Werknemers zouden wat vaker op de site van het Centraal Bureau voor de Statistiek moeten kijken. Al jaren horen ze verhalen over hun koopkracht en dat de politiek er alles aan doet om die te verbeteren. De ‘hardwerkende’ Nederlander is nu eenmaal de lieveling van politici ter linkerzijde, en nog meer van die ter rechterzijde, en dan vooral van de VVD. Een simpel statistiekje van het CBS vertelt een heel ander verhaal. De belastingdruk is voor werknemers de laatste 25 jaar onverminderd hoog (in 2020 gemiddeld 43,3 procent), terwijl die voor ondernemers al jaren gestaag daalt (van 39,8 procent in 2000, naar 31,2 procent in 2020). Er is veel te verdelen, maar de buit gaat vooral naar ondernemers, ongetwijfeld ook hardwerkend.
Zo’n simpel statistiekje zegt veel maar lang niet alles. We kunnen er in ieder geval uit afleiden dat belastingwetgeving een stille maar beslissende rol speelt in groeiende ongelijkheid in Nederland. En dat is uiteindelijk vermogensongelijkheid. Wie eenmaal wat vermogen heeft opgebouwd, ziet het bijna als vanzelf groeien. Want vermogen wordt maar heel marginaal belast. Zonder meer biedt de complexe belastingwetgeving voor rijken vele mogelijkheden om inkomen en vermogen buiten de mangel van de fiscus te houden. Het enige dat je nodig hebt is een fiscalist, een duurbetaalde kracht die zichzelf veelal makkelijk terugverdient.
Over fundamentele oneerlijkheid in de huidige belastingen gaat De sterkste schouders van Reinier Kooiman. Hij houdt een pleidooi voor het veel zwaarder belasten van vermogens en het afschaffen van alle andere belastingen. Kooiman werkt als docent aan de UvA en, saillant, als fiscalist bij Deloitte, een van de beruchte ‘big four’ onder de accountantskantoren, die bedrijven bijstaan in het omzeilen van zoveel mogelijk fiscale klippen. Gaan we in De sterkste schouders boeven met boeven vangen? Het is niet te geloven, maar het lijkt er wel op. Het maakt dit met vaart geschreven boek eens te meer tot intrigerende lectuur.
Middeleeuwse sluiproutes
Ons belastingsysteem is, afgaande op Kooimans, nog complexer en perverser dan we al vermoedden. Vooral de wetgeving rond de vennootschapsbelasting zit zo vol financiële verleidingen, dat je als ondernemer wel heel sterk in je morele schoenen moet staan om er niet aan toe te geven. Zoals Kooiman stelt: „De lage belastingdruk voor de allerrijksten is […] in belangrijke mate het gevolg van bewust overheidsbeleid.”
Kooimans betoog voor een grondige belastinghervorming steunt op een nogal wijdlopige analyse van de belastingmoraal in de Italiaanse stadstaten in de dertiende eeuw, zoals Perugia en Siena. Uit afkeer van Duitse keizers die Italië wilden overheersen, organiseerden deze steden zich als onafhankelijke republiekjes, met een sterke eigen verdediging. En daar was geld voor nodig. Ze waren eraan gewend dat de keizer naar willekeur bedragen oplegde, wat voor velen oneerlijk uitpakte. Dat moest anders. In die steden kwam een nieuw belastingsysteem tot ontwikkeling, dat rekening hield met de draagkracht van iedere burger. Het vermogen werd vastgesteld en iedereen betaalde naar rato belasting. Het bleek te werken, zelfs de rijkere burgers waren er trots op dat ze het zo hadden ingericht. Maar zoals bij alle belastingsystemen, begonnen slimmeriken naar wegen te zoeken om de regels in eigen voordeel om te buigen. Omdat kerken vrijstelling genoten, stichtten sommigen rijkaards religieuze ridderorden waarin ze tegen de tijd dat de belastinginner langskwam even hun geld parkeerden, om het er daarna weer uit te halen. Anderen zetten ingenieuze constructies voor kapitaalvlucht op.
Een eenvoudige wetmatigheid die voor alle eeuwen daarna opgaat: waar regels voor verdeling van belastingen worden opgesteld, daar ontstaan uitzonderingen, en die leiden al snel tot het zoeken van sluiproutes. Voor Kooiman is de eenvoud en rechtvaardigheid van de belastingen in de Italiaanse stadstaten een ijkpunt dat in de eeuwen daarna steeds meer uit het zicht raakt. Economische belangen kwamen voorop te staan. Met de industriële revolutie werd het belasten van vermogen, onder invloed van Adam Smith, definitief verlaten, want dit kapitaal moest beschikbaar blijven voor het doen van nieuwe investeringen. Het leidt in de negentiende eeuw tot grote rijkdom onder fabrikanten en handelslui.
Belastingen werden sindsdien vooral geheven over het inkomen van individuele burgers. Tegelijkertijd leverden ‘indirecte’ belastingen als accijnzen, importheffingen en btw een steeds groter aandeel van de totale belastingopbrengst. Want er is nog een andere wet: probeer de massa zoveel mogelijk ongemerkt belasting te laten betalen; dat houdt haar rustig. Het belasten van consumptie is daar heel geschikt voor.
In de twintigste eeuw veranderde aan dat patroon zo op het oog niet veel, behalve dat twee wereldoorlogen de overheidsfinanciën overhoop gooiden. De bevolking verarmde zo sterk dat het onvermijdelijk werd dat rijken alsnog hun vermogen zwaar belast zagen worden.
Het was ook daarna enige decennia iets minder leuk om rijk te zijn. De verzorgingsstaten die overal in het Westen tot ontwikkeling kwamen, bleken kostbare experimenten, en die werden bekostigd door hoge belastingen voor bedrijven en rijke particulieren. Tot in de jaren zeventig de economie begon te haperen. Onder aanvoering van Reagan en Thatcher werd de aanval ingezet op niet alleen de verzorgingsstaat, maar ook op de hoge belastingen voor ondernemers. De totale belastingdruk daalde in veel landen van boven de 50 procent tot onder de 40 procent van het bnp , een punt dat kort na 2000 bereikt werd. Ondernemers profiteerden er volop van. Alleen de middengroepen in loondienst merkten weinig van deze dalende belastingdruk. Zonder ooit hiertegen in opstand te komen. Deze herverdeling gebeurde zo sluipenderwijs dat nog altijd geen politieke partij op het idee is gekomen hiervan het voornaamste thema tijdens verkiezingen te maken. Het zou tot interessante discussies en uitkomsten kunnen leiden.
Eén tarief
Of het voorstel van Kooiman om alleen nog met een vermogensbelasting te werken alles gaat oplossen? Het oogt als een gedachtenexperiment waarvan de consequenties nauwelijks zijn te overzien, ook niet door Kooiman, zoals hij tegen het einde van zijn boek wat schoorvoetend toegeeft.
Zo’n simpele vermogensbelasting met slechts één tarief van circa 8 à 10 procent zou een einde maken aan de sluipende denivellering tussen middengroepen en de rijken, zoveel is zeker. Zoals het ook het huidige doolhof van fiscale uitzonderingen en sluiproutes zou kunnen opruimen. Het zou meteen ook de beroepsgroep waar Kooiman zelf toe behoort, de fiscalisten, grotendeels brodeloos maken. Maar hij stelt zelf al de vraag wat precies onder vermogen moet worden verstaan. Zijn voorstel is het opstellen en jaarlijks bijwerken van een register voor iedere burger, ook met alle roerende goederen. Hier wordt het betoog opeens wat troebel. Hij wil een uitzondering maken voor kleding en inboedel die ‘onder een bepaalde waarde’ blijven. Waar uitzonderingen worden geïntroduceerd, zo hadden we geleerd, begint het zoeken naar sluiproutes. De fiscalisten houden voorlopig wel werk.
