzen. Het probleem: het bad is op dit tijdstip gereserveerd voor vrouwen. Nog een probleem: de benen zijn niet van een zwemmer, maar van een van de mannen uit Bangladesh die het zwembad onderhouden en schoonmaken. En, zegt Amr, het is niet de bedoeling dat zij hier douchen.
Schuldbewust stapt de man uit het hokje. Donker haar, mager, ik schat hem begin twintig. Ik vraag waarom hij hier doucht. Hij had gezweet van het werk, zegt hij. Dat is niet heel logisch, want de werkdag is net begonnen. Ik vraag hem waar hij woont. In Khaitan, een overvolle wijk vol slechtbetaalde migranten in appartementenblokken in erbarmelijke staat.
In Koeweit bestaan villawijken en vervallen buurten naast elkaar. In de villawijken wonen Koeweiti’s en expats, in de vervallen wijken de armste arbeidsmigranten. Zoals de zwembadwerker; hij deelt er een kamer met zeven anderen. Ik snap dat douchen op het werk prettiger is.
Hij is niet de enige die van het Swimming Pool Complex zijn thuis lijkt te hebben gemaakt. Het is het enige openbare buitenbad van Koeweit. Ik kom er geregeld en vaak is er zo goed als niemand, althans qua zwemmers. Soms tref ik een schoonmaakster aan, slapend op een matje in de douches in de kelder, slippers en telefoon naast zich. Ze komt uit Nepal. Dat zei ze toen ze een keer verschrikt wakker werd en ik een praatje probeerde te maken. Of ik zie de dames die de wc-blokken schoonmaken hun kleren en potten en pannen wassen onder de buitendouche. In hun blauwe outfits en kleurige hoofddoek zitten ze gehurkt te boenen. Een fles Fairy – de regionale variant van Dreft – naast zich.
Het Swimming Pool Complex, het enige openbare buitenbad van Koeweit.
Foto Mohammed Alkouh
Ik vind dat om meerdere redenen een beetje onprettig. Dat ik tussen de etensresten sta te douchen, is er een van. Maar meer nog word ik overmand door een gevoel van triestheid; dat deze mensen in wezen geen thuis hebben, terwijl ik lekker diervriendelijke conditioner in mijn haar sta te smeren.
Eigenlijk ziet iedereen die in het Swimming Pool Complex werkt er sjofel en moe uit. Ze sloffen door het complex met een vaatdoekje in de hand, proberen zuchtend een kapotte parasol omhoog te krijgen of hangen verveeld achter de balie.
Het complex, gebouwd in 1988, bestaat uit veel beton en weinig groen. Het water komt uit zee – zoals al het water in Koeweit – en is ontzilt in een van de acht ontziltingscentrales in het land. Watertekort is er niet echt, maar al dat ontzouten trekt wel een zware wissel op de elektriciteitsvoorziening en dus de planeet.
Van half zes ’s morgens tot half elf ’s avonds houdt Nurnahar de boel schoon
„Kip, rijst, vis, groente, peper, kruiden.” Nurnahar (48), rond gezicht, glinsterend neussierraad en een zwart-witte hoofddoek die als een soort cape over haar werkkleding uitloopt, beschrijft de lunch die ze elke dag van huis meeneemt. Van half zes ’s morgens tot half elf ’s avonds houdt ze de boel schoon. Lange werkdagen, maar dat deert Nurnahar niet. Thuis is het niet per se comfortabeler; ook zij deelt een kamer met vijf anderen. Het bedrijf waarvoor ze werkt, regelt huisvesting en transport naar het werk, verder niets. Eten koopt en kookt ze zelf, en neemt ze dus mee naar het zwembad. Ze verdient 350 euro per maand, komt uit Mumbai, is ongetrouwd en begrijpt niet wat ik bedoel met de vraag of ze haar werk leuk vindt.
Wat ze vooral belangrijk vindt, is dat ze „over een tijdje” drie maanden met verlof gaat naar huis. Haar familie woont „niet ver van de Gateway of India”. Ze begint me tot in detail uit te leggen hoe je bij haar huis in Mumbai komt. Dan vindt ze het mooi geweest en schiet het wc-blok in. Ik heb dan mijn baantjes, die ik elke vrijdagochtend trek, er al op zitten. Binnen, want dat bad is langer en buiten is voor families; dat betekent kinderen. Voor baantjes trekken geldt: hoe minder zielen, hoe meer vreugd. Ik douch buiten, droog vijf minuten op in de zon. Dan trek ik jurk en gympen aan, zeg gedag tegen de badmeesters en stap in de auto.
Op de terugweg rij ik even langs het gebouw waar Nurnahar woont – dat had ze me ook tot in detail uitgelegd. Het is een grijs woonblok in een dichtbevolkte buurt met stoffige straten, veel Indiase winkeltjes en hete zanderige vlakten waar tientallen oude Tata-bussen geparkeerd staan waarin iedereen naar zijn werk vervoerd wordt. Het is 45 graden en niemand loopt voor zijn plezier op straat. Ik denk dat het zwembad niet alleen een werkplek en praktische (af)wasplek is voor Nurnahar. Het is ook een plek waar je tenminste kunt ademhalen.