Het was weliswaar niet zo’n megacongres als de jaarlijkse wereldwijde klimaatconferentie, maar de derde VN-Oceanenconferentie (UNOC3), afgelopen week in het Franse Nice, trok toch maar liefst zesduizend deelnemers. Vanuit de hele wereld kwamen ze bijeen om te praten over „snellere actie en meer samenwerking om de wereldzeeën beter te beschermen en duurzamer te gebruiken”.
Een hele mond vol, en geen overbodige luxe: de oceanen staan onder grote druk door klimaatverandering, overbevissing en vervuiling. Nu al zijn er zorgwekkende veranderingen in de mariene biodiversiteit, maar ook in de regulering van het klimaat en de voedselvoorziening van naar schatting drie miljard mensen.
Wetenschap was een belangrijke pijler van UNOC3. Voorafgaand aan de conferentie vond er een groot wetenschappelijk congres plaats. Han Dolman, directeur van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), ging erheen.
Wat is eigenlijk het nut van dit soort megaconferenties? Ook het wetenschappelijk congres had maar liefst tien thema’s op de agenda…
„Je hebt natuurlijk ook kleinere, specialistische wetenschapsconferenties. Daar gaat de wetenschap het meest vooruit, denk ik. Maar zo’n algemeen congres brengt het totaalplaatje in beeld. Al die thema’s die nu spelen, hangen natuurlijk met elkaar samen. Die moet je dus in hun totaliteit zien, en daarom is het heel goed dat al die experts elkaar hier tegenkomen.”

Die ontmoetingen zijn misschien wel het nuttigste aspect in Nice?
„Ja, dat denk ik wel. Hier kunnen we als wetenschappers verbindingen leggen, werken aan ons netwerk en ideeën opdoen van buiten ons eigen vakgebied. En we kunnen overleggen over dingen als: wat doen we nu er zóveel Amerikaanse financiering wegvalt. Wie gaat dat gat opvullen? En ten slotte helpt dit soort congressen het belang van oceanen veel breder onder de aandacht te brengen.”
Is dat dan nog nodig?
„Jazeker. Neem nu de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN, de SDG’s. De SDG die betrekking heeft op de oceanen, nummer 14, krijgt verreweg de minste financiering van allemaal. En dat irriteert natuurlijk wel, als je kijkt naar het enorme belang van de oceanen. De problemen zijn voor veel mensen te ver van hun bed. Ze hebben geen idee.”
Kan wetenschap helpen die problemen op te lossen?
„Ja. Aan de basis van élke goede oplossing liggen feiten en kennis. Als je niet weet wat er precies aan de hand is, en hoe dingen met elkaar samenhangen, dan kun je ook geen effectieve oplossingen bedenken. Je moet weten wat er met een voedselweb gebeurt als je daaruit elementen weghaalt. Je moet weten wat er gebeurt met de zuurgraad van het water als de oceaan meer CO2 gaat opnemen – en wat dat vervolgens betekent voor het zeeleven. Daar heb je wetenschap voor nodig. Daarom vind ik het heel mooi dat wetenschap hier zo prominent op de agenda staat.”
Komt die wetenschap voldoende bij de beleidsmakers terecht?
„Dat is nog wel een zorg. Als wetenschappers mogen we daarin wat beter ons best doen. We moeten ons beter realiseren dat ons werk niet ophoudt bij een publicatie in Nature of Science. Ik pleit er ook voor dat we eerder in het proces om tafel gaan zitten met de beleidsmakers en andere partijen: dan kunnen we helpen in eerste instantie al de juiste onderzoeksvragen te formuleren. Nu gebeurt het vaak andersom: dat we achteraf kijken hoe onze resultaten toepasbaar zijn.”
Ziet u daar al wel verbetering in?
„Jawel. Ik vind het geweldig om te zien dat er een nieuwe generatie opstaat die veel energie en tijd steekt in oceaanonderzoek in die brede context – dus ook de sociaal-economische aspecten – en die ook investeert in wat wij ocean literacy noemen: een bredere bekendheid van deze problemen en oplossingen bij het brede publiek en bij beleidsmakers. Die mensen zie je nu prominent hier in Nice. Die actiebereidheid, daar word ik wel vrolijk van. En ook van al die hoopgevende verhalen die zij vertellen over hoe je de oceaan wél op een goede manier kunt beschermen. Die verhalen zijn op zo’n conferentie veel nuttiger dan wéér zo’n politieke slotverklaring.”
Sabine GollnerDe nog onbekende schatten van de diepzee
Op de oceaanbodem, zo’n vier- tot vijfduizend meter diep, bevinden zich waardevolle metaalafzettingen die interessant zijn voor de industrie. Bijvoorbeeld ertsen van mangaan, nikkel, kobalt en koper – in trek voor de batterij- en elektronica-industrie. Al jarenlang zijn landen aan het overleggen over regels voor mijnbouw in die gebieden.

„Overeenstemming is er nog niet”, vertelt marien ecoloog Sabine Gollner. „In de tussentijd hebben tientallen landen al exploratievergunningen gekregen om te onderzoeken waar de ertsen liggen en of diepzeemijnbouw technisch haalbaar is.”
In Nice gaf Gollner, die bij het NIOZ werkt, een presentatie over mogelijke schade aan ecosystemen door diepzeemijnbouw. Zij onderzoekt mangaanknollen: metalen knollen van ongeveer tien centimeter doorsnede die in sommige regio’s los op de oceaanbodem liggen. Ze zijn in de loop van miljoenen jaren gevormd door het neerslaan van metalen uit zeewater. Bedrijven willen die dolgraag ‘oogsten. Dat gebeurt met zuig-, graaf- of borstelmachines.
In 2022 nam Gollner deel aan een expeditie naar een enorm diepzeegebied tussen Hawaï en Mexico, waar al diverse landen naar deze knollen zoeken. „De knollen zijn van groot ecologisch belang”, vertelt Gollner. „Ze vormen de enige harde ondergrond in een verder zanderige omgeving en bieden leefruimte aan allerlei organismen. Op de knollen groeien sponzen en koralen, waarop weer andere dieren leven, zoals borstelwormen en slangensterren. In de scheuren wonen aaltjes en roeipootkreeftjes.”
De ecosystemen op en rond die knollen zijn nog grotendeels onbekend. „Alleen al in de laatste vijf jaar zijn daar vijfduizend nieuwe soorten ontdekt: allerlei wormen, kreeftachtigen, zeekomkommers. Dat geeft aan hoe divers die plekken zijn. Bij alles wat we naar boven halen, denken we: wat zullen we nu weer voor nieuws vinden?”
Al deze informatie is cruciaal om de effecten van die mijnbouw te kunnen inschatten, benadrukt Gollner. „Op welke schaal verandert bijvoorbeeld het dierenleven als je die knollen weghaalt, en hoe werkt dat door in het ecosysteem? Hoeveel sediment wordt er opgewoeld, en hoe schadelijk is dat?”
De knollen zijn onvervangbaar, benadrukt Gollner: hun vorming duurde miljoenen jaren. „Toch onderzoeken wij of herstel mogelijk is”, zegt ze. „Bijvoorbeeld door kunstmatige structuren te plaatsen als vervanging van de knollen.”
We weten nog lang niet genoeg om het zeeleven doeltreffend te kunnen beschermen, concludeert Gollner. „Wat zijn bijvoorbeeld de drempelwaardes voor verstoring? Hoeveel knollen kun je weghalen voordat je een kantelpunt bereikt en belangrijke functies verdwijnen of soorten uitsterven? Dat moeten mensen weten, voordat ze beslissingen kunnen nemen over deze mijnbouw.”
Guido LeursBeschermde gebieden voor haaien en roggen
Wereldwijd staan haaien en roggen onder druk. Hun aantallen zijn sinds 1970 gemiddeld met circa de helft afgenomen. Voor de soorten van de open oceaan is dat zelfs ruim 70 procent. En circa 30 procent wordt met uitsterven bedreigd . De oorzaken zijn overbevissing (door zowel gerichte vangst als bijvangst), habitatverlies en klimaatverandering.

Guido Leurs, bioloog van Wageningen UR, onderzoekt in hoeverre beschermde gebieden op zee (zogeheten marine protected areas, oftewel MPA’s) kunnen helpen haaien en roggen te beschermen. Over dat laatste gaf hij een presentatie in Nice. „In het West-Afrikaanse consortium PRCM, waaraan overheden en lokale organisaties meedoen, onderzoeken we wat nodig is om de haaien en roggen in de kustwateren te beschermen. Dat moet je weten als je een effectieve MPA wilt instellen. Haaien en roggen foerageren bijvoorbeeld op bepaalde plekken, maar planten zich ergens anders voort, en vervolgens zijn wéér andere plekken belangrijk voor de opgroeiende vis. Als je daar niet voldoende van weet, dan kan het zijn dat je juist de belangrijke gebieden níét beschermt.”
De haaien en roggen van de West-Afrikaanse kustwateren staan onder druk van de lokale visserij. „Grote industriële schepen zijn er natuurlijk ook, bijvoorbeeld uit Europa, maar die vissen vooral op open zee. Die kleine lokale schepen vangen per schip veel minder, maar ze hebben wel een grote impact omdat het er zovéél zijn.”
Alle landen met kustwateren hebben zich verplicht om vóór 2030 minstens 30 procent van hun wateren te hebben aangewezen als MPA. „Een goede ontwikkeling”, zegt Leurs, „maar we weten dus nog niet waaraan die MPA’s precies moeten voldoen om voor haaien en roggen echt effect te hebben. En het lastige is: dat verschilt ook per soort.”
Voor pijlstaartroggen zijn bijvoorbeeld vooral zandbanken belangrijk; voor stierhaaien zijn dat riviermondingen en voor hamerhaaien baaien en mangrovebossen. En dan zijn er nog de verschillende levensstadia. „Jonge haaien en roggen en kleinere soorten hebben aan kleine gebieden genoeg. Voor volwassen dieren die over langere afstanden trekken, moet je écht grote MPA’s aanwijzen.”
Het project van Leurs gaat niet alleen over biologie. „Het mooie is: er zit ook een heel ontwikkelingsprogramma aan vast. Daarin gaan we op zoek naar alternatieve manieren van levensonderhoud voor de lokale bevolking.” De vangst van haaien en roggen is nu een substantieel deel van hun levensonderhoud. Mogelijke alternatieven zijn bijvoorbeeld visserij gericht op minder kwetsbare soorten, selectievere vismethoden die bijvangst verminderen, aquacultuur en teelt van gewassen, maar ook ecotoerisme.
