Een mollige mensfiguur staat met gevouwen handen in een cirkel. Dunne lijnen, schetsmatig getekend, bijna kinderlijk. Om de cirkel heen is een rechthoek van de etsplaat te zien, waarbinnen de kunstenaar met hanepoterige letters zijn naam heeft geschreven: Anton Heyboer. Onder de rechthoek: Heyboers handtekening in dikke zwarte inkt, drie rossige stempels. Jorrit van Bavel is de ets speciaal van boven gaan halen, want dit is het allereerste werk van Heyboer dat hij kocht, precies 25 jaar geleden, en hij is daarna niet meer met deze kunstenaar opgehouden. Of met beeldende kunst in het algemeen. Hij noemt kunst losjes „de essentie van mijn bestaan”.
De woonkamer en open keuken van het rijtjeshuis in Eemnes waar Van Bavel (48) met zijn vrouw woont, lijkt wel een kleine galerie door de tientallen kunstwerken die er hangen en staan, en die hij regelmatig wisselt. De kern van zijn verzameling is het werk van Anton Heyboer (1924-2005), een Nederlandse kunstenaar die vooral bekend werd omdat hij vanaf eind jaren zestig met vijf vrouwen in een commune in Den Ilp woonde, waar hij schilderijen en aquarellen maakte die door zijn vrouwen werden verkocht.
Van Bavel verzamelt de vroege kunst van Heyboer, van voor en tijdens die communetijd. Ook heeft hij werk van mensen die zich duidelijk door die vroege Heyboer hebben laten inspireren (zoals Gerrit Dekker en Victor IV), en dan nog objecten, tekeningen en schilderijen van vooral jonge hedendaagse kunstenaars die Van Bavel interessant vindt. Zowel binnen als in zijn tuin staan verder beelden van meer en minder verwrongen en verroest afvalstaal, gemaakt door Theo Niermeijer (1940-2005), die net als Heyboer geïnteresseerd was in het mystieke. Beiden maakten het soort werk waaraan je duidelijk ziet dat de kunstenaar er een betekenis in gelegd heeft waarvan het de bedoeling is dat je die niet meteen begrijpt – een soort geheimtaal in symbolen.
Dat is juist wat Van Bavel zo aantrekt in hun werk. „Daar kan ik uren over praten.” Van Bavel is autodidact kunstkenner. Hij is geboren in Amsterdam, vertelt hij aan zijn eettafel, en opgegroeid in het Gooi, in Huizen. Daar ging hij naar de havo; hij ging expres niet naar de middelbare school in Laren (Laren, Huizen en Eemnes zijn buurgemeentes) waar zijn vader onderwijzer was. „Dan krijg je: jij bent de zoon ván.” Had hij geen zin in. Na de havo deed hij de detailhandelsschool in Hilversum en de hotelschool in Amsterdam. „Eerlijk gezegd wilde ik van jongs af aan kok in een eigen restaurant worden.” Maar daar kwam iets tussen, namelijk Albert Heijn.
Op zijn vijftiende had hij zijn eerste bijbaantje bij de Albert Heijn in Huizen. Vakken vullen, klanten helpen. „Ik vond het daar allemaal zó leuk. Het samenwerken, het regelen. Ik kon er goed mijn draai vinden. En op een gegeven moment ga je stappen maken: dan krijg je wat collega’s onder je.” Tegen die tijd studeerde Van Bavel al. Om het bedrijf te leren kennen werd hij steeds in verschillende winkels neergezet, als manusje-van-alles. Toen hij klaar was met zijn opleiding stond hij voor de vraag: wat nu? „En mijn toenmalige supermarktmanager zei: joh, ik wil jou gewoon hier houden.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663847-c8b83e.jpg|https://images.nrc.nl/uHbEXdn4ovmhgxgy2FAzyQNejcs=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663847-c8b83e.jpg|https://images.nrc.nl/nqIGSTeSdMC94iOFnTepFeQQHPg=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663847-c8b83e.jpg)
Lang verhaal kort: Van Bavel werkt nog steeds bij Albert Heijn. „We spreken bij Albert Heijn weleens over blauw bloed en nou ja, dat blauwe bloed bleef altijd door mijn aderen stromen.” Van Bavel werkt niet meer in winkels, maar vier dagen per week in de logistiek. „Ik ben verantwoordelijk achter de schermen, letterlijk achter de laptop, voor een goede flow van producten vanaf de leveranciers tot aan de distributiecentra.” En de vijfde dag werkt Van Bavel als conservator voor de kunstcollectie van het bedrijf.
Is hij via zijn ouders met kunst in aanraking gekomen? „Nee, die waren niet zo kunstzinnig als ik. Ik heb het echt zelf leren ontdekken en ontwikkelen: Museumjaarkaart kopen, veel naar musea gaan. Het begon ermee dat een oom van mij een werkje van Heyboer had hangen, en dat vond ik zo leuk, dat wilde ik ook wel. Toen ben ik gaan speuren.” Van Bavel was 23 toen hij die eerste ets kocht. Er was toen net iets verdrietigs in zijn privéleven gebeurd waar hij niet over wil vertellen, maar wat zijn belangstelling voor kunst nog extra aanwakkerde. Hij vond troost in het mystieke.
Die eerste ets kostte „poeh… een paar honderd gulden denk ik? Nee: euro, het was net in de eurotijd. Ik ben niet rijk of vermogend, toen al helemaal niet. Maar jongeren van mijn leeftijd gingen vroeger naar de kroeg, de discotheek, peuken roken… Wat dát allemaal kost. Ik spaarde mijn centen liever op en dan kon ik eens in het half jaar ofzo een werkje kopen dat ik heel gaaf vond.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663898-deae8e.jpg|https://images.nrc.nl/-gcR7F3XLNVjFJCwQhO3Gt6yNag=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663898-deae8e.jpg|https://images.nrc.nl/KVL9f8vpck6pyD62PP6JIH7WpDw=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663898-deae8e.jpg)
Hij leerde al snel de Nederlandse kunst- en galeriewereld kennen. „Zo groot is die niet.” Bij tentoonstellingen, lezingen en openingen ontmoette hij kunstenaars, verzamelaars en andere belangrijke personen in de kunstwereld. „Kunstvrienden.” Nu organiseert Van Bavel af en toe tentoonstellingen, geeft hij kunstadvies en zit hij in jury’s voor stipendia aan jonge kunstenaars. Tegelijkertijd heeft hij al die jaren gestaag verder gebouwd aan zijn privécollectie („Hoe groot die is? Té groot”). Hij denkt er soms nu al over na hoe die verzameling na zijn overlijden bij elkaar kan blijven. „Dat is ook wat kunst oproept, hè.” En zeker Heyboer, met zijn mystiek.
Mij doet Heyboers ets met de mensfiguur in een cirkel trouwens denken aan de Vitruviusman van Leonardo da Vinci, de iconische vijftiende-eeuwse tekening van een man die met zijn armen wijd in een vierkant en een cirkel staat. Heel goed, zegt Van Bavel daarover: „Goed dat je eerst zelf nadenkt, voordat ik ga uitleggen. Kunst is wat je er zelf in ziet.” Maar die cirkel met de mensfiguur erin is bij Heyboer een onschuldsymbool, vertelt Van Bavel. „Het poppetje is het wezen, het bewustzijn, en elk wezen leeft in een onschuld.”
Nee, makkelijk of heel duidelijk wordt het niet. „Heyboer legt zijn tekens en werken op honderd verschillende manieren uit. Zittende figuren, staande figuren, cirkels, kleuren, cijfers hebben bij hem allemaal een bepaalde betekenis. Dat vond ik zo intrigerend, daardoor ben ik steeds meer gaan ontdekken.” Op tafel ligt een stapel Heyboer-boeken; hij pakt er een tussenuit: Het systeem van Anton Heijboer, ondertitel Mijn werk is de onschuld leefbaar te maken. De pagina’s zijn lichtbruin en gevuld met geometrische vormen, mensfiguren en handgeschreven tekst. Heyboers handschrift. „In 1951 heeft hij zich vrijwillig laten opnemen in Santpoort”, vertelt Van Bavel. „De psychiatrische inrichting. Daar kwam een mystieke kennis tot zijn bewustzijn en toen heeft hij uiteindelijk het hele systeem van zijn leven beschreven op grote vellen pakpapier. Die zijn in dit boek facsimile uitgegeven.” Exact gereproduceerd dus.
Hoe kan het dat Heyboer je zo raakt, wat ís dat?
„Ja, dat mystieke, die unieke beeldtaal die je direct herkent, dat vind ik supergaaf. Ik ben ook gek van het etswerk, die techniek, het materiaalgebruik. En het mooie van Heyboer vind ik dat hij schijt had aan de buitenwereld en daardoor de vrijheid om fantastische kunstwerken te maken. Met die filosofische kant erin, waarvan ik nog steeds niet alles heb uitgespit. En een heel religieuze kant, wat mij ook interesseert.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663784-2e64f4.jpg|https://images.nrc.nl/-OginZ-xy6pH3QYtH_4Igjz_t08=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663784-2e64f4.jpg|https://images.nrc.nl/mywAPKovtZovBZHhLkc__iRiOaM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data132663784-2e64f4.jpg)
De late Heyboer schilderde bijvoorbeeld honderden kleurige kippen. „Massaproductie, heel snel, soms kneep hij de verf zo uit de tube op het doek. Ik noem dat altijd de tubekippen. Iedereen kent die, maar mensen weten vaak niet dat ze voor het Petrus-verhaal staan.” Ze verbeelden de haan uit de Bijbel, die kraait nadat Petrus Jezus driemaal heeft verloochend. Van Bavel wijst naar een ets achter zich, zo groot als een paspoort, een Jezus aan het kruis: „Heyboer heeft ook deze crucifix gemaakt, in 1953. Daar ben ik best trots op, dat ik die heb, want er bestaan er maar drie van. Het Rijksmuseum Twenthe in Enschede heeft er ook eentje. Maar die heeft volgens mij een ongesigneerde, deze is gesigneerd. Ik hou niet van pochen, maar ik heb een betere.”
Dat vindt hij leuk, natuurlijk, maar hij vindt het ook altijd fijn als er een soort verhaal rondom een werk ontstaat. „Je verzamelt niet alleen kunst, maar ook herinneringen. Ik vind het mooi als dingen verhalen worden.”
Ben je eigenlijk religieus?
„Nee, maar ik ben wel katholiek opgevoed. En er knaagt altijd wel iets in het onbewuste, weet je wel. Misschien maakt Heyboer dat ook wel los. Ik vind zijn werk superinteressant.”
Het woord ‘mooi’ is nog niet gevallen, valt me op.
„Nee, ik haat dat woord – nee, dat moet ik niet zeggen. Ik vind ‘mooi’ geen criterium. Werk moet interessant zijn, het moet verwondering en misschien wel dialoog oproepen. Het moet je trekken.”
En de jaren zestig en zeventig zijn echt jouw periode?
„Ja, daar ben ik mee begonnen, maar ik ben natuurlijk via de jonge kunstenaars én via Albert Heijn ook steeds meer geïnteresseerd geraakt in hedendaagse kunst.”
Een jaar of tien geleden vroeg zijn bedrijf hem in het bestuur van de kunstcollectie. Hij was inmiddels iemand in die kleine Nederlandse kunstwereld, en „het was hun ter ore gekomen dat ik op kantoor werkte.”
Sinds vijf jaar is Van Bavel conservator. Kunst aankopen voor het bedrijf, de collectie beheren. Veel grote bedrijven hebben een kunstcollectie, legt hij uit, maar ze gaan er heel verschillend mee om. „Sommige bedrijven besteden er veel meer geld aan dan wij, en gaan er ook meer mee naar buiten; die lenen bijvoorbeeld meer uit aan musea. Wij hebben veel op het hoofdkantoor hangen, in Zaandam.”
Daar geeft hij regelmatig rondleidingen aan collega’s. „Van hoog tot laag tot nieuwkomers. Ik vertel dan niet meteen bij elk werk: dat is van Pietje en het stelt dit en dat voor. Nee, ik zeg: leg je mobieltje weg en ga nou eerst eens even kijken. Het mooiste vind ik als je met een groep van tien, vijftien man langs zo’n collectie loopt en het gesprek erover op gang kunt krijgen. Wat zie je nou? En dan kan ik wel weer aanvullen wat de kunstenaar heeft bedoeld. Die dialoog aangaan, dat vind ik echt fantastisch. Die verbinding is niet alleen een verrijking voor de mensen met wie ik mijn kennis deel, maar ook een verrijking voor mezelf.”
