Vader: „Onze dochter (19), gediagnostiseerd met autisme, studeert en dat gaat prima qua resultaat. Wij zouden graag zien dat ze een bijbaantje neemt, puur om te leren hoe het is om in een werkende omgeving te zijn en met anderen om te gaan. Maar als we dat zeggen, antwoordt ze dat ze het al druk genoeg heeft met haar studie. Financieel is het niet per se nodig. Ze woont thuis, past af en toe op en geeft niet veel uit. Ze doet naast haar studie veel creatieve dingen, zoals lezen en schilderen. Doorgaans voelt ze zich best goed, maar qua sociale contacten kan het beter. We willen haar niet pushen, maar gunnen haar wel de vaardigheden en contacten die ze van zo’n baantje meekrijgt.”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Stap voor stap
Marielle Balledux: „Heel goed dat u uw dochter niet wilt pushen om een bijbaan te nemen. Het gaat goed met haar. Ze studeert, heeft een leven ernaast, haar financiën zijn op orde. Dat is voor een jongere zónder autisme al heel mooi, laat staan voor iemand die meer tijd nodig heeft voor prikkelverwerking, zoals uw dochter.
„Als ze zelf zegt dat dit pakket even voldoende is, volg haar daar dan in. Zelfbepaling is belangrijk op deze leeftijd. Als u gaat aandringen, gaat ze mogelijk afstand van u nemen.
„Het is begrijpelijk dat u graag ziet dat ze aan de slag gaat met de vaardigheden die nog lastig zijn. Dat hoeft niet per se in een bijbaan. In haar oppaswerk oefent ze met verantwoordelijkheden als op tijd komen. In haar hobby’s zou de mogelijkheid tot sociale aansluiting kunnen liggen. Misschien zou ze een schildercursus kunnen doen? Of zich aansluiten bij een boekenclub? Jongeren leren vooral als ze zich veilig voelen, en iets leuk vinden om te doen. Maar ook hiervoor geldt: stapje voor stapje. Het hoeft en kan niet allemaal tegelijk. Ze moet ook tijd overhouden om naast al die activiteiten te kunnen niksen en lummelen.”
Wacht op initiatief
Susan Bögels: „’Om kinderen met autisme een toekomst te bieden, moet je hun heden verlangzamen.’ Dat is een uitspraak van Henry Markram, een van de bekendste hersenonderzoekers ter wereld, die een zoon heeft met autisme.
„De meeste mensen verwerken informatie op een manier die aansluit bij hoe de maatschappij is georganiseerd. Ze kunnen hun aandacht over meerdere dingen verdelen en minder belangrijke informatie negeren. Voor iemand met autisme is dat moeilijker. Ze ervaren de wereld als heel intens. Wat ze doen, doen ze met de volle honderd procent inzet. Dan past er niet veel meer naast. Uw dochter heeft genoeg zelfreflectie om dat van zichzelf te weten. Ook het aangaan van meer sociale contacten kan op dit moment gewoon te veel zijn.
„Wat u moet voorkomen is dat ze overweldigd raakt door te veel taken tegelijk. Dat is voor jongeren met autisme een verschrikkelijk gevoel, dat woedebuien of zelfs zelfbeschadiging tot gevolg kan hebben.
„Dus geen druk opleggen, zeker niet bij iemand die zo goed functioneert. Wacht op haar eigen initiatief. Dat kan even duren. Om initiatief te nemen moet er ruimte zijn in het hoofd. Uw dochter is nog zo bezig met de verwerking en ordening van de veeleisende wereld om haar heen, dat ze daar gewoon nog niet aan toe komt. Maar als ze dat doet, ontstaat er iets buitengewoons inventiefs en creatiefs. Daar mag u op vertrouwen.”
Marielle Balledux is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Susan Bögels is hoogleraar Family Mental Health & Mindfulness aan de Universiteit van Amsterdam. Zij ontwikkelde mindfulnesstraining voor kinderen, jongeren en (jong)volwassenen met ADHD en autisme, en hun ouders
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
De propvolle trein komt tot stilstand in een weiland, ik heb geen zitplaats en kijk neer op een zee van schermpjes. Een vrouw is aan het videobellen met familie in Nieuw-Zeeland; een jongen leert Arabisch; iemand lacht om een serie, een ander leest de krant, weer iemand zoekt de liefde van zijn leven – werkelijk niemand staart zoals vroeger wezenloos uit het raam.
Zelf veeg ik ook mijn ontsnappingsluikje open. In de notitie-app begin ik dit essay te schetsen: een onbeschaamde ode aan mijn smartphone, mijn kraakheldere venster op de wereld, mijn gedroomde, alwetende reisgenoot, mijn alles.
Want er is al genoeg kwaad op dit apparaat geprojecteerd. De smartphone is vergif, de smartphone is een sigaret, de smartphone maakt de jeugd doodongelukkig – dit alles stond recent in de krant. In de Netflix-serie Adolescence pleegt een kind van twaalf jaar een moord onder invloed van social media. Fictie, maar de schrijver van de serie stelde in The Guardianonomwonden: smartphones moeten voor kinderen verboden worden.
Lees ik zulke dingen, dan denk ik aan Joost Klein, de autonome kleinkunstenaar en Songfestivalheld. Hij groeide op in een rotdorp waar hij als artistiek buitenbeentje gepest werd. Zijn vader en moeder overleden toen hij piepjong was (vader kanker, moeder hartaanval), hij werd opgevoed door YouTube. Daar maakt hij filmpjes en verwerkte er zijn ellende met muziek (‘Op de basisschool sloegen ze mij soms in elkaar/Toen ging ik maar huilend op de fiets naar ’t middelbaar’). Hij vond er digitale, echte vrienden, soulmates met wie hij nu op het podium staat. Alwaar hij vertelt over zijn zieleroerselen met een jaloersmakende openheid, ook dat leer je op YouTube.
Wat zou er van Klein geworden zijn als men zijn smartphone had afgepakt?
Telefoons verbieden is boeken verbranden: je vernietigt geen voorwerp, maar vermoordt een universum.
Van excessief boeken lezen als kind krijg je later een bril. De uitvinding van elektrisch licht zorgde ervoor dat we een uur korter zijn gaan slapen. Gingen we die vermaledijde gloeilampen dan verbieden? Deden we boeken in de ban? Waarom dan wel schermpjes verbieden? Al het goede komt met iets kwaads.
Illustratie Kazuma Eekman
Natuurlijk kan je kind via zijn telefoon terechtkomen bij extremisten. Laatst was de baas van de AIVD, Erik Akerboom, op televisie. De spion des vaderlands zei dat ouders hun kinderen ook moeten bespioneren, kijken of ze online niet aan het radicaliseren zijn. Mijn kinderen gaan nog naar de basisschool, maar je kunt er niet vroeg genoeg bij zijn. Dus ik stuurde ze weg van hun schermpjes (Hup naar buiten! In bomen klimmen en er heel hard uitvallen zoals vroeger!) en nam een kijkje.
Al een poosje maakte ik me zorgen dat ze zelden met Lego speelden. Kinderen horen toch twee blokjes op elkaar te stapelen en dan te zeggen: kijk papa, een hondje? Maar nee, gekluisterd aan schermpjes waren ze Engels gaan brabbelen. Ender Pearl, villagers, pickaxe. Hun breintjes moesten haast wel stukgemalen zijn door al die shorts en reels.
Wat bleek, ze waren inderdaad een konijnenhol in gekukeld, een parallelle, feitenvrije fantasiewereld genaamd Minecraft. Daar bouwden ze met digitale blokjes de meest fantastische wonderen. Ik vergaapte me aan hun digitale Sagrada Família en schaamde me. Zelf speelde ik op de pc een ander blokkenspel: Tetris. Daar krijg je pas breinrot van.
En nee ik heb geen wonderkinderen; honderden miljoenen kinderen spelen Minecraft. Niet Snake of Candy Crush maar Minecraft is het meestverkochte spel wereldwijd ooit: een uiterst complexe wereld die draait om fantasie, logica en samenwerken. Geweldig nieuws! Maar toen laatst de Minecraft-film in de bioscoop draaide – een aanstekelijke ode aan fantasie – ging het nieuws vooral over een stomme rage om tijdens de film met popcorn te gooien. Dat paste kennelijk beter bij het beeld van de verdorven jeugd, wier aandachtsspanne zo vertiktokt is dat ze zelfs een speelfilm onderbreken voor een foodfight.
Smartphonefobie
Wat hier speelt is breder dan smartphonefobie: we beleven een nieuwe cultuurpessimistische golf. Zie bijvoorbeeld de voortdurende obsessie met fatbikes. Ooit bewoog de jeugd zich voort op stinkende Puchs en knetterende Zundapps, nu zoeven pubers milieuvriendelijk en fluisterstil voorbij – vaak met zo’n oranje kubus achterop, omdat ze liever werken dan comazuipen – maar voor de goegemeente is het kennelijk nog niet goed. Wanneer dan wel, als ze met houten speelgoed spelen?
Na de Eerste Wereldoorlog zaten we ook in zo’n dipje, toen publiceerde de Duitse filosoof Oswald Spengler de culthit De Ondergang van het Avondland. Zijn somberte snap ik, er waren destijds miljoenen tieners en twintigers gedood met hypermoderne machinegeweren; maar tegenwoordig is één fatbike in het straatbeeld al voldoende om en masse ‘sic transit’ te jeremiëren.
Ik vrees dat we collectief conservatiever zijn geworden. We zijn in elk geval ouder geworden: de bevolkingspiramide van Nederland en andere westerse landen is topzwaar, veel ouderen, weinig jongeren. Er is zelfs zo’n tekort aan jeugd, dat universiteiten tegenwoordig buitenlandse jongeren moeten importeren (een verdubbeling in tien jaar!), anders krijgen ze hun collegezalen niet vol.
Illustratie Kazuma Eekman
Zo’n seniore bevolking kan leiden tot culturele aderverkalking. Het overgrote deel van de Nederlanders is nog opgegroeid in een wereld waarin antieke vaardigheden essentieel waren, zoals zakelijke brieven schrijven in het Frans; urenlang stilzitten achter een tafel. Langs die antieke meetlat lijkt de jeugd al gauw stuk.
Tuurlijk, technopaniek is iets van alle tijden. Vorige eeuw was de radio de duivel: de hele dag naar jazz luisteren zou het hartritme opjagen. In de jaren negentig zagen conservatieve Amerikanen in rapmuziek en videogames de bron van alle kwaad. Thierry Baudet ageerde tegen moderne seksspeeltjes, technologie die échte liefde zou ondermijnen. Nieuw is dat nu ook hippe progressieven zijn gaan somberen over moderne wonderen.
„Ik realiseer me dat ik behoorde tot de laatste generatie tieners die altijd buiten waren, ik was laatst terug op de speelplaats waar ik altijd rondhing en er was daar niemand”, aldus de Amerikaans-Vietnamese dichter en schrijver Ocean Vuong (1988), onlangs in NRC. „De jongeren zitten binnen op hun iPhones. Dan kan er geen correctie meer plaatsvinden, doordat je echte mensen ontmoet die anders zijn dan jij, die je verrassen, die je kunnen tegenspreken. Dat is hoe ideologieën vrij spel krijgen.”
Al het hedendaags cultuurpessimisme zit in Vuongs woorden vervat: het dédain voor schermpjes, de vermeende superioriteit van het echte leven buiten, de dreiging van radicalisering, het anekdotisch bewijs (ik was laatst bij de speelplaats); de apocalyptische gevolgtrekkingen (‘laatste generatie’), de nostalgie. Je zou zijn woorden prima kunnen zingen op de wijze van ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld, over dat tuinpad van zijn vaad’ren: („Ze speelden buiten, nooit online; niet vatbaar voor ideologieën”).
Doemprediker
Ik ken zijn pleintje niet, in Rotterdam spelen de kinderen gewoon nog buiten. Mochten ze toch op een iPhone zitten, maken ze daar heus echte vrienden. En ideologieën? Daar hadden we vooral last van in de vreselijke 20ste eeuw, die geheel smartphonevrij was.
Soms denk ik dat we zelf lijden aan de breinrot die we aan schermpjesverslaafden toeschrijven: het oppervlakkige denken, het angstige wereldbeeld, het zwichten voor de eerste de beste influencer.
Neem een beïnvloeder als Jonathan Haidt, de Amerikaanse bestsellerauteur die wereldwijd miljoenen mensen vertelt dat de jeugd stuk en depressief is vanwege smartphones. Zijn boek The Anxious Generation kwam op nummer 1 van de bestsellerlijst van The New York Times. Laatst luisterde ik naar een interview met deze Haidt en schrok me een hoedje. Niet vanwege zijn onheilspellende uitspraken – dat we mogelijk nog maar een paar jaar hebben om de wereld te redden, dat de jeugd op hun telefoon alleen maar bezig is met „troep, oppervlakkigheden en onzin” – maar vanwege het gebrek aan bewijs.
Illustratie Kazuma Eekman
Terwijl ik luisterde naar de doemprediker, leidde mijn smartphone me naar diepgravende replieken (zoals in The New Republic ‘Are Cell Phones Really Destroying Kids’ Mental Health?’ van Siva Vaidhyanathan; of ‘Are Smartphones Driving Our Teens to Depression?’ van David Wallace-Wells in de The New York Times; ook het Trimbos-instituut schreef dat Haidts beweringen ‘ongefundeerd en problematisch’ zijn.) Samengevat: er is geen hard bewijs voor een verband tussen smartphonegebruik en depri jeugd. Misschien is de jeugd zelfs wel helemaal niet depressiever. Zie de landen met hoge smartphonedichtheid en juist een blijere jeugd.
Hoe kan het dan dat zo’n prediker zo serieus genomen wordt? En sinds wanneer zijn we over die moderne techniek gaan denken zoals de Amish over elektronica?
Los van die demografie, is er natuurlijk ook nog Trump. Nog maar kort geleden associeerden ‘we’ smartphones en social media nog met hip, links, progressief, Steve Jobs, Alexander Klöpping, Obama. Tegenwoordig denken we aan Elon Musk, Trump en de rest van de broligarchy. De smartphone is nu de ideale zondebok voor alles wat er mis is: nepnieuws, polarisatie, populisme, depressieve pubers.
Zonder bewijs één boosdoener aanwijzen is meer dan slordig, het is gevaarlijk. Dan laat je andere oorzaken van depressie of populisme ongemoeid. En andersom: je ziet de heilzame werking van techniek over het hoofd.
Wat als de jeugd bijvoorbeeld beter is geworden in het uiten van gevoelens dan hun ouders, dat ze makkelijker zeggen wanneer het niet goed met ze gaat? Voor depressie bestaat geen thermometer, alleen vragenlijsten. Het lijkt me logisch dat de jongste generaties op vraag ‘ben je depri’; tegenwoordig veel eerder ‘ja’ antwoorden, niet per se omdat ze zich zoveel slechter voelen, maar omdat het taboe weg is. Superpositief, de kinderen kroppen de dingen niet meer op! Het Joost Klein-effect, zeg maar.
De telefoon activeert
Of misschien zijn ze wel écht depri, bijvoorbeeld omdat ze vanwege die smartphones beter zicht hebben op ellende. De misstanden knallen nu rechtstreeks in je gezicht. Behalve tot neerslachtigheid leidt dat ook tot actie. Het Greta Thunberg-effect. Of denk aan Gaza: de genocide live zien gebeuren is gruwelijk genoeg, maar goddank duurt het niet decennia, zoals bij de Vietnamoorlog of het apartheidsregime in Zuid-Afrika, voor er massaprotesten tegen ontstaan. (En er zijn geen fotorolletjes kwijt.)
Schermpjes activeren mensen. Daarom zijn jongeren nu minder onverschillig dan twintig jaar terug en zijn er grotere straatdemonstraties. En ja, wat je ziet maakt soms somber. Verbieden, dat ding? Dan straf je de boodschapper, de problemen blijven. Beter is: leren hoe je het beest temt.
Ooit vond ik mijn telefoon ook een duivel, maar ik heb het monster gedresseerd. Zodat ik geniet van de voordelen met zo min mogelijk nadelen. In de slaapkamer moet-ie uit. En er zitten wat slotjes op, zoals de apps Freedom en AppBlock. Notificaties uitgeschakeld. Geen tijd verdoen met X of LinkedIn.
Illustratie Kazuma Eekman
Ik schaar mijn smartphone nu in die zeldzame categorie van zaken die plezierig zijn en niet per se slecht, zoals koffie en seks.
Honderden keren per dag grijp ik naar dat ding, elke keer grijp ik raak. Ik spreek alle talen van de wereld, zie sterrenstelsels, ken de namen der dieren en planten, lees als een malle, fotografeer als een pro en lach me kapot.
Ik merk absoluut hoe dat toverdoosje mijn brein heeft veranderd: ik heb geen geduld meer met de werkelijkheid die ik krijg voorgeschoteld. Ik zie ertegen op in de bioscoop twee uur naar zo’n scherm te turen. Of om andermans magnum opus van duizend pagina’s te lezen. Mijn aandachtsspanne kapot? Welnee, mijn brein wil niet passief zijn, maar zelf dingen maken, zelf de regie, weg uit de tirannie van het hier en nu, uit deze ene trein met uitzicht op dat ene weiland.
Heel af en toe heb ik nog de aanvechting om dat ding woest weg te smijten. Dan dwing ik mijzelf om een paar pagina’s te lezen uit De Avonden, de klassieke roman over een jongeman die nog bij zijn ouders woont, maar geen smartphone heeft, en noodgedwongen naar het tikken van de klok luistert, om in de avond te constateren dat weer een dag zinloos voorbij is gegaan.
Precies het juiste recept op het juiste moment. Op vrijdag had ik namelijk een Waste Warriors Box met een verzameling zoete aardappelen, pastinaak en wortelen gekocht. De dag erop dit recept in de krant en maandag een verjaardag te vieren. De bereiding was niet moeilijk, wel even het hoofd erbij houden met alle verschillende ingrediënten en hoeveelheden. Fijn gehakt, grof gehakt, gemalen, en wat moet waarin? Het resultaat is een heerlijk en feestelijk uitziende verjaardagsmuffin waarbij zelfs de oudste dochter als pastinaakhater deze variant met smaak heeft verorberd. Omdat ik niet voldoende roomkaas had, heb ik niet alles met glazuur en ook zonder de viooltjes geserveerd. Ook zonder deze toevoeging waren ze heerlijk. Het was een heerlijke zachte smaak en het leek wel of de pastinaak was opgelost in de cake. Misschien is het niet de gezondste manier om pastinaak te eten, maar zeker wel een blijvertje! De verjaardagsvisite ging in ieder geval met het recept naar huis.
Afgelopen maand, na een lezing over generaties op de werkvloer, kreeg ik een interessante vraag van een man van eind dertig, begin veertig – dat noemen we tegenwoordig een millennial.
We bespraken met een groep van alle leeftijden dat vijftigers het soms moeilijk vinden om kritiek te geven aan jongere collega’s. Je slaat snel de verkeerde toon aan, en dan voelen ze zich soms beledigd, of nog erger: ‘onveilig’. Een aantal vijftigers in het gezelschap klaagde dat ze soms op eieren moesten lopen bij ‘de jongeren’.
Tot de ‘millennial’ z’n vraag stelde. En zei dat oudere collega’s hun toon toch ook weleens wat konden matigen? „Waarom moest het altijd zo bot?” Daar moest ik even over nadenken.
Want heel eerlijk? Ik denk dat veel collega’s mij ook bot vinden. Het is geen excuus, maar ik denk dat dat deels komt doordat ‘mijn generatie’, generatie X, zo’n beetje gewaterboard werd, als we iets verkeerd deden.
We kregen strafwerk op school en dan moest je honderd keer opschrijven dat je er spijt van had. Of je moest in de hoek staan. Mijn ouders vonden dat trouwens prima en zeiden: „Daar zal je het zelf wel naar gemaakt hebben” als ik na het ‘nablijven’ thuiskwam.
Dat is wel een verschil met verhalen die ik nu weleens hoor van docenten, waarin ouders verhaal komen halen als hun kampioentje het verzoek heeft gekregen eens naar school te komen, in plaats van in het park te zitten blowen.
Maar ook later, op m’n werk, ging het er soms hard aan toe. Ik herinner me dat toen ik in de jaren negentig bij de Volkskrant werkte, er een prikbord hing waarop alle blunders van collega’s die de krant hadden gehaald werden geprikt. Compleet met nare opmerkingen erbij als ‘kan niet schrijven’ en ‘dit werkt hier’, waar alle collega’s smakelijk bij stonden te lachen. Als daar een knipsel van mij hing schaamde ik me, en voelde ik me vernederd. Ik was 26.
Maar dat hoorde erbij! Vond je toen. Als je in de Champions League speelde, moest je tikken kunnen incasseren. Misschien dat daar de houding van meer vijftigers vandaan komt, over het ‘gezeik van snowflakes over onveiligheid’. En misschien is dat ook de reden waarom vijftigers over het algemeen wat lankmoediger reageren op nieuws zoals dat van vorige week over topdirigent Jaap van Zweden, die zich volgens tv-programma Pointer schuldig maakte aan grensoverschrijdend gedrag.
En toch ben ík blij dat de tijden veranderd zijn. Tuurlijk. Toen ik ernaar vroeg op LinkedIn had ik ook begrip voor de vijftigers die schreven dat het weleens lijkt of „jongeren helemaal nergens meer tegen kunnen”, „geen veerkracht meer hebben” en de „ruggengraat van een zeepaard”.
Ik snapte de generatiegenoot die schreef: „Ik merk dat ik tegen gen Z-collega’s voorzichtiger ben geworden”, en degene die zei dat ze „dagelijks leidinggevenden in het publieke domein spreekt die hierdoor verlamd raken”.
Of de universitair docent, die studenten tegenwoordig waarschuwt als hij stevige taal gaat gebruiken. Die zegt dat mensen die daar niet tegen kunnen, maar even de vingers in de oren moeten stoppen. „Iets wat ik tot vijf jaar geleden nooit deed.”
En ik snapte de gefrustreerde leidinggevende, die ooit telefonisch een 27-jarige medewerkster probeerde te bereiken en toen te horen kreeg: ‘het voelt nu even niet goed’ en daar helemaal niks mee kon.
Maar ik ben vooral hoopvol. Als ik lees dat jongeren niet meer klakkeloos álle kritiek accepteren en hun collega’s – hoe oud ze ook zijn – dwingen daar professioneler mee om te gaan. Ik denk soms wel eens dat de woorden ‘onveilig’ en ‘grensoverschrijdend gedrag’ tekenen zijn van emancipatie. Symbolen die je kunt gebruiken, woorden waar wij vroeger geen woorden voor hadden.
Ik ben ook dankbaar voor de generaties vóór mij, die de vijfdaagse werkweek bevochten, de oorvijg bestreden, de verkrachting door een priester, het binnen je stand huwen, het enige recht is je aanrecht, en het altijd gelijk geven van iemand die dertig jaar in dienst was.
Zo bevechten jongeren tegenwoordig ook misstanden. Het zal niet altijd even handig gaan en er vallen slachtoffers onder de oudjes én de jongeren, maar ik steun de grote beweging.
Want zeker, van kritiek word je beter. En natuurlijk kunnen sommige jongeren wel een weerbaarheidstraininkje gebruiken. Maar je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen maar gegeven wordt door botteriken die het beter weten, maar met respect en vertrouwen. Je leert pas écht iets, als kritiek niet alleen gegéven wordt, maar ook beklijft. Die millennial die afgelopen week vroeg of het soms wat minder bot kan?
Daar wordt iederéén beter van.
Heb je een vraag van de week, taboe, of ‘kwestie’ voor deze rubriek? Mail dan naar [email protected]