Gerard: „Nu in de zomer staan we vroeg op: zes uur, half zeven. We ontbijten en daarna lees ik heel uitvoerig de krant – ik lees NRC, Trouw, de Volkskrant en Dagblad van het Noorden. Albert gaat ’s ochtends op pad met de hond.”
Albert: „Jazeker, ik loop iedere dag een flink aantal kilometers door de Ommelanden. Ik ken de routes en Zwerre, mijn blindengeleidehond, begeleidt mij daarbij. Gisteren had ik er nog twintig kilometer opzitten. Het was zulk mooi weer.”
Gerard: „Maar Albert, dan moet je ook even vertellen wat je onderweg allemaal doet. Dat is wel interessant.”
Albert: „O ja, nou, ik ben gek van klokken, altijd al geweest. Ik heb de horlogemakersvakschool gedaan en meer dan 45 klokken in huis, maar ik heb ook twee uurwerken hier in de buurt die ik op tijd houd. Het ene zit in een mooie toren op het begraafplaatsje van Westerdijkshorn, het andere is die van de katholieke kerk in het dorp. De uurwerken worden elektrisch opgewonden, maar alsnog moet je het af en toe handmatig bijstellen. Dat controleer ik een paar keer per week.”
Gerard: „Mensen zeggen wel eens: o help, kunnen jullie als twee mannen wel wonen in zo’n christelijk dorp? Maar dat kan heel goed! We zijn wie we zijn en dat dragen we ook graag uit. Op Coming Out Day in oktober gaat de regenboogvlag uit en we hebben ons ook sterk gemaakt dat het gemeentehuis dat ook doet.”
Albert: „Dat is een voordeel van ouder worden: we durven onze plek in te nemen. Vroeger waren we bleu en bang voor de wereld. Nu zeggen we opgewekt: hallo, wij zijn er ook!”
Ontmoet in de Homolulu
Gerard: „Ik ben geboren in Doesburg in 1953 in een traditioneel katholiek gezin. Op mijn vijfde ontdekte ik al dat ik jongens interessanter vond dan meisjes, maar je denkt toch niet dat je dat soort zielenroerselen thuis op tafel legde? Nee, je ging netjes naar school, de kerk en dat was genoeg. In de jaren zeventig was het de tijd van de dienstplicht. Je kon toen nog afgekeurd worden op homoseksualiteit met het label S5: psychisch instabiel. Dat wilde ik niet, maar ik wilde wel snel het huis uit. Toen heb ik toch een vrijstelling gekregen omdat ik een baan als leerkracht op een basisschool in Amsterdam aannam. Er was toen net zo’n gierend tekort aan docenten als nu.”
Albert: „Ik heb mij wel op S5 laten afkeuren en uiteindelijk ben ik in de ziekenverzorging beland. Ik werkte in het AMC, op het laatst als A-verpleegkundige op de afdeling chirurgie. Interessant hoor! Altijd hard werken.”
Gerard: „In Amsterdam hebben wij elkaar ontmoet in de Homolulu, gekoppeld door een gezamenlijke vriendin.”
Albert: „Dat was op een donderdag. Op maandag ging ik bij Gerard op de koffie en ik ben nooit meer weggegaan.”
Gerard: „Ik was 23, Albert 22. We zijn samen groot geworden.”
Flinke kras
Albert: „We hadden een goed leven, tot ik in 1995 in drie maanden tijd helaas volledig blind ben geworden, ten gevolge van de oogziekte van Leber. Ik was 40. Toen was het werken gedaan. Ik had in theorie misschien nog wel bij de telefooncentrale van het ziekenhuis kunnen werken, maar ik ben blij dat me dat bespaard is gebleven. Ik ben een half jaar intern gegaan bij een revalidatiecentrum in Apeldoorn, waar ik braille leerde lezen en goed leerde lopen met een taststok.”
Gerard: „Niet veel later, ik was toen eind veertig, ben ik ook afgekeurd. Na 25 jaar onderwijs was ik ‘op’. Lijf en hoofd wilden niet meer. Werken met kinderen heb ik altijd fantastisch gevonden, maar alles eromheen – de administratie, ouders die veel van je wilden – vond ik zwaar. Toen ben ik uit het arbeidsproces geraakt, om het kort en bondig te zeggen.”
Albert: „We hebben allebei ons werk niet op een fijne manier afgesloten. Van collega’s uit het AMC heb ik weinig meer gehoord. Dat blijf ik vreemd vinden, van mensen die in de zorg werken.”
Gerard: „En dan had jij nog iets waar mensen van schrokken. Bij mij was het minder zichtbaar, waardoor ik ook weinig begrip ontving. Ja, dat is wel een krasje. Of zeg maar: een flinke kras.”
Albert: „Een spitsuur hebben we niet meer in ons leven. Daar zorgen we zelf voor.”
Gerard: „Wij hadden altijd veel eters over de vloer en dan kookte ik heel uitgebreid.”
Albert: „Gerard kan heel goed koken.”
Gerard: „Dan maakte ik drie, vier, vijf gangen, op een mooi gedekte tafel. Maar dat is me nu te heftig. Dus tegenwoordig nodig ik mensen uit voor de lunch, dat is ook leuk. Nee, ik heb geen moeite daar afscheid van te nemen. Het is de fase in je leven. Daar kan ik wel gefrustreerd over zijn, maar dat vind ik zonde van mijn tijd.”
Albert: „Een stuk dat ik vroeger in 50 minuten wandelde, daar doe ik nu een uur over. So what? Ik loop nog!”
Gerard: „Sommige dingen worden minder, maar toch vind ik dat het leven rijker is geworden. En dat zit ’m in het ontmoeten van mensen. Wij zoeken die connectie heel erg op, op allerlei manieren. Een van onze belangrijke projecten is dat we een aantal ‘gekozen families’ hebben opgericht. Een prachtig concept. Dan komen acht mensen bij elkaar uit de LHBTIQ+-gemeenschap, tussen de 55 en 88 jaar. En dan praten we, of lunchen we met elkaar. Het is geen mantelzorggroep, maar we kijken wel naar elkaar om. Je merkt dat mensen daar veel behoefte aan hebben.”
Albert: „En ons geeft het ook veel energie.”
Gerard: „O, absoluut.”
Albert: „Ik hoop dat we samen oud mogen worden, maar we hebben wel al voorbereidingen getroffen mocht Gerard wegvallen. Dan kan ik terecht in een zorgcentrum voor ouderen met een visuele beperking. Ik heb me al ingeschreven.”
Gerard: „Dan zeggen mensen tegen Albert: o, dan moet je afscheid nemen van je klokken en het huis, hoe moet dat? Maar ja, zo is het leven. Optimistisch realistisch, ja, zo zou je ons wel kunnen noemen.”
