‘Zomer 1965, Else en Teun Stekelenburg. Dolverliefd op een zomerkamp in Wilnis. Ze hadden elkaar net leren kennen via hun beide broers, die bevriend waren. Binnen een jaar werd het een moetje, want ik was op komst. Ze trouwden in juni 1966.
We werden een liefdevol gezinnetje met mij als liefdeskind. In 1976 werd mijn zus geboren en drie jaar daarna nog een tweeling. Dat veranderde ons gezin totaal. Er was voor mij als dertienjarige puber nauwelijks meer aandacht. Ik moest vaak meehelpen in het verzorgen van de kleintjes. Zodra ik achttien werd, vertrok ik. Ik was aangenomen op de Filmacademie in Amsterdam en ging mijn eigen weg.
Mijn vader werkte met plezier 35 jaar lang bij dezelfde organisatie. Mijn moeder was ondernemender. Ze bestierde naast het gezin een antiekwinkel, vervolgens een tweedehands boekwinkel, organiseerde boekenmarkten en werd antiquaar.
Na het pensioen van mijn vader in 2005 verhuisden ze van Zeist naar Bergen aan Zee: de droomplek van mijn moeder. Daar genoten ze jarenlang van. We beleefden met z’n allen mooie momenten met inmiddels een grote familie met negen kleinkinderen en (sinds 2022) mijn kleinzoon.
Mijn vader overleed op 4 oktober 2023 aan alvleesklierkanker, na een feestelijk bourgondisch leven met te weinig beweging. Niet lang daarna ging mijn moeder hard achteruit en kreeg in februari 2024 de diagnose alzheimer. Ze woont nu beschermd in een verzorgingstehuis in Zeist en verliest stukje bij beetje de grip op haar leven. Zo verloor ik na mijn vader ook mijn moeder, de sterke vrouw die ze was.
Ik vond deze foto bij het opruimen van hun huis. Het geeft me troost en ik denk aan die gelukkige eerste tien jaar van mijn leven.”
Vorige week schreef ik over kritiek geven, en wat een mijnenveld dat is op je werk. Zeker als je een ouwe, botte boomer bent, en je een jongere collega feedback moet geven die het allemaal niet zo stevig gewend is. Dan krijg je al snel gekwetste zieltjes, of nog erger: het verwijt dat je collega zich ‘onveilig voelt’. Veel lezers mailden dat ze dat herkennen.
Maar hééft het wel altijd met generaties te maken? Nee hè? Want iedereen vindt kritiek lastig, of je nou oud bent of jong, bot of soft. Dat komt omdat de mensch zo graag bij de groep wil horen, en we onszelf er niet te ver buiten willen plaatsen – iets met oerangsten en reptielenbreinen. Maar ja, kritiek zal toch gegeven moeten worden. Anders komen we nooit vooruit. Dus zeggen jullie het maar.
Kies de militaire aanpak, schreef een vriend. En geef iedereen weerbaarheidstrainingen op het werk. Laat ze lange dagmarsen maken in de volle zon zonder water, en scheldt ze om de twintig meter uit zoals in Kamp Van Koningsbrugge. Dan kan iedereen overal tegen, en maakt het niet meer uit hoe kritiek gegeven wordt.
Misschien kunnen we iedereen een tijdje in Frankrijk laten werken, schreef een lezer – dan voelt alles in Nederland als een warm bad. Een andere lezer had juist rubberen tegels in z’n kantoor laten leggen, zoals die in de jaren zeventig ineens overal opdoken in speeltuinen. Dan wordt iedereen veilig opgevangen, hoe de kritiek ook gegeven wordt.
Zelf dacht ik: eigenlijk zou je zélf moeten kunnen kiezen hoe je je kritiek wil ontvangen – dus hard, zacht of medium – een beetje zoals bij een gekookt ei.
Of nóg beter: misschien moet er op elke werkplek een Chief Vertaal Officer (CVO) komen die botte feedback taal kan ‘vertalen’ naar wat gematigder varianten en andersom – naargelang de behoefte. Of een Duolingo-kritiekapp, de ‘feedbackfluisteraar’, die iedereen op z’n telefoon kan downloaden (zitten jullie op te letten, software-ontwikkelaars?!) en die botte kritiek in real time kan omvormen tot de no cringe-variant. Hoe langer ik erover nadacht, hoe enthousiaster ik werd.
En dus ben ik maar vast begonnen met het ‘vertalen’ van wat voorbeelden van botte kritiek naar genuanceerde feedback, en weer terug. Andere manieren waarop je naar al die negativiteit kan kijken! Dan hoeft er nooit meer iemand teleurgesteld of beledigd te zijn. Superhandig toch? Dat dacht ik. Komen ze.
HARD: Jij zou ontslagen moeten worden.
ZACHT: Wat kunnen we doen om je voor ons bedrijf te behouden?
HARD: Je stinkt.
ZACHT: Je ruikt naar groei.
HARD: Krijg jij überhaupt wel eens iets af?
ZACHT: Je tempo is verrassend stabiel, en je werkt met veel aandacht voor detail.
HARD: Het is hier toch geen sociale werkplaats?
ZACHT: Je benadering is zo origineel dat ik hem niet meteen kon plaatsen.
HARD: Sjezus wat een broddelwerk. Zo op papier gemieterd, zonder punten en komma’s.
ZACHT: Goh, wat heb je dat aardig verwoord!
HARD: Ben je nu alweer te laat?!
ZACHT: Ik vind het geweldig dat je überhaupt naar kantoor gekomen bent.
HARD: Mag ik even iets tegen je aanhouden?
ZACHT: Vergeef me mijn big dick energy, maar ik ben benieuwd wat je hiervan vindt.
HARD: Onveilig??! Als er iemand met een bijl voor je deur staat, of ongewenst met z’n hand in je broekje zit, dát is onveilig.
ZACHT: Ik vind het erg onveilig dat je mijn gedrag als onveilig ervaart.
HARD: Jij kan echt niks.
ZACHT: Ik krijg de indruk dat je je ambities weer eens even moet herijken aan onze bedrijfscultuur.
HARD: Ben je doof ofzo?
ZACHT: Ik hoor wat je zegt.
HARD: Ik vind je een arrogante schreeuwer.
ZACHT: Ik zou je graag iets meer low-key zien, met iets minder main character energy.
HARD: Stop met naar m’n tieten kijken.
ZACHT: Ik vind het heel cringe dat jij in totale denial voor mijn boundaries alleen maar eyes hebt voor mijn gendernormatieve body parts.
Heb jij nog mooie vertalingen van hard naar zacht? Mail me. Dan kunnen de programmeurs aan de slag!
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]
‘Trek jij ook maar een schort aan”, zegt ze. Het idee was om voor dit gesprek even te kijken bij de workshop letterzetten die Francesca Patella geeft in de Grafische Werkplaats Amsterdam. Maar ik moet ook aan het werk. „Je weet het pas als je handen het weten”, zegt ze. Een tekst zetten uit de collectie in spiegelbeeld gesneden houten biljetletters in verschillende groottes. En die vervolgens afdrukken op een van de vele drukpersen in de werkplaats op het NDSM-terrein in Amsterdam-Noord.
Een cursist drukt de woorden ‘Art’ en ‘Play’ speels over elkaar. Een ander schuift Paul van Ostaijens man en zijn kano onder de maan naar de zee. Patella laat een lange reeks varianten zien van haar poster met het woord ‘THROUGH’ in dansende kapitalen, elk in een andere kleur, totdat het naar haar zin was: blauwe letters op blauw papier, dat je in het licht moet draaien om het goed te zien. ‘Through’ betekent: shortcuts bestaan niet, zegt ze. „Als je iets goed wilt doen, moet je er dwars doorheen.”
Ik moet de naam van deze interviewrubriek zetten. Ik kies mijn letters, maar maak meteen een beginnersfout: ik leg ze van rechts naar links, zodat ik ‘…nevel teh tkaam taw’ zou drukken. Na een uur: kramp in de vingers en een zwaar hoofd.
„Allora!”
Ze legt het drukraam onder een negentiende-eeuwse gietijzeren kniehevelpers en inkt mijn letters. Ik vraag of ze eerst een proefdruk maakt. „Elke druk is een proefdruk”, zegt ze.
Francesca Patella (55) tekende, zong en speelde piano, ze werd fotograaf en vormgever van boeken, cd-hoezen en tentoonstellingen. Letters zetten en drukken, nu als autonoom kunstenaar en docent, is sinds vijf jaar haar nieuwste artistieke incarnatie. Ze was rusteloos, zegt ze, en misschien ongelukkig. Maar in deze vorm van vrije typografie, die veel met concrete poetry deelt, heeft ze eindelijk haar stem gevonden.
Foto Lars van den Brink
„Het is de schuld van die twee dat ik naar Amsterdam ben gekomen”, zegt ze een dag later bij een zwart-witfoto aan de muur van haar keuken: Misha Mengelberg (1935-2017), jazzpianist en componist, en slagwerker Han Bennink (1942). Ze studeerde musicologie in haar geboortestad Bologna, zou een scriptie schrijven over componist Maurice Ravel, maar toen iemand haar een cassettebandje met ‘die twee’ liet horen, was ze verkocht. „Ik wist: dit is het, hier wil ik bij zijn en mijn scriptie over schrijven.”
Dan moet je naar het Bimoes, want daar spelen ze, zei haar docent. En ze ging, een weekend. Het was 1993 en Koninginnedag. Op dag twee ging ze naar het Bimhuis – het oude Bimhuis aan de Oudeschans – en zag vanaf de eerste rij hoe Simon Nabatov zijn vleugel liet schudden. Hoe Ray Anderson zijn trombone neerzette en begon te zingen. Comes love, nothing can be done.
„Zo gaat het altijd in mijn leven, alles begint met” – ze legt een hand op haar borst – „krak”. Na de zomer kwam ze opnieuw, met de trein, op een Erasmusbeurs. In een mantelpakje. Het internet bestond nog niet, ze had nog lang haar en ze was 22. Die scriptie is er nooit gekomen. En in het Bimhuis heeft ze meer dan twintig jaar ongeveer gewoond.
Ze ging voor het Willem Breuker Kollektief werken. Voor Mengelberg en Bennink en hun Instant Composers Pool Orchestra. Kantoorwerk, productiewerk. En ze werd een van de vaste fotografen van het Bimhuis, waar ze geen concert oversloeg. De foto’s in New Dutch Swing, Kevin Whiteheads klassieke boek uit 1998 over de geïmproviseerde muziek in Amsterdam, zijn háár zwartwitfoto’s. Ze ordende de chaos in het fotoarchief van het Bimhuis, ging zich met het drukwerk bemoeien. Ontwerpen deed ze al eerder: cd-hoezen voor altvioliste en componiste Ig Henneman, die haar onder haar vleugels nam toen ze net in Nederland was – 23 zijn het er intussen. Ze laat nog een eigen lievelingsfoto zien: Bennink en Mengelberg, schakend in de trein, in 2001 op de terugweg uit Leipzig. „De enige keer dat Han van Misha heeft gewonnen.”
‘Ik hou van dingen waar je langer naar moet kijken voor je weet wat je ziet’
Ze kreeg twee kinderen, scheidde en stopte bij het Bimhuis. Een tijdje had haar leven weinig richting, zegt ze. In 2019 vertelde een vriendin haar over de Grafische Werkplaats, waar ze mensen zochten voor de opleiding. En daar was het weer: krak. „Dit keer ging het via de neus”, zegt ze, „de geur van inkt, papier, van metaal en de zware Heidelberg-pers – ik dacht: ik wil jou beter leren kennen.”
Natuurlijk was ze al veel vaker in een drukkerij geweest, maar toen was het wonder niet gebeurd. Misschien omdat dat offsetdruk was, geen ouderwetse hoogdruk. „Misschien vond het universum dat ik er nog niet klaar voor was”, zegt ze. „Misschien ook was het een herinnering aan mijn vader, die in zijn vrije tijd altijd aan het werk was in zijn garage. Dingen repareren, lassen, lampen maken, kasten. Daar hing de geur van maken.”
Foto Lars van den Brink
Ze werd trouwens niet aangenomen; ze had geen grafische studie gedaan en nog nooit lesgegeven. „Maar ik dacht: jammer voor jullie, want in mijn hoofd is een klepje opengegaan, en dat gaat nooit meer dicht. Jullie komen niet van mij af.”
Ze ging bij de Grafische Werkplaats werken als vrijwilliger, volgde cursussen en had maar één verlangen: doorzetten. „Ik dacht: verdomme, ik ben al vijftig en pas nu komt dit op mijn weg. Ik heb niet genoeg tijd om alles te doen wat hier kan, wat ik wil. Dit was de grootste kanteling in mijn leven, hier kwam alles samen: techniek, precisie, en verbazing, verwondering.”
Verwondering?
„Ik hou van dingen waar je langer naar moet kijken voor je weet wat je ziet. In beeldende kunst, foto’s, en ook in typografie. Gelaagd, letterlijk door meerdere lagen over elkaar te drukken. Ken je de componist Alkan? Charles-Valentin Alkan, tijdgenoot van Chopin en Liszt. [Pianist] Gerard Bouwhuis heeft zich daarin vastgebeten. Hij gaf me carte blanche voor de cd-hoes. Ik wilde die pianoklanken, die clusters van monsterklanken, vertalen en dat werd Alkans naam in kloeke letters, magenta, cyaan, geel, die over elkaar vallen en abrupt nieuwe kleuren maken.
„Hier, een heel boek over kleur. Ik kreeg acht pagina’s. Ik koos Nina Simone’s versie van ‘You ain’t never been blue/ no, no, no / ’til you’ve had that mood indigo’. En dan laat ik die woorden over de pagina dansen en als je de bladzijde omslaat zie je twee hele pagina’s volledig…”
… indigo.
„Elk jaar op 1 april lees ik T.S. Eliots The Waste Land. Drie jaar geleden was dat gedicht honderd jaar oud en heb ik de eerste zestien regels gezet, in de Times-letter, 24 punt, en gedrukt. Die tekst zetten, dat is zo intens, je leest niet in een keer een woord, maar letter bij letter bij letter en een spatie en dán pas heb je een woord. Het was bijna een mystieke ervaring. ‘April is the cruellest month, breeding/ Lilacs out of the dead land, mixing/ Memory and desire, stirring/ Dull roots with spring rain’ en zo verder. En toen heb ik het stapeltje onder de snijmachine gelegd en de rechterhelft van de regels – tsjak! Want, ja, april is de wreedste maand.”
Foto Lars van den Brink
De vorm maakt de inhoud waar.
„Achteraf gezien was de voedingsbodem er natuurlijk al. In 1986, ik was zestien, heb ik in Venetië, de stad van mijn grootmoeder, de Futuristen gezien in Palazzo Grassi. Govoni’s zelfportret uit woorden en zinnen. Parole en Libertà, van Marinetti. Geef de woorden de vrijheid. En later ontdekte ik de ‘druksels’ van H.N. Werkman. Hij was ook een letterbevrijder.”
Wat gaat vóór: kunst of ambacht?
„Drukkers kijken eerst door de achterkant van het papier. Om te zien of de letters niet doordrukken, uitsteken zodat je, zeggen wij, je jas eraan kunt ophangen. En pas daarna kijken we of het mooi is, wat je kunt veranderen, verschuiven tot de witte ruimte klopt. Eerst werken, dan spelen.”
Is dat wat je voldoening geeft?
„‘Wat maakt het leven de moeite waard’ is geen stomme vraag. Iedereen zou die af en toe moeten stellen. Het is een fantastische oefening om je intenties na te gaan, je af te vragen: wie ben ik en hoe kom ik hier? Soms schrik ik ervan hoeveel levens ik geleid blijk te hebben. Nietzsche zei: je bent pas genezen als je vergeet dat je ziek was.
Foto Lars van den Brink
„Ik was onrustig en ongelukkig omdat ik mijn Steen van Rosetta nog niet had gevonden. Het magische veertje dat Dombo laat vliegen. Het klinkt misschien gek, maar als ik aan het zetten en drukken ben, voel ik me onoverwinnelijk.
„Mijn missie is vooral enthousiasme aanwakkeren. Aan het begin van de les zeg ik altijd: we gaan zakken van híer, van het hoofd, naar de handen. Pubers denken dan: o, de juf wil grappig zijn. Maar dan maken we de eerste druk en is het Wow! En moet ik ze afremmen. Een van mijn studenten zei: je staat zelf altijd te dansen.”
‘Ik probeer perfectie na te streven, de perfectie van dit moment’
Ben je fanatiek?
„Eindelijk heb ik een vak waar precisie de kern is en waar ik mijn letterliefde en obsessie voor detail mag uiten, zonder schuldgevoel, zonder dat iemand zegt: waarom is het nog niet af? Perfectionisme wordt vaak als iets negatiefs gezien. Maar daarvoor ga ik nu even spezzare una lancia, een lans breken, zeg je ook in het Italiaans. Want waarom moet ik met minder genoegen nemen? Ik probeer perfectie na te streven, de perfectie van dit moment. En ja, morgen verder, want misschien krijg ik een ander idee als ik slaap, in mijn dromen.”
Hopen dat je intuïtie het goede doet?
„Het gaat niet om goed of slecht. Het gaat om hard werken en dan durven het te laten gebeuren. Het gaat om nu. Net als live muziek. Impro, improvisatie, moet je zien. Ik ga meestal alleen naar concerten. Ik wil niet dat iemand zegt: o, dat was niet zo’n leuk concert. I don’t care. Ik wil het proces zien. Wat er gebeurt op het podium.”
Je werkt autonoom, maar lesgeven en vormgeven is ook dienstbaar.
„Ja, maar vergeet niet dat ik zelf enorm leer van mijn studenten. Lesgeven is niet: ik geef jullie iets; het is wisselwerk. Ik moet constant oplossingen met ze proberen te vinden, ze fouten laten maken, want anders leer je niks. Dat geldt ook voor mij. Wat je zoekt kun je alleen vinden door hard te werken. En als het komt, is het zonder waarschuwing en moet je het zien te vangen. Dat geldt voor veel makers. Het blijven zoeken, bijna als morele waarde. In een tijd als deze, waarin alles met een klik bereikbaar lijkt, is het nog belangrijker te wensen… nee, dat is het verkeerde woord. Het verlangen, snakken, desiderio, naar iets wat nog niet bestaat.”
Hoe stel je jezelf voor in het Darija (Marokkaans-Arabisch)? Of hoe zeg je dat je moe bent? Dat je van watermeloen houdt? Voor Marokkaanse Nederlanders is het niet altijd meer vanzelfsprekend dat ze dit weten. Opgroeien in Nederland heeft als gevolg dat ze de moedertaal minder goed onder de knie hebben. Er is veel interesse de taal beter te leren, ziet arabist Jan Hoogland (68): „Bij Nederlanders met Marokkaanse wortels, tweede, derde en vierde generaties.” Het is een van de redenen dat hij een woordenboek Nederlands-Marokkaans Arabisch (en andersom) samenstelde, in samenwerking met Roel Otten. Vorig jaar verscheen het in papieren vorm, sinds kort is het ook online beschikbaar.
Marokkaanse Nederlanders lopen een hoog risico op taalverlies en dat komt volgens Hoogland ook door de complexe situatie in Marokko. In Marokko wordt Darija of Tamazight (Berbers) gesproken, afhankelijk van de regio. Standaard-Arabisch is daarnaast de officiële voertaal voor onder meer het onderwijs en de media. Een deel van de bevolking spreekt als extra taal ook nog Frans of Spaans.
Wat het volgens Hoogland extra ingewikkeld maakt, is dat Darija en Tamazight niet of nauwelijks geschreven werden. „Al begint daar verandering in te komen. Tamazight is sinds twintig jaar een geschreven taal en door de opkomst van sociale media begint ook Darija steeds meer geschreven te worden.” Je ziet het Darija ook meer op straat in Marokko: zo zijn er vaker reclameborden met een boodschap in het Darija.
Het gebrek aan geschreven bronnen maakte het samenstellen van een woordenboek ingewikkeld; regels ontbreken. Hoogland: „Ik zie bijvoorbeeld weleens op Instagram dat iemand iets in het Darija schrijft. Dat lijkt nergens op. Dan is een zin volledig als één woord geschreven, met geen enkele spatie ertussen.”
Zonder ‘ingewikkelde accenten’
Marokkanen doen onderling wat taal betreft eigenlijk maar wat, zegt Hoogland. „Maar als het je moedertaal is, kan de ander het toch wel begrijpen. Als ik ‘outo’ schrijf, dan begrijpen mensen ook wel wat ik bedoel.”
Voor onderwijsdoeleinden is dat niet genoeg. Hoogland ontwikkelde daarom zelf een systeem om de woorden op een taalkundig verantwoorde manier te schrijven. Zowel in Arabisch schrift als fonetisch. „Maar zonder ‘ingewikkelde’ accenten. Het is met elk toetsenbord of telefoon te schrijven”, zegt hij. De tekens zijn ontleend aan het International Phonetic Alphabet, een notatiesysteem voor de klanken die in menselijke spraak voorkomen, dat grotendeels gebaseerd is op het Latijns alfabet.
Het Arabisch kent klanken die je niet met het Latijnse alfabet kunt schrijven. Zo zijn er twee soorten ‘s’ in het Arabisch, de een klinkt wat voller dan de ander. Hoogland gebruikt een hoofdletter om het verschil tussen de twee letters fonetisch te noteren. Arabieren schrijven de letter ‘ayn’ met een 3 in het fonetisch-Arabisch, dat nam Hoogland ook over.
Toen Hajiba Aouragh (35) een reader wilde maken voor haar lessen Darija, liep ze aan tegen het feit dat ze de taal, die ze goed spreekt, niet kon schrijven. Ze bestudeerde een aantal boeken, onder meer die van Hoogland (hij stelde onder andere ook een cursus Darija samen). Aouragh is docent Frans op een internationale school en geeft ook online lessen in Marokkaans-Arabisch. Het idee daarvoor ontstond toen ze zwanger was van haar eerste kind, en erover nadacht met welke talen ze haar kind wilde opvoeden. „Ik had een internationale kinderopvang gevonden, die focuste op Engels en Nederlands. Er zitten ouders die hun kinderen bewust meertalig opvoeden, heel interessant. Maar ik wil ook graag het Darija doorgeven aan mijn kinderen. Ik ben gaan kijken: wat hebben wij als tweede generatie, wat ik ben, nodig om deze taal niet uit te laten sterven?”
Ik wil ook graag het Darija doorgeven aan mijn kinderen
Aouragh vindt het Darija belangrijk omdat het sterk verbonden is met haar identiteit. Ze heeft een sterke band met Marokko en denkt dat dat de reden is dat ze de taal zo goed beheerst. „Ik voel me heel erg verbonden met mijn familie, nichtjes, ooms en tantes. Mijn nichtjes spreek ik op wekelijkse basis, zo blijf je de taal doorontwikkelen.”
Thuis spreekt Aouragh met haar man en inmiddels drie kinderen enkel Darija. De jongste is twee, de oudste zes. Engels krijgen ze op de internationale crèche en Nederlands is de dominante taal die ze verder overal horen, in de supermarkt, bij de buren. Haar oudste zoon gaat inmiddels ook naar school en spreekt daardoor meer Nederlands.
Taalwetenschapper Khalid Mourigh (43) van het Meertens Instituut zegt dat het taalverlies onder Marokkaanse Nederlanders begon in de jaren tachtig, nadat hun ouders in de jaren 60 en 70 naar Nederland waren komen. „Je zag dat Marokkaans-Nederlandse kinderen al heel snel Nederlands als voorkeurstaal hadden.”
Eind jaren negentig werd er onderzoek gedaan naar het taalbehoud onder de kinderen, waarbij is gekeken naar het Tamazight. „Als ze thuis Tamazight praatten, dan bleef het niveau hangen op het niveau van het moment dat ze naar school gingen. Tot dan liep de taalontwikkeling van hun moedertaal gelijk met de kinderen in Marokko. Zodra ze naar school gaan, zie je dat het stagneert.” En dat geldt waarschijnlijk ook voor het Marokkaans-Arabisch.
Kernidentiteit
Omdat Nederlands de voorkeurstaal is, is de moedertaal bij veel Marokkaanse Nederlanders geen deel van hun kernidentiteit. Dat geldt ook voor Nederlanders in het buitenland, zegt Mourigh. Nederlanders die bijvoorbeeld na de Tweede Wereldoorlog naar Australië migreerden, spraken thuis Engels met hun kinderen. Daardoor was die generatie het Nederlands al snel niet meer machtig. Bij Turkse Nederlanders ligt dat weer anders, zij hechten veel waarde aan het Turks en praten dat onderling veel met elkaar.
Wat ook meespeelt is de status die een taal heeft. Darija wordt niet gezien als een echte taal. De echte taal, dat is het standaard-Arabisch, zegt Mourigh. Tamazight wordt gezien als een lokaal dialect. „Die ideeën hebben ze meegenomen uit Marokko.” Daarnaast wordt het als gek gezien om als tweede of latere generatie de hele tijd Arabisch te praten onderling. „Dan zeggen mensen: waarom praat je geen Nederlands?”
Hajiba Aouragh: „Ik ben gaan kijken: wat hebben wij als tweede generatie, wat ik ben, nodig om deze taal niet uit te laten sterven?”
Foto’s Hedayatullah Amid
Wat de taal betreft is de situatie in de Arabische wereld volgens arabist Jan Hoogland vergelijkbaar met Zuid-Europa in de Middeleeuwen. Toen gebruikte men Latijn voor wetenschap en godsdienst, en daarnaast waren er talen die mensen wel spraken, maar niet schreven. „Dat is in de hele Arabische wereld nu ook zo. Je hebt het klassiek Arabisch, de taal van de wetenschap, literatuur, godsdienst en media. Aan de andere kant heb je de omgangstalen, het Marokkaans-Arabisch, Algerijns-Arabisch en Tunesisch-Arabisch.” Die talen lijken op elkaar, maar verschillen ook weer.
Hoogland woonde jarenlang in Marokko, onder andere van 2009 tot 2015 toen hij directeur was van het Nederlands Instituut Marokko (Nimar) in Rabat. Hij heeft destijds veel „als een spons opgezogen. Ik heb toen niet veel gewerkt aan het woordenboek, maar wel aan mijn Darija.”
Omdat Hoogland eerder heeft meegewerkt aan het samenstellen van woordenboeken, hoefde hij niet bij nul te beginnen. Zo is er een referentiebestand, een soort half woordenboek bij de Taalunie met Nederlandse woorden, waar hij uit kon putten. „Je hoeft daar ‘alleen nog maar’ de vreemde taal aan toe te voegen.”
In haar cursussen wil Aouragh mensen op een laagdrempelige manier Darija leren. Er komen praktische thema’s aan bod, die ingezet kunnen worden in het dagelijks leven. De cursisten zijn divers: van mensen die passieve woordenschat hebben – woorden die je wel herkent, maar zelf niet gebruikt – tot Nederlanders met een partner die Marokkaanse wortels heeft.
Voor ze met de cursussen begon, deelde ze filmpjes op Instagram, waarin ze liet zien hoe ze haar kinderen Darija leerde. Ze deelt nog steeds filmpjes, tegenwoordig ook met voorbeelden voor volwassenen. Ze vindt het zonde als het Darija zou verdwijnen uit Nederland. „Het is meer dan alleen een taal. Het zorgt ook voor verbinding binnen de gemeenschap.”