Mark Rutte noemde in 2019 het stikstofprobleem „de grootste crisis” van zijn premierschap, dat toen al negen jaar duurde. Zijn opvolger Dick Schoof dacht: „Het móét oplosbaar zijn.” Schoof zegt het donderdagavond, in een debat over landbouw en stikstof in de Tweede Kamer. Hij zegt ook: „Maar ik heb het onderschat, de werkelijkheid is veel weerbarstiger dan ik dacht. Véél weerbarstiger.”
In de grote vergaderzaal zitten alleen de Kamerleden die namens hun partij over landbouw en stikstof gaan, zíj weten dat al heel lang. Schoof is er deze avond bij omdat hij voorzitter is van een speciale commissie van ministers die plannen bedenken om de stikstofuitstoot fors omlaag te brengen, op een juridisch houdbare manier.
Eind april was die commissie met een brief gekomen, waarin onder andere werd aangekondigd dat het kabinet met een voorstel komt om de zogenoemde ‘kritische depositiewaarde’ uit de wet te halen. Die draait om de neerslag van stikstof in natuurgebieden, maar het kabinet wil dat het gaat draaien om de uitstoot van stikstof, die dan fors naar beneden moet. Er zou ook een begin worden gemaakt met maatregelen voor bedrijven in een straal van 250 meter van stukjes stikstofgevoelige natuur in de Peel en de Veluwe.
In het debat op donderdag blijkt: Schoof is al maandenlang voorzitter van de stikstofcommissie, maar hij vindt het nog steeds ingewikkeld. Bij elke vraag die ook maar een beetje technisch lijkt te zijn, laat hij het antwoord over aan minister van Landbouw Femke Wiersma van BBB. Hij benadrukt steeds maar weer dat de plannen van de commissie nog maar „een startpakket” zijn, dat er „nog veel stappen” moeten worden gezet. Hij belooft dat er „snoeihard” wordt doorgewerkt en dat er steeds overleg zal zijn „met alle betrokken partijen”.
In de landbouwdebatten ergert Wiersma zich vaak openlijk aan Kamerlid Laura Bromet van GroenLinks-PvdA, hetzelfde overkomt Schoof al na een paar minuten. Hij vindt dat ze „schamper staat te lachen” om zijn antwoorden. Bij een vraag van Ines Kostic van de Partij voor de Dieren, die hem ook lijkt te irriteren, spreekt hij zichzelf toe, via Kamervoorzitter Martin Bosma: „Ik ga nu weer wat relaxter zijn, voorzitter.”
‘Volledige steun’
In de debatten over landbouw en stikstof loopt het bijna altijd hoog op tussen regeringspartijen VVD en NSC aan de ene kant en regeringspartij BBB aan de andere kant. VVD en NSC, ook de ministers van die partijen in de speciale stikstofcommissie, willen veel ingrijpender maatregelen dan waar het kabinet nu mee komt. BBB vindt de strook van 250 meter rond de Peel en de Veluwe al ingrijpend genoeg voor de boeren in dat gebied.
BBB’ers vinden ook dat de VVD en NSC in de debatten te fel zijn tegen BBB-minister Wiersma, in debatten is Caroline van der Plas daar steeds bozer over. De afgelopen dagen viel in de coalitie te horen dat zij die scherpe, voortdurende kritiek van de andere regeringspartijen niet meer wilde accepteren. Zij zou er VVD-leider Dilan Yesilgöz en Nicolien van Vroonhoven van NSC op hebben aangesproken, en ook premier Schoof zelf.
Of dát het is, of dat er iets anders achter zit bij VVD en NSC: zeker is dat de Kamerleden van die partijen donderdagavond een andere, minder aanvallende toon kiezen voor het debat. VVD’er Thom van Campen betreurt het, zegt hij, dat Wiersma nog geen „definitieve keuzes” maakt in het stikstofbeleid, maar hij zegt ook keer op keer dat ze kan rekenen op zijn „volledige steun” als ze „voortvarend met wetten komt om het land van het stikstofslot te halen”. Zijn partij, zegt hij, wil dat die voorstellen er vóór de zomer zijn, rond Prinsjesdag moet de Tweede Kamer erover kunnen debatteren. Het klinkt vriendelijk, wél dwingend.
Zeker is ook: als die wetsvoorstellen er eenmaal zijn, zal ook de VVD daar van alles aan willen veranderen om ze ingrijpender te maken. Het lijkt wel zeker dat de VVD en NSC dan samen zullen optrekken met oppositiepartijen als het CDA en de ChristenUnie.
Zelfs de PVV, die zich nauwelijks met de stikstofdebatten bemoeit, dringt donderdagavond aan op haast. De partij van Wilders wil ook dat er vóór de zomer voorstellen zijn. Een deel van de oppositie gelooft er niet meer in, Kamerlid Laura Bromet van GroenLinks-PvdA komt samen met D66, Volt en de Partij voor de Dieren met een motie van afkeuring tegen Femke Wiersma. Die hoort het aan, ze kijkt naar Schoof die naast haar zit, wijst op zichzelf en zegt: „Alléén tegen mij.”
Ze kijkt Bromet niet aan. Schoof doet dat ook niet.
Tijdens Spring Utrecht, in de jaren tachtig opgericht als Springdance, kan naast de nieuwste aanwas op het gebied van dans en performance ook even terug in de tijd worden gegaan met oude bekenden. Met Braziliaan Marcelo Evelin (62) bijvoorbeeld, of Beppie Blankert (75). Ivo Dimchev, die bijna de 50 aantikt, sluit het festival af.
In 2009 maakte het Nederlandse publiek voor het eerst kennis met deze Bulgaar en sindsdien volgde bijna elk jaar een nieuwe voorstelling, meestal soloperformances waarin zang, tekst, interactie met het publiek (steeds meer) en dans (steeds minder) samenkomen. Live-painting is aan het repertoire toegevoegd, plus de veiling van zijn schilderijen. De titel van deze performance zegt het al, het is ‘music, exhibition, text and choreography’, ofwel METCH.
Wie hem al langer volgt, herkent veel elementen en anekdotes. Die over de Deense festivaldirecteur bijvoorbeeld, die hij door orale seks tot een boeking verleidde. In METCH sabbelt hij ter illustratie, met enig kokhalzen, op de poot van een muziekstandaard. Het is typisch Dimchev: absurd, geëxalteerd en een tikje pornografisch, enigszins tragisch maar ook licht en grappig.
Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is
Recycling is een kenmerk van het werk, erkent hij. „Ik hou ervan dingen te recyclen. Tien, vijftien jaar geleden zat er vooral een heel artsy publiek in de zaal, mensen uit de dans- en kunstwereld. Later, toen ik met liedprogramma’s begon” – Dimchev heeft een welluidende falsetstem – „kwamen er andere mensen, publiek dat niet zo gauw naar theater gaat. Die komen voor mijn zang, maar ik wil ook hen bereiken met mijn theaterwerk, the weird stuff. Ik vind het interessant hun idee over kunst te verbreden. Een andere reden is dat ik sommige onderwerpen belangrijk genoeg vind om te herhalen – oorlog, kinderen in oorlogssituaties.” In de voorstelling transformeert de seksscène die hij schildert met een paar penseelstreken tot een aanklacht tegen het leed in Gaza. „Hoe gaan we daarmee om, wat doen beelden van dode kinderen met ons? Die vragen stelde ik me eerst in een monoloog, nu is het een conversatie.”
Voortdurend in gesprek
In zijn voorstellingen is dat publiek steeds belangrijker geworden. Hij betrekt de toeschouwers, laat hen zingen, meedansen (hij danst zelf „to impress the press”, zegt hij in de voorstelling), commentaar leveren via zijn Facebook-account. In METCH is hij voortdurend in gesprek met het publiek. Dat wil zeggen; het publiek leest, willig en lacherig, teksten en vragen op die op de achterwand worden geprojecteerd. „Ik geloof dat kunst een conversatie is, en dan wil ik dat mijn gesprekspartner even actief is. De afstand die ik tot het publiek heb, verschilt per voorstelling. Ik ben in New York ooit begonnen het publiek tekst te geven omdat de acteurs die te choquerend en seksueel vonden. Op het laatste moment, om de show te redden, heb ik toen de bezoekers gevraagd in te springen. Zo heb ik ontdekt dat het een goede manier is om mensen te laten begrijpen wat ik doe, wat de bedoeling is. Het maakt de afstand kleiner.”
Een deel, zegt hij, leest zonder probleem maffe vragen op als „Dirty cock of dirty dishes?” of „Can you fuck that bitch and be friends again?”, anderen zijn ambivalent. Als Dimchev microfoons uitdeelt, moedigt hij sprekers aan om overdreven negatieve of positieve commentaren te geven op de show en het schilderij dat hij maakt. „Om ze de vrijheid te laten ervaren die je in het theater hebt.”
Pornografisch-expliciet
Met zijn onweerstaanbare charme en soms aandoenlijke kwetsbaarheid windt hij het publiek zo moeiteloos om zijn vinger, hoe uitzinnig en pornografisch-expliciet zijn performances soms ook zijn. Ooit plantte hij een Franse vlag in de Geheime Opening van zijn co-performer, en in P project or pussy catalog kreeg hij een stel uit het publiek zo gek om naakt op het toneel een vrijpartij te simuleren. Wel voor geld want, aldus Dimchev, „als het performatieve lichaam kunst is, dan heeft het ook een waarde”.
In een verder verleden illustreerde hij dat door bloed bij zichzelf af te tappen, lieflijk zingend om het indringende beeld te verzachten. Hij verkocht het levenssap per opbod. „Mijn werk gaat vaak over waarde, in filosofische of financiële zin. In de beeldende kunst is het doodnormaal om over geld te praten, op het toneel is het een soort heiligschennis. Ik geneer me niet om erover te praten, ik wil eerlijk zijn. Ook een performance is een transactie.”
METCH van Ivo Dimchev, 31/5, Utrecht, op festivals Spring Utrecht. Info: springutrecht.nl
‘Lifestyle’ van Rich Gang (met Young Thug) is het lijflied van mijn vriendengroep. Al sinds 2014 zingen we telkens als we samen zijn het nummer mee – we kennen iedere wending, iedere krul, iedere uithaal, iedere minieme toonverschuiving. En toch weten we eigenlijk nog steeds niet wat er nou precies gerapt wordt. Het is onverstaanbaar, en dat is precies de bedoeling.
Hoe klinkt het?
Rich Gang is namelijk een groep die in de traditie werkt van de zogeheten mumble (mompel) rap – een genre waarin de kunst van flow en ritme belangrijker is dan de kunst van het rappen van mooie teksten. Muzikaal gezien zijn het vaak zware trapbeats met diepe bassen en boze hi-hats, een doorgedraaid gebruik van auto-tune waar soms de melodie mee wordt gemaakt. De nadruk ligt op herhaling, cadans, en attitude, niet zelden ondersteund door zogeheten ad-libs, een kunst waar vooral hiphoptrio Migos groot mee werd: het toevoegen van klanken als ‘yeah’, ‘aye’, ‘skrrt’ of ‘uh’ tussen de regels door, als extra ritmisch element.
Waar komt het vandaan?
Hiphop kent grofweg twee tijdperken: old school en new school. Vroeger – old school – was hiphop sterk geworteld in verhalen over ten uit de Afro-Amerikaanse cultuur. In new school hiphop is de noodzaak om dat soort verhalen te vertellen minder groot. Ik zal hier niet speculeren waarom dat zo is, maar als rap zou staan voor Rhythm-And-Poetry, dan lag de nadruk vroeger meer op poetry, en nu meer op rhythm.
Mumble rap als genre ontstond in het begin van de jaren 2010 in het zuiden van de Verenigde Staten, met name in Atlanta. De term zelf werd in 2016 gemunt door rapper Wiz Khalifa, als een ietwat denigrerende opmerking over rappers die niet duidelijk articuleerden en over muziek die wel snel zal overwaaien. Dat deed het niet – mede door de populariteit van muziekplatform SoundCloud, waar rappers zelf hun tracks uploaden zonder afhankelijk te zijn van platenlabels en muziekcritici. Artiesten als Lil Pump en XXXTentacion hadden al miljoenen volgers voordat de traditionele media hen in de smiezen kregen. Ook een hit als ‘Panda’ van Desiigner uit 2016 dankte zijn nummer-1 status mede aan de online hype die rond zijn onbegrijpelijke manier van praten en rappen hing.
Wie moet ik kennen?
Het refrein van Future’s single uit 2012, ‘Tony Montana’, is een herhaling van de woorden Tony en Montana. De rest van de tekst is onverstaanbaar. Omdat het klinkt alsof hij met gesloten mond zijn woorden telkens herkauwt, gaf de rapper uit Atlanta later in een interview toe dat hij zo high was tijdens de opname dat hij zijn mond nauwelijks open had gekregen en geen idee meer had van wat de tekst was. Toch werd het een megahit. Ook Migos’ clubhit ‘Bad and Boujee’ (geproduceerd door Metro Boomin in 2016) is een totempaal binnen de mumble rap: een catchy refrein vol herhalingen en onverstaanbare mompelingen die de hele dag in je hoofd blijven hangen. Hetzelfde geldt voor Gucci Gang van Lil Pump uit 2017, waarop hij 53 keer de woorden ‘Gucci Gang’ uitspreekt. Future is aanvoerder van de vroege wegbereiders, waar ook Lil Wayne en Gucci Mane in zekere zin bij horen, die rond 2010 experimenteerden met auto-tune. De generatie na hen maakten het mompelen rond 2015 echt groot: Desiigner, Migos, Young Thug, Rich Gang. En vervolgens de groep die het de mainstream introk: grof gezegd zijn dat Lil Uzi Vert, 21 Savage, Lil Pump, Lil Yachty en Kodak Black, en misschien Post Malone.
Hoewel mumble rap mainstream is geworden en enorm populair is, is de kunst van het rappen zeker niet dood. ‘The Big Three’ bestaat namelijk nog altijd uit Kendrick Lamar, J Cole en Drake – tekstueel zeer begaafde rappers die onvermoeibaar verhalen blijven vertellen. Dat er om hen heen gemompeld wordt, is juist heerlijk.
Mijn oudste dochter (4) stormt het schoolplein op, haar zusje (1,5) en ik lopen achter haar aan. De deuren van de school zijn nog dicht, dus troont ze ons mee naar de boomstronk waar ze het afgelopen weekend had gespeeld: ze was er ontelbare keren op geklommen en zo spectaculair mogelijk weer af gesprongen. Maar nu stopt ze, plots; twee jongetjes rijden met speelgoedautootjes op de boomstronk. Mijn dochter kijkt me beteuterd aan, ze gaat vlak bij de jongens staan, die spelen onverstoord verder. Ze zegt tegen me dat zij op de boomstam wil, ik zeg dat ze even moet wachten. Maar toch legt ze een hand op de stronk. Ik herhaal dat ze moet wachten, haar hand begint te schuiven, ik zeg haar naam, ze kijkt me niet aan en duwt langzaam de autootjes naar de rand van de boomstronk. Ik probeer uit te leggen dat ze haar beurt af moet wachten, maar produceer niet meer dan wat halfslachtig gestotter. De jongetjes kijken verbaasd op, pakken hun autootjes en druipen af.
Terwijl ik naar huis loop speel ik de scène af in mijn hoofd. Mijn correctie en uitleg dat het niet mocht waren flauwtjes, stil, omdat ik haar helemaal niet wílde corrigeren. Ze mag best haar ruimte claimen, assertief zijn. Sterker nog: ze moet wel in deze wereld. Dat ze dat doet ten koste van twee jongetjes: jammer, maar liever dat dan dat ze over zich heen laat lopen.
De avond voordien heb ik de laatste aflevering van Netflix-serie Adolescence gekeken. Ademloos zweefde ik door het trieste universum van de 13-jarige Jamie Miller, die een meisje neerstak. Het is een briljante serie, over jong zijn, man zijn en over de manosphere, de online fuik waarin jongens en mannen verstrikt kunnen raken, en waar influencers als Andrew Tate beweren dat vrouwen minderwaardig zijn en dat ze het bezit zijn van mannen.
Het beneemt me weleens de adem om twee dochters groot te brengen in deze wereld. Ik probeer mezelf gerust te stellen dat de manosphere ver van me staat, dat ik de zoon ben van een zachte vader, omringd word door zachte mannen. Maar dan zie ik een serie als Adolescence, waar die giftige mannelijkheid doordringt tot normale huiskamers, keurige wijken en doodgewone gezinnen. Het kwaad is uitzonderlijk, de context waarin het zich manifesteert banaal, nabij en uiterst herkenbaar.
Kooi
In haar boek Radeloze helden (2023) kijkt emeritus hoogleraar genderstudies Maaike Meijer naar mannelijke hoofdpersonages: ze onderzoekt hoe die worden opgevoerd en wat dat zegt over de mannelijke conditie. Ze doet dat door, zoals ze tijdens een lezing over haar boek vertelde, „befaamde romans van mannelijke auteurs […] niet te benaderen als universele teksten, maar als mannenteksten […] over de mannelijke conditie”. De mannen in de boeken en films die ze analyseert zijn gekrenkt: ooit stonden ze bovenaan de ladder, nu niet meer, en dat gevoel van miskenning leidt tot verzet. Een klassiek voorbeeld vindt Meijer bij kapitein Ahab, die Moby Dick, de witte walvis, wil achtervolgen en doden omdat die zijn been afbeet (en hem dus castreerde, in de freudiaanse lezing van Meijer). Ahabs wrok en aangetaste mannelijke eer jagen zo goed als de hele bemanning de dood in.
De bronnen die Meijer gebruikt zijn vaak wat ouder, maar haar analyses houden nog steeds steek: ook op social media is de gekrenkte man te zien die zich verzet tegen het verlies van zijn toppositie. Dat verzet is fel, choquerend. Ik zag op het Instagramaccount Punches & Prayers een influencer beweren dat je als man niet in de kraamkamer moet zijn tijdens de bevalling van je partner als je je eigen seksuele appetijt levend wil houden. Of influencer Elliott Hulse, die uitlegt dat het de schuld is van het falende leiderschap van de man als een vrouw overgewicht heeft.
Meijer kijkt niet alleen naar fictie, maar ook naar de realiteit. Naar het platteland van de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, waar relatief veel jonge mannen achterblijven. De jonge vrouwen zijn beter opgeleid en vertrekken naar de stad. Meijer schrijft: „[Zij] zien de deur van hun kooi openstaan. Veel alleenstaande mannen krijgen het daarentegen minder makkelijk voor elkaar. Wat totaal niet helpt is dat jongens van oudsher is beloofd dat ze ‘beter’ zouden zijn dan hun zusters en de baas konden spelen. Dat is niet langer zo. De deur van hun kooi staat evengoed voor hen open, maar ze hebben eerder het gevoel dat die voor hun neus is dichtgegooid.”
Misschien is dat wel de essentie van de mannelijke crisis: een man die het gevoel heeft dat hem onrecht is aangedaan terwijl dat niet per se zo is. Ahab had zich ook kunnen neerleggen bij zijn eenbenig bestaan (walvissen bijten nu eenmaal), maar hij wordt gedreven door wraaklust voor zijn castratie. Zijn mannelijkheid terugwinnen is een existentiële strijd met de dood tot gevolg.
Iets soortgelijks zie je ook in Adolescence. Jamie, het hoofdpersonage, is overtuigd van de 80-20-theorie, die claimt dat 80 procent van de vrouwen op 20 procent van de mannen valt. Als je bij die 20 procent wil horen, moet je een alfaman worden en vrouwen leren veroveren. De vrouw wordt een object, een ‘schaars goed’ in een competitieve markt. Het versieren wordt een agressieve strijd, die Jamie verliest. De afloop is ook hier dodelijk.
Stekels
Schrijver en journalist Dieuwertje Mertens schreef in 2024 een essay voor Trouw over haar 11-jarige zoon. Hij, kind van twee feministische ouders, spreekt plots conservatieve ideeën uit. Hij zegt bijvoorbeeld dat een bed opmaken vrouwenwerk is, dat vrouwen beter kunnen koken dan mannen en dat ze niet kunnen autorijden. Terwijl Mertens’ kinderen hun beide ouders zien koken, wassen, meubels verslepen en onder de motorkap van de auto zien kijken. „Hoe komt hij aan zijn ideeën?” vraagt ze zich af. Ze zoekt antwoorden online, in de cultuuroorlog die daar gevoerd wordt, maar ook bij zichzelf: „Als ik terugkijk, denk ik dat ik de afgelopen jaren meer aandacht heb besteed aan het emanciperen van mijn dochter. Ik heb haar een positieve boodschap over vrouwelijkheid meegegeven (girlpower!) en ik heb mijn zoon vooral verteld wat mannelijkheid níét moet zijn. Dat is ook onbewust gebeurd.”
Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive
Doe ik hetzelfde? Als mijn dochter een zoon was geweest, had ik haar actie op het schoolplein steviger gecorrigeerd – dat weet ik zeker. En als er meisjes stonden te spelen had ik haar ook tegengehouden. Maar het waren twee jongetjes. Als ze een jongen inhaalt op de glijbaan, zeg ik niets, bij meiden wel. Als er jongens opduiken in de speeltuin, ben ik op mijn qui-vive.
Ik kweek zo een wantrouwen tegenover de andere sekse en bevestig het negatieve beeld, de bijsmaak die aan mannelijkheid hangt; jongens/mannen zijn niet te vertrouwen. Harnas aan, stekels op en kijk uit!
Betrokkenheid
Ik leg de jongste in bed, maak van de rust gebruik om de was op te vouwen. Ik zie de puinhoop in de keuken, doorloop de schijnbaar oneindige lijst van huishoudelijke taken in mijn hoofd en besluit dat het wel goed is. Ik laat me op de bank vallen, scroll wat.
Er wordt veel over Adolescence geschreven. De Britse feminist en schrijver Caitlin Moran zegt in een column in The Times dat Adolescence niet over een crisis van tienerjongens gaat, maar een crisis van de vaders van die jongens. De vader van Jamie is geen klassieke slechte vader, schrijft Moran, hij is niet gewelddadig, misbruikt zijn kinderen niet, maar toch faalt hij in zijn vaderschap: „He’s there. Just… not enough.” Ze beschrijft een groep vaders die veel nadenken over hun vaderschap, die er bewust mee bezig zijn, maar één ding niet doen: tijd doorbrengen met hun kinderen. Terwijl Andrew Tate 24/7 beschikbaar is.
Illustratie Jesse Ceelen
Ik werk vier dagen, net als mijn vriendin, om zo een dag per week met de kinderen door te kunnen brengen. Ik was, maak klaar, breng weg, veeg, dep en kook. Ik ga mee naar balletles, naar doktersafspraken. Ik speel, fiets, leer en lees met hen. Maar ben ik wel écht betrokken?
Mertens beschrijft hoe ze soms niet echt interesse kan opbrengen voor de leefwereld van haar zoon „die onder meer bestaat uit filmpjes van gamers die onderuitgezakt in hun speciale gamestoel laten zien hoe ze in Fortnite een volgend level halen”. Dat herken ik. Mijn vierjarige vertelt veel verhalen die zich op het snijvlak van fantasie en realiteit bevinden, ze bombardeert me met vragen en herhalingen. Dan dwalen mijn gedachten weleens af naar een stuk dat ik aan het schrijven ben. Zoals dit.
Machismo
Een paar zinnen uit het boek van Maaike Meijer blijven rondzingen in mijn hoofd: „Het bezit van een penis biedt geen garantie op een comfortabele plaats in het sekse-gendersysteem. Je moet die plaats ook nog verdienen door geloofwaardig mannelijk gedrag. Dat lijkt voor velen een loodzware opdracht.” Man zijn is, kortom, een strijd, je plek is nooit zeker.
Ik kan me er, als man, wel in vinden. Hoe vaak kom ik niet in situaties terecht waar machismo de toon is, waar ik buiten de groep dreig te vallen als ik geen harde, foute grap kan verdragen. Of nog beter: vertellen.
Toen mijn jongste dochter vorig jaar thuiskwam na een week in het ziekenhuis, vroeg ik me af hoe ik dit aan collega’s kon vertellen zonder in tranen uit te barsten. Alsof iemand het me kwalijk zou hebben genomen. Een kennis van me meldde met gedempte stem dat zijn volwassen zoon huilde toen diens opa overleed. Er klonk schaamte in het beschrijven van de tranen.
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant; het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag
Kwetsbaarheid, tranen, verdriet dat je overmant (pun intended); het is geen geloofwaardig mannelijk gedrag. Moet ik, net als Maaike Meijer, wat meer begrip opbrengen voor mijn eigen sekse, voor de agressie en hardheid waar we onze falende omgang met pijn en verdriet mee proberen te verdoezelen?
Begin er maar eens aan. Hoe leg ik uit aan mijn dochters dat die automobilist een volle asbak op mijn auto gooide omdat ik te lang links bleef rijden? Vertel ik dat hij misschien wel slecht lag bij de collega’s in zijn auto, dat hij zijn plek in de groep moest verdienen door dat ‘geloofwaardig mannelijk gedrag’?
Wordt het dan niet potsierlijk? Geen enkele vorm van asbak-gooien-op-de-snelweg is goed te praten, toch?
Of die winkelier die luidkeels verkondigde aan mij, kersverse vader met baby op de buik, dat hij zijn kinderen pas leuk begon te vinden toen ze zeven werden. Ik zou kunnen uitleggen hoe slopend opvoeden is: het is opperst geluk dat binnen de minuut weer kan omslaan in radeloosheid. Misschien had hij wel zeven jaar niet geslapen, je weet het niet.
En die trainingsacteur die mij na een oefening voor de groep belachelijk maakte, vernederde. Ik kan mijn dochters vertellen dat hij… Nou ja, misschien was hij wel gewoon een rotvent. Die heb je ook.
Hoe krijg ik de complexiteit van dit alles uitgelegd en wapen ik mijn dochters tegelijkertijd voor een wereld waar vrouwenhaat en geweld tegen vrouwen onverholen heerst, waar gevaar lonkt, online, op schoolpleinen en boten, in een krantenwinkel of in de auto, terwijl ik ze een onbevangen opgroeien gun?
Dikke vrienden
Als ik mijn oudste dochter ’s middags van school ga halen, zit de gebeurtenis van die ochtend me nog dwars. Ik had haar toch strenger terecht moeten wijzen. De deuren zwaaien open, ze rent naar me toe, duwt haar rugtas en jas in mijn armen en huppelt naar de boomstronk. Een van de jongens van vanochtend staat er al op, hij lacht naar haar, zij trekt een gekke bek en springt op een andere stronk. Hij giert, springt haar achterna en er ontstaat zo’n kleuterspel, waarin regels als vanzelf ontstaan.
Het valt me op dat mijn dochter ruwer speelt, ze valt harder, struikelt vaker. Als we naar huis lopen, vertelt ze honderduit over haar dag, over hoe ze met de jongen gespeeld had. Ze vraagt of hij een keertje bij ons mag komen spelen. Ze rent voor me uit, roept: „Want wij zijn dikke vrienden!”
Het is niet aan mij gericht, deze mededeling, maar aan de wereld, aan de auto’s die langzaam voorbijrijden, aan de hondenpoep in de berm, aan de waterhoentjes. Maar ik doe alsof haar woorden voor mij zijn, alsof ze mij met haar onbevangenheid probeert te besmetten. Alsof ze dit alles, in al zijn bodemloze complexiteit, beter begrijpt dan ik.