Dankzij het onpraktische koper is er papiergeld gekomen

Na vele kostbare oorlogen was er in het zeventiende-eeuwse Zweden een nijpend tekort aan goud en zilver, de betaalmiddelen van die tijd. Koper was er echter in overvloed; de Falun-mijn in Midden-Zweden nam in die tijd twee derde van de totale jaarlijkse productie in Europa voor haar rekening. Koning Gustaaf II Adolf van Zweden introduceerde in 1624 heel strategisch koper als derde muntstandaard: zo kon hij met lokale hulpbronnen de economie stimuleren terwijl het land minder afhankelijk werd van buitenlandse handel en het zijn eigen monetaire beleid kon bepalen.

De waarde van munten in die tijd werd bepaald door het gewicht, en koper was minder waard dan zilver en goud. Dat leidde ertoe dat Zweden in 1644 een recordzware munt introduceerde van wel 19,74 kilo. Het was feitelijk een plakkaat koper met muntstempels op de hoeken, met een waarde van 10 daler, een oude Zweedse munteenheid.

Zo’n munt was natuurlijk niet erg handzaam in het dagelijks betalingsverkeer. Daarom gaf de banken al snel depositobewijzen uit om aan te tonen dat de eigenaar daarvan daadwerkelijk zijn zware koperen munten bij de bank had gedeponeerd. Die waardepapieren werden al snel gebruikt als briefgeld, waarmee uit iets heel onpraktisch iets heel courants was ontstaan.

Koper is een van de eerste metalen die ontdekt werden. In de Amerikaanse staat Wisconsin zijn koperen pijlpunten gevonden van 8.500 jaar oud en in Irak is een 8.700 jaar oude koperen hanger opgegraven. Onlangs publiceerden archeologen over een intrigerende vondst in Oost-Turkije, met zeer vroege aanwijzingen voor het smelten van koper. Waarschijnlijk gebruikten de vroege mensen eerst koper dat ze in pure metallische vorm aan het oppervlak aantroffen. Pas later leerden mensen koper uit mineraal gesteente te winnen, door het te verhitten en uit te smelten. De Turkse vondst is ambigu: behalve stukjes koper vonden archeologen ook een staafje koper, maar géén ovenslakken die je normaal bij een smelterij altijd aantreft. Niettemin zien onderzoekers dit als aanwijzing dat jager-verzamelaars al voor de uitvinding van de landbouw experimenteerden met het gebruik van koper.

De naam koper stamt van het Latijnse woord cuprum dat op zijn beurt is afgeleid van Aes Cyprium, oftewel Cypriotisch koper. Cyprus ontwikkelde zich in de vroege oudheid tot de belangrijkste bron van kopererts, met talloze mijnen en smelterijen op het eiland in de Middellandse Zee.

De uitvinding van brons betekende een tweede revolutie in het gebruik van koper. Brons is een legering van tin met koper. Door de toevoeging van tin is het smeltpunt lager en is het materiaal makkelijker in vormen te gieten. Het eindproduct is harder dan puur koper en daardoor geschikter om er gereedschap en wapens van te maken. Aan het begin van de bronstijd gebruikte men arseen in de legering met koper, maar dat is uiterst giftig. Tin bleek een veiliger alternatief, en er kon ook makkelijker mee gevarieerd worden. Met een hoger tin-gehalte kregen bijvoorbeeld gegoten bronzen klokken een extra heldere klank.

Sinds 1850 nam de mondiale vraag naar koper opnieuw fors toe, ditmaal als goede geleider in de elektrische revolutie. De kopervraag steeg naar drie kilo per hoofd van de wereldbevolking, waarmee het na ijzer en aluminium het meest gewilde metaal is.