Elf ontvoerde brulaapbaby’s, telkens opnieuw weggekaapt door vijf jonge mannelijke kapucijnapen. Benauwd klemmen die brulaapbaby’s zich vast aan de rug of buik van die mannetjes, soms wel negen dagen lang, tot ze van honger en ontbering sterven – te jong om zonder moedermelk te overleven.
Dat drama zag de Nederlandse promovendus Zoë Goldborough (Max Planck Instituut voor Diergedrag, in Konstanz) voor zich ontvouwen toen ze foto’s en video’s ging analyseren van 86 wildcamera’s die in de jungle staan van het Panamese eiland Jicarón. Het onbewoonde eiland is beroemd om het unieke werktuiggebruik van de lokale kapucijnapengroep, die er van alles kraken met grote stenen: noten, slakken, landkrabben, heremietkreeften, enzovoorts. „Maar dit type innovatief gedrag hadden we niet verwacht”, vertelt Goldsborough per videoverbinding vanuit het Zuid-Duitse Konstanz. Het onderzoeksverslag dat Goldsborough en haar collega’s uit onder meer Duitsland, Panama en Colombia schreven over deze ‘ontvoering van een andere diersoort’ is deze week gepubliceerd door Current Biology.
Soms hoorde je zelfs de brulapen vlakbij tevergeefs om hun jong roepen
Het begint op het eiland met één jong mannetje en na een half jaar verspreidt de ontvoeringsmode zich naar vier andere jonge mannetjes. De baby’s proberen soms te ontsnappen maar worden dan weer teruggepakt. Goldsborough: „Soms hoorde je zelfs de brulapen vlakbij tevergeefs om hun jong roepen.”
Brulapen zijn drie keer zo groot als kapucijnapen en ook veel sterker. Maar zoals Goldsborough hen beschrijft zijn het ‘een soort koeien in de bomen’. „Ze eten vooral bladeren en met hun langzame vertering zitten ze meestal heel rustig in de boom. Daarom is het niet verrassend dat het kapucijnapen zou lukken om brulaapbaby’s te ontvoeren. Het verbaast me wel dat het zo vaak achter elkaar lukt. Elf baby’s… dat is echt heel veel. Je zou denken dat de brulapen met een soort anti-roofdierreactie op de kapucijnapen zouden gaan reageren.”
Een ontvoerde brulaapbaby zit vastgeklemd aan de borst van een van de ontvoerders. Als tweede komt de initiator van dit gedrag (Joker genoemd) uit de struiken.Video Brendan Barrett/Max Planck Institute of Animal Behavior
Als al die elf lokaal zijn geroofd, zijn het waarschijnlijk álle brulaapbaby’s die daar in de buurt zijn geboren. „Een zware bedreiging dus voor het voorbestaan van die brulaapgroepen.” Helaas is op de cameravallen niet te zien hóe de jonge kapucijners de baby’s roven van de brulaapgroepen, die in kleine familiegroepen leven in de bomen.
‘Joker’, zoals Goldsborough de eerste ontvoerder doopte, vertoonde nog wel enig zorggedrag, maar zijn imitatoren nauwelijks. De baby’s werden niet verwond of opgegeten, maar door de afwezigheid van moedermelk verslechterde hun toestand met de dag, zo kon op de video’s worden gevolgd. Van vier baby’s zagen de onderzoekers dat ze dood gingen, en van de anderen is dat vrijwel zeker. „Eerst dachten we dat het adoptie was, maar dat konden we toch wel vrij snel uitsluiten”, aldus Goldsborough.
De oorzaak voor het uitzonderlijke gedrag zoeken de biologen in de waarschijnlijk grote voedselrijkdom op het eiland waarin bij de intelligente kapucijnapen een traditie van innovatief gedrag kon ontstaan. En misschien nog wel belangrijker: een traditie van imiteren, zonder je af te vragen of dat geïmiteerde gedrag nuttig wel is. Goldsborough: „Die jonge individuen leren al vroeg hoe je noten moet kraken, met een steen op een andere steen met de noot er tussen. Om dat goed te leren zet je best veel stapjes voordat je resultaat hebt. Dat kan alleen maar als je ook geneigd bent gedrag te kopiëren waarvan je het nut niet zo snel begrijpt.” Precies wat mensen bij uitstek doen, aldus Goldsborough.
In dierentuinen waar ook genoeg te eten is en geen gevaar, zien biologen dezelfde ‘creativiteit uit verveling’ ontstaan
Dat soort innovatie én imitatiegedrag ontstaat waarschijnlijk alleen onder bijzondere omstandigheden. Goldsborough: „Het is een eiland met niet veel verschillende dieren en planten. Er is genoeg te eten en geen gevaar van roofdieren. Voor intelligente dieren als de kapucijners is het er, eh, misschien wel een beetje saai ja. Er is veel tijd om dingen uit te vinden. Dit soort ‘verveling’ kan leiden tot nuttige innovatie, zoals notenkraken, maar dus ook tot dit soort bizarre tradities. Net als bij mensen, eigenlijk.”
In dierentuinen waar ook genoeg te eten is en geen gevaar, zien biologen dezelfde ‘creativiteit uit verveling’ ontstaan. „Het wordt zelfs het captivity effect genoemd. Orang-oetans gebruiken bijvoorbeeld in het wild eigenlijk geen gereedschap, maar in dierentuinen zijn ze ontzettend innovatief. Roofdierdruk en voedselgebrek kan je zien als een demper op innovatie.”
Een van de brulaapbaby’s op de rug van Joker, de jonge kapucijnaap die begon met dit gedrag. Foto Brendan Barrett/Max Planck Institute of Animal Behavior
De vraag is ook hoe deze jonge kapucijnapen ermee begónnen. Goldsborough ziet een verschil tussen de uitvinder van het gedrag en de andere vier jonge mannetjes. „Joker ging nog vrij voorzichtig om met de baby’s, van hem kan ik me best voorstellen dat hij een zorgmotivatie had. Al hebben we hem of de anderen nooit met de baby’s zien spelen, of de baby zien vlooien, dus echt positief gedrag was het niet. De anderen waren in ieder geval veel ruwer. Die gingen bijvoorbeeld met een baby op de rug noten kraken, waarbij die baby er soms afviel. En als een baby probeerde melk te drinken, reageerden de dragers geïrriteerd. Zij leken de baby als een soort accessoire te beschouwen, die vooral moest blijven hangen.”
Statussymbool waren de meegenomen baby’s niet, andere kapucijners keken er niet naar om en de dragers kregen er geen extra aandacht mee. Er was ook geen onderlinge competitie in wie de baby mocht dragen. Goldsborough: „Misschien vinden ze dit gewoon leuk. Dat is ook een motivatie! We kunnen het gedrag dus alleen verklaren als imitatie, als een modeverschijnsel.” Bij andere intelligente zoogdieren zijn vergelijkbare ‘nutteloze modes’ gezien: chimpansees die grassprietjes in hun oor gingen dragen en orka’s die voor de lol met zalmen op hun hoofd gingen rondzwemmen.
„Nooit nodeloos ingewikkeld, nooit uit de hoogte”. Altijd wist Hans Wiegel „zijn politieke standpunten zo helder te maken dat iedereen ze begreep”, reageert VVD-leider Dilan Yeşilgöz op het overlijden van een van haar voorgangers Hans Wiegel, tegenover persbureau ANP. Hij stierf maandag op 83-jarige leeftijd.
„Hij was een groots staatsman die aan de basis heeft gestaan van onze volkspartij”, voegt Yeşilgöz toe. „Een man van statuur, een voorbeeld voor ons allen. We zullen hem missen.”
Ook Yesilgöz’ voorganger Mark Rutte is „diep bedroefd” om het verlies van „een groot en markant politicus die met humor en oog voor de menselijke maat iedereen wist te raken”, meldt hij aan ANP. „Met Bolkestein (voormalig VVD-leider Frits Bolkestein die in februari overleed, red.) en nu Wiegel zijn de twee leeuwen van het naoorlogse liberalisme ons ontvallen”. Onder hun leiding heeft de VVD zich volgens Rutte ontwikkeld van „partij van de villawijken naar een brede volkspartij”.
Dat laatste noemt ook Ed Nijpels, die Wiegel in 1982 opvolgde als fractievoorzitter en VVD-leider, tegenover NRC Wiegels „grootste verdienste”. Nijpels herinnert zich levendig hoe Wiegel hem als tiener enthousiasmeerde voor de VVD. „Ik was toen zestien jaar en zestien jaar later volgde ik hem op als fractievoorzitter.”
Nijpels zal zich daarnaast altijd herinneren hoe Wiegel Henk Krol ooit aannam als fractievoorlichter. „Op het einde van het gesprek zei Krol: ‘er is nog wel een ding dat u moet weten: ik ben homo’. Toen zei Wiegel: ‘Gefeliciteerd, u heeft de baan. En ik ben hetero!’”
‘Icoon’ met humor
Ook premier Dick Schoof, D66-leider Rob Jetten en GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans roemen Wiegels humor, waarmee hij de VVD volgens Timmermans een „smoel” wist te geven. „Nederland verliest een icoon van rechts, maar ook een benaderbare, hartelijke man.” PVV-leider Geert Wilders, tot zijn afsplitsing in 2004 VVD’er, noemt Wiegel een „icoon van de Nederlandse politiek.”
Schoof noemt Wiegel „het gezicht van een tijdperk”. „Samen met tijdgenoten als Dries van Agt en Joop den Uyl gaf hij jarenlang kleur aan de Nederlandse politiek.”
Het koningspaar en prinses Beatrix halen in een verklaring Wiegels „hartelijkheid rond de Elfstedentocht 1986” in herinnering, „toen hij zijn huis gastvrij openstelde”. „Hij gaf kleur aan het maatschappelijk debat en zal door velen – en ook door ons – worden gemist.”
Pieter van Vollenhoven, de man van prinses Margriet die binnen een denktank met Wiegel samenwerkte, noemt hem op X „een onvergetelijke man”. „Altijd was hij een opgewekte man en een grote persoonlijkheid! Zijn humor lag mij zéér.”
Arno Brok, de commissaris van de Koning in Friesland – een functie die Wiegel van 1982 tot 1994 bekleedde – noemt Wiegel een „markant boegbeeld” en zegt hem „nooit te zullen vergeten”.
Lees ook
Hans Wiegel: ‘het orakel uit Ljouwert’ was nooit echt weg uit Den Haag
Aan de rand van het Fochteloërveen, op de grens tussen Friesland en Drenthe, ligt een platgereden viervlek op de klinkerweg. De delicate vleugels zijn nog duidelijk te herkennen, evenals de roodbruine facetogen. Libellen staan bekend om hun uitzonderlijk scherpe zicht en hun wendbaarheid, maar dit exemplaar was desondanks niet snel genoeg. „Vermoedelijk is het vanochtend gebeurd, net na zonsopkomst”, zegt Vincent Kalkman, entomoloog bij Naturalis Biodiversity Center. „Dan zitten libellen net als andere koudbloedige dieren vaak op het warme wegdek. Komt er een auto aan voordat ze helemaal zijn opgewarmd…” Hij gebaart naar het dode insect. „Dan vallen er slachtoffers.”
Kalkman is al ruim dertig jaar libellenexpert. Wat begon als een onderzoeksproject bij de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, groeide uit tot een fulltime baan: hij deed veldwerk van Bhutan tot Suriname en van Zuid-Holland tot Drenthe. Mede dankzij hem is Nederland het best onderzochte libellenland ter wereld.
Uit al dat onderzoek kwamen weinig rooskleurige bevindingen naar voren. Eind maart bleek uit een rapport van het Centraal Bureau voor Statistiek en de Vlinderstichting dat het slecht gaat met de 64 Nederlandse soorten libellen. Tussen 2008 en 2024 zijn de populaties met ruim een kwart afgenomen. Zelfs voorheen algemene soorten als het lantaarntje en de paardenbijter nemen in schrikbarend tempo af.
Ook Kalkman zag de libellenaantallen de afgelopen jaren kelderen. „De maanwaterjuffer was toen ik begon bijvoorbeeld nog behoorlijk algemeen. Inmiddels kom je de soort met wat geluk hooguit nog tegen in gebieden als het Bargerveen en hier in het Fochteloërveen.”
17de-eeuws libellenschilderij
Op zoek naar de prachtig blauwe maanwaterjuffer, kortom. Zonder vangnet maar mét verrekijker. „Dat is de charme van libellen: ze zijn groot genoeg om op naam te brengen van een afstandje. Bovendien komen er wereldwijd maar zo’n 7.000 soorten voor, terwijl er van bijvoorbeeld kevers honderdduizenden verschillende soorten bestaan.” Van die 7.000 komen er 120 in Europa voor – en daarvan dus ruim de helft in Nederland. „Veel libellen zijn gebonden aan specifieke biotopen. In ons land is de diversiteit aan landschappen op een klein oppervlak daarom een voordeel, net als de waterrijkdom.” Verreweg de meeste libellen hebben water nodig om hun eitjes in af te zetten; de larven brengen vervolgens maanden tot soms jaren in het water door voor ze uitvliegen.
De viervlek (Libellula quadrimaculata). Foto Sake Elzinga
Als eerste stop loopt Kalkman het struikgewas in. „In de luwte is het warmer en windstil: daar komen veel libellen om te rusten.” Direct gonst het bij de braamstruiken van de viervlekken. Forse geelbruine libellen met een breed achterlijf, een lengte van ruim vier centimeter en – verwarrend genoeg – méér dan vier vlekken op de vleugels. „In het verleden zag je ze soms met honderdduizenden tegelijk overvliegen. Dat weten we onder andere uit een zeventiende-eeuws libellenschilderij uit het Getty Museum in Alabama. De schilder, Rochus van Veen, schilderde drie libellensoorten heel natuurgetrouw, waaronder de viervlek, en hij schreef er een ooggetuigenverslag bij over die enorme trek. ‘De puystebijters vloghen met sulcke menighte in Meiij 1681 als men oijt gesien hadde en quamen al uyten suyden, en vloghen in de wint nahr het noorden het was doen een groote droochten.’ Dat zou nu niet snel meer gebeuren, daarvoor zijn de aantallen te klein.”
Als plassen droogvallen, verdwijnen veel libellen
En dat terwijl het sinds de jaren negentig lange tijd juist bergop leek te gaan met de Nederlandse libellen. De kwaliteit van het stromende water verbeterde, waardoor de larven betere overlevingskansen hadden. Dat het tegenwoordig toch weer zo slecht gaat heeft hoofdzakelijk te maken met klimaatverandering, bleek uit het rapport van de Vlinderstichting en het CBS. „Veel noordelijke soorten die hier van oudsher voorkwamen zaten aan de zuidrand van hun leefgebied”, verklaart Kalkman. „Door de opwarming hollen de aantallen nu achteruit. Het is niet zozeer dat ze niet tegen de warmte kunnen, maar de leefomgeving waarvan ze afhankelijk zijn – hoogvenen, vennetjes – verdwijnen of verdrogen. Als de plassen droogvallen, verdwijnen veel libellen.”
Sommige soorten weten zich aan te passen: neem de gevlekte witsnuitlibel, die op Kalkmans schouder landt. „Dat was vroeger een echte laagveensoort, maar nu zie je hem op veel meer plekken.” En ja, er zijn ook zuidelijke, warmteminnende soorten die nu naar het noorden oprukken. „Die gedijen hier prima. Zie je die slanke blauwe juffer, in het hoge gras? Dat is de azuurwaterjuffer. Het zuidelijke nichtje van de maanwaterjuffer, die je juist steeds vaker ziet de laatste jaren.”
Toch gaat de groep als geheel onder de streep achteruit – niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. „Neem de Griekse vuurjuffer, een uiterst zeldzame verwant van onze gewone vuurjuffer. Die leeft maar op een tiental plekken in de Peloponnesos. Door bosbranden en de aanleg van irrigatiesystemen voor olijfbomen vallen daar de beken droog en wordt de soort nu met uitsterven bedreigd. Of die kan opschuiven naar meer noordelijk gelegen gebieden is nog de vraag. „Libellen zijn goede vliegers, maar of ze de bergen overgaan is lastig te voorspellen.” Gunstig is wel dat de insecten vanaf grote hoogte water kunnen herkennen. „Er zijn experimenten met libellen in Namibië gedaan waarbij ze zelfs midden in de woestijn binnen de kortste keren een bak water wisten op te sporen.”
De vuurjuffer (Pyrrhosoma nymphula). De maanwaterjuffer (Coenagrion lunulatum).
Foto Sake Elzinga
Watersnuffel
Vanuit de bosschage gluurt een reekalf onze kant uit; verderop, tussen het witte veenpluis, kwaken de kikkers uit volle borst. Maar de maanwaterjuffer laat zich vooralsnog niet zien. „In eerste instantie gaan veel volwassen libellen juist weg bij het water”, zegt Kalkman terwijl hij met zijn verrekijker de gagelstruiken afspeurt. „Daarna keren de mannetjes terug, om hun territorium af te bakenen. Zijn de vrouwtjes eenmaal bereid om te paren dan komen ze ook naar de oever.”
Hij wijst naar een vrouwelijke viervlek die al vliegend een klompje eitjes afzet in het water. „Veel soorten hebben een legboor om daarmee de eitjes in een plantenstengel af te zetten, maar soms doet een vrouwtjeslibel het op deze manier.” Libel, benadrukt hij. „Ik zeg nóóit libelle. Dat is het verschil tussen het insect en het tijdschrift.”
Diverse blauwe juffers scheren langs het wateroppervlak, Kalkman houdt ze met zijn kijker nauwlettend in de gaten. „Azuurwaterjuffer. Watersnuffel.” In een veldgids laat hij de minieme verschillen tussen de twee zien. Hoe hij ze dan toch zo snel uit elkaar kan houden? „Die ervaring komt met de jaren. Als jij een besteklade opent hoef je ook niet na te denken om een vork van een lepel te onderscheiden.”
Het Fochteloërveen, een natuurgebied met levend hoogveen op de grens van Friesland en Drenthe. Foto Sake Elzinga
Kennis, daar begint óók de bescherming van libellen mee, benadrukt hij. „En daaraan ontbreekt het op libellengebied nog vaak. In veel landen ontbreken goede veldgidsen bijvoorbeeld, en monitoring in het veld. Studenten zijn nu vanuit Naturalis bezig om een veldgids te maken voor onder andere lokale veldexperts op Aruba, Bonaire en Curaçao, zodat die de populaties daar in het oog kunnen houden.” Ook helpt hij zelf mee met het verbeteren van de libellenherkenning in smartphone-apps als ObsIdentify. „Maar alsnog hebben we heel veel gewoon niet in de hand, qua bescherming, en is er nog veel onduidelijk. Welk effect hebben gifstoffen bijvoorbeeld? Onderzoek daarna wordt vaak in het lab gedaan, met als conclusie: ze gaan er niet dood aan, dus dan valt het wel mee. Maar als ze er wel door verzwakt worden, kan dat in het wild net het verschil betekenen tussen floreren of het onderspit delven.”
Na een korte stilte: „Voor het Midden-Oosten en Centraal-Azië hebben we computermodellen gemaakt waaruit blijkt dat het leefgebied van sommige soorten binnen vijftig jaar ongeschikt wordt door klimaatverandering. Het zou me niets verbazen als we voor Nederland eenzelfde conclusie moeten trekken…”
Dan, plotseling opgetogen: „Daar! Op die grasspriet! Iets donkerder dan de azuurwaterjuffer, met een zwart patroon op z’n lijf dat op een gezichtje lijkt. En met wat geluk zien we straks ook de groene onderkant. Een mannetjesmaanwaterjuffer. Ze zijn er nog, gelukkig!”
De noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda). Foto Sake Elzinga
Syrische asielzoekers én Nederlandse politici kijken er al maanden naar uit: de beoordeling van hoe veilig Syrië is geworden na de val van Bashar al-Assad eind vorig jaar. Of tienduizenden Syriërs nog in aanmerking komen voor asiel in Nederland, hangt grotendeels af van een rapport over Syrië van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat eind deze maand klaar is.
Maar waar tot voor kort dergelijke oordelen openbaar werden gemaakt, zal nu de beoordeling van Syrië geheim blijven. Minister Caspar Veldkamp (Buitenlandse Zaken, NSC) meldde gisteravond aan de Tweede Kamer dat het kabinet zulke ‘ambtsberichten’ over landen niet meer vrijgeeft.
Die rapporten van Buitenlandse Zaken vormen de basis voor het toelatingsbeleid. De ambtenaren raadplegen ambassades, ngo’s, mediaberichten en andere bronnen om de veiligheidssituatie per land te beschrijven. Aan de hand daarvan besluit het ministerie van Asiel en Migratie welke asielzoekers bescherming krijgen.
De vorige ambtsberichten schetsten een uiterst negatief beeld van Syrië. Zo liepen Syriërs die terugkeren volgens de rapportages ernstig gevaar. Daarom werden hun asielaanvragen in de regel ingewilligd.
Maar nu Assad weg is, is de vraag hoe Buitenlandse Zaken het land dit keer beoordeelt. Op de ambtelijke analyse staat grote politieke druk: PVV-leider Geert Wilders roept al maanden dat Syrië weer veilig moet worden verklaard, zodat Syrische vluchtelingen kunnen worden teruggestuurd.
Lees ook
De asieljongeren die niet naar de Efteling gingen zijn ook niet op de kermis. ‘Verbazingwekkend dat het hier in het dorp zo snel fout loopt’
‘Verleidelijk’
Maar nu het rapport bijna klaar is, wordt duidelijk dat de inhoud niet bekend zal worden. „Het kabinet heeft besloten dat algemene en thematische ambtsberichten niet meer actief gepubliceerd worden op rijksoverheid.nl”, schrijft minister Veldkamp aan de Kamer. Volgens hem bestaat daartoe „geen wettelijke verplichting”.
Amnesty International noemt het besluit „heel zorgwekkend”. „Het probleem is dat hierdoor niet meer transparant is waar het kabinet haar asielbesluiten op baseert”, zegt Anouk Donse, beleidsmedewerker bij Amnesty. „Als iemand die bescherming vraagt wordt afgewezen omdat de situatie in diens land veilig genoeg zou zijn, moet diegene wel kunnen weten waar dat besluit op is gebaseerd. Anders kun je je er ook niet tegen verweren.”
Asielzoekers zullen allemaal in beroep gaan om landeninformatie te achterhalen. Zo verschuift de werklast naar de rechtbanken
Onder het vorige kabinet werd al gesproken over het achterhouden van asielbeleidsstukken. Toenmalig VVD-Kamerlid Ruben Brekelmans, inmiddels Defensieminister, wilde niet alleen de berichten over landen maar ook bijvoorbeeld de werkinstructies van de IND geheim verklaren. Dat was volgens hem nodig omdat asielzoekers de informatie zouden gebruiken om zich anders voor te doen. „Je maakt het voor advocaten en asielzoekers nu wel heel verleidelijk om je voor te doen alsof je uit een bepaald gebied komt of lid bent van een bedreigde groep om hier kans te maken op verblijf”, zei Brekelmans destijds. Onder het vorige kabinet kreeg hij niet zijn zin, maar het nieuwe kabinet sprak in het hoofdlijnenakkoord af om hier wél werk van te maken.
Volgens Carolus Grütters, onderzoeker bij het Centrum voor Migratierecht, heeft het geheim verklaren van ambtsberichten alleen een kortetermijneffect. „De IND kan hierdoor gemakkelijker asielaanvragen afwijzen, omdat ze onderliggende informatie over de veiligheidssituatie in een land niet meer hoeven prijsgeven.” Maar, zegt Grütters, „die mensen zijn natuurlijk niet opeens verdwenen. Die zullen allemaal in beroep gaan om de landeninformatie alsnog boven tafel te krijgen. En dat betekent dus dat de werklast verschuift naar de rechtbanken. Die hebben nu al onvoldoende capaciteit.”
Faber
Het ministerie is vorige maand gestopt met het publiceren van ambtsberichten zonder daar ruchtbaarheid aan te geven, bevestigt de woordvoerder van Buitenlandse Zaken. Sindsdien werden ongemerkt twee berichten afgerond zonder openbaar te worden gemaakt: over Jemen en Eritrea.
Het ambtsbericht over Syrië zou daarmee het derde bericht worden dat geheim is gehouden. Grütters vermoedt dat er „iets in staat wat minister Faber onwelgevallig is”. „Dat er bijvoorbeeld in staat dat de situatie in het land zorgelijk blijft, ondanks het vertrek van Assad.” Dat zou een probleem kunnen opleveren voor Faber, zegt Grütters. „De minister wil graag zo veel mogelijk Syriërs terugsturen, maar dan moet het land wel veilig zijn. En als het ambtsbericht zaken vermeldt die daar haaks op staan, kan ik mij indenken dat het kabinet zegt: laten we dat rapport dan maar even geheimhouden.”
Lees ook
Gemeenten slaan alarm: jonge asielzoekers uit Syrië glijden af naar de criminaliteit