Het hoogtepunt gisteren in de Johan Cruijff Arena speelde zich niet tijdens, maar na Ajax-FC Twente af. Of eigenlijk waren er twee heerlijk memorabele momenten, want laten we de vuistslag waarmee Wout Weghorst een shot van een cameraman beëindigde niet vergeten. „Ik had even geen zin in een ingezoomde camera”, zei de spits uit Borne.
Heeft hij een stoornis? Is Wout Weghorst een narcist? En als dat zo is, wat is Willem Vissers dan? Want het andere hoogtepunt speelde zich af in de perskamer van Ajax waar Francesco Farioli zijn misschien wel laatste persconferentie als Ajax-trainer afwerkte. Toen Willem Vissers van de Volkskrant de beurt kreeg om wat te vragen aan de Italiaanse trainer/filosoof zei hij – vrij vertaald uit het Engels – dat hij, Willem Vissers, het voetbal van Ajax het afgelopen seizoen niet altijd even leuk had gevonden om naar te kijken, maar dat hij trainer Farioli wilde bedanken voor wie hij is. En daar wilde hij het verder bij laten.
Eerste gedachte bij het zien van de beelden: Ligt de perstribune van Ajax tegenwoordig in de zon en had Willem Vissers tijdens de wedstrijd geen pet op? Gaat hij nou mensen openlijk op persconferenties complimenteren omdat hij vindt dat ze een goed mens zijn?
De emoties in het gezicht van Francesco Farioli maakten deze onwerkelijke situatie af.
Begrijpelijk natuurlijk, een compliment van Willem Vissers krijg je niet iedere dag. En dan ook nog een compliment van een andere orde. Willem Vissers tilde Francesco Farioli boven alle andere trainers uit, en Willem kent er nogal wat. Feitelijk zei hij dat Francesco Farioli een beter mens was dan al die anderen, een lichtpunt in de voetbaljungle. Daarna viel er een onwerkelijke stilte, ik neem aan dat de rest van de journalisten op de achterkant van hun pennen kauwden, zich verbijtend omdat ze ook wel iets liefs tegen Francesco Farioli hadden willen zeggen. Je zag ze met terugwerkende kracht denken aan al die professionele ontmoetingen met fijne mensen die ze pas misten nadat ze waren vertrokken.
En zo was het weer Willem Vissers die een nieuwe dimensie aan de sportjournalistiek toevoegt. Volgend jaar heeft Ajax waarschijnlijk een nieuwe trainer, dat heeft Willem Vissers ook al in zoveel woorden geschreven in zijn krant en we mogen er met de kennis van nu wel vanuit gaan dat hij een uitstekende bron heeft. Het maakt me verder niet uit hoe deze trainer presteert, maar ben nu al benieuwd naar de mening van Willem Vissers na afloop van weer een voetbalseizoen. Schraapt hij opnieuw de keel om hem in het openbaar te prijzen? Of zwijgt hij zoals hij ook zo vaak heeft gedaan, waardoor we ook genoeg weten.
Een goede trainer, maar Willem vond het geen bijzonder mens.
Marcel van Roosmalen schrijft op maandag en donderdag een column.
Het was in de 31 jaren dat de Libris Literatuur Prijs inmiddels is uitgereikt, nog niet eerder gebeurd: dat een debuut uitgeroepen werd tot winnaar, tot allerbeste roman van het jaar. Oroppa van Safae el Khannoussi is nu de eerste. De jury was „overdonderd” door haar eersteling, zei de juryvoorzitter, journalist en schrijver Sheila Sitalsing, bij de feestelijke bekendmaking van de winnaar, maandagavond in het Amsterdamse Felix Meritis.
En zo werd aan debutant Safae el Khannoussi (1994) de Libris Literatuur Prijs toegekend: de invloedrijkste, meest toonaangevende literatuurprijs van het Nederlandse taalgebied, ter waarde van 50.000 euro. Het is nota bene al de tweede grote prijs voor Oroppa: in maart kreeg het boek de Boon, de Vlaamse tegenhanger van de Librisprijs, met eveneens een prijzengeld van 50.000 euro. Zo’n dubbele bekroning komt ook vrijwel nooit voor: alleen Anjet Daanjes Het lied van ooievaar en dromedaris viel die eer te beurt, maar dat was, volgens de toenmalige jury, dan ook een roman „van de buitencategorie”.
Ook dit jaar durfde de jury een kleine voorsprong op de literatuurgeschiedenis aan: „We hebben gekozen voor het boek waarvan we denken dat het ons over tien of twintig jaar nog steeds zal verwonderen en ontroeren, en dat lang herinnerd zal worden als een uitzonderlijke vertelling.”
Wat maakt Oroppa dan zo uitzonderlijk? Hoe kon dit een debuutroman worden die geschiedenis schrijft?
Geen doorsnee
Het is in elk geval geen doorsnee debuut: hier geen autobiografie, geen coming-of-age, geen rechttoe-rechtaan ik-vertelling. Safae el Khannoussi laat in haar roman een fragmentatiebom van veelkleurige verhalen ontploffen, met als mysterieus middelpunt de kunstenares Salomé Abergel – ooit werd zij gemarteld in een gevangenis, inmiddels is ze op de vlucht voor die spoken uit haar verleden. Oroppa waaiert uit naar de verhalen van haar zoon die een Parijse nachtkroeg bestiert, haar blowende huisoppas, haar beul, en vele anderen.
Maar de jury zag geen anderen, maar zichzelf. „We hebben gekozen voor de roman die ons diep in onszelf heeft doen afdalen en ons in de spiegel laat kijken: dit is wie wij zijn”, las Sheila Sitalsing uit het juryrapport. „Dit verhaal, zo voelt de lezer pagina na pagina, móést verteld worden, en wel nu, omdat dit ook ons verhaal is.” Let op de woorden ‘ons’ en ‘wij’ in deze rapportzinnen. Die verwijzen gaandeweg niet alleen meer naar de vijf juryleden, maar ook naar de lezers van Oroppa en de bevolkingen waartoe zij horen.
Want daar gaat de roman over: de titel Oroppa is niet voor niets het woord voor Europa in het Noord-Afrikaanse Arabisch. Zo verraadt die titel al dat hier de blik van immigranten centraal staat, ‘hun’ blik op ‘ons’, op het Europese continent. Een buitenstaandersblik, zou je kunnen zeggen, en Oroppa toont zich aanvankelijk inderdaad als een vertelling van de achterafstraatjes, morsige nachtcafés en non-descripte snackbars, coffeeshops en stomerijen. Het gebied buiten het volle licht, waar de verschoppelingen en misfits zich ophouden. „De roman schetst het Europa dat bloot komt te liggen als we onder de oppervlakte gaan wroeten”, aldus de jury.
Lees ook
Safae el Khannoussi debuteert met een daverende roman vol uitzinnige verhalen en schrijnende pijn
Tegelijk toont het boek, in die verhalen van personages met wortels in Noord-Afrika, dat zij inmiddels ook vergroeid zijn met hun nieuwe continent. Europa is in Oroppa „een werelddeel dat haar gedaante heeft gekregen door de grote migraties van de afgelopen eeuw”. Deze debuutroman schrijft dus geschiedenis omdat ze de geschiedenis beschrijft. De – in politiek opzicht misschien confronterende – uitkomst: ‘zij’ maken deel uit van dat ‘wij’.
De enige die recent met een vergelijkbare stormkracht en prijzenregen debuteerde, is Radna Fabias: zij ontving in 2018 alle prijzen die haar dichtbundel Habitus kon winnen. Ook een debuut dus – en ook over een onderwerp dat met migratie te maken had. Fabias dichtte over Curaçao, waar ze zelf opgroeide, en de postkoloniale erfenis die Nederland daar heeft liggen. Ook hier toonde zich de blik van de buitenstaander die het ‘wij’ confronterend wist te herdefiniëren – waarbij de jury van de Grote Poëzieprijs angstvallig poogde om Fabias niet alleen te roemen als „zwarte stem”. Haar poëzie was méér dan alleen persoonlijk, en omvattender dan een identiteitsverhaal.
Migratieachtergrond onbenoemd
Hetzelfde geldt voor Oroppa en de Librisjury laat misschien wel daarom de (migratie)achtergrond van Safae el Khannoussi geheel onbenoemd. Geboren in Tanger, als klein kind naar Nederland gekomen, nu de derde Libris-winnaar met een migratieachtergrond (na Abdelkader Benali en Murat Isik), maar wat doet het ertoe? Misschien wel onderscheidender dan wie El Khannoussi is en waar ze vandaan komt, is wat ze nu doet: ze werkt als politiek filosoof aan een proefschrift over Noord-Afrikaanse gevangenissen.
Wat ze uit academische teksten leerde over de repressie in Marokko tijdens de ‘jaren van lood’, kreeg gestalte in haar roman. „De cultuurwetenschapper Saidiya Hartman noemt dat critical fabulations: dat je teruggaat naar de geschiedenis of op iets stuit, een object of een getuigenis in een archief, en dan de verbeelding erop loslaat. Zodat je met de verbeelding de verborgen namen en gezichten opnieuw tot leven kunt wekken”, vertelde El Khannoussi onlangs in een podcast-interview. „Wat fictie voor mij doet, waarom het zo goed werkt, is dat het bezieling geeft aan wat ik in mijn academische werk doe. Het brengt het tot leven.”
Die vertaalslag van feit naar fictie, die verrijking met de verbeelding, houdt Oroppa weg uit de hoek van de getuigenis, wat veel migrantenliteratuur is. Meer dan door wát ze vertelt, onderscheidt El Khannoussi zich dus door wat ze als schrijver aan de werkelijkheid toevoegt: door hóé ze vertelt. De jury werd overdonderd „door de stilistische brille”. En inderdaad valt Oroppa op door de gewaagde, onconventionele verhaalstructuur en een eigenzinnige stijl en taalgevoel. Waar veel debuten in die opzichten nog wiebelig en zoekende zijn, toonde El Khannoussi dat zij haar eigen vorm en stem meteen al gevonden heeft. Oroppa klopt – zowel de urgente inhoud als de originele vorm. In de woorden van de jury: „Dit is Nederland, dit is Europa, dit is literatuur als het festijn van woorden en metaforen dat het hoort te zijn.”
Afgelopen week, maandagochtend 12 mei 7.08 uur – het moment zal voor altijd in mijn geheugen gegrift staan – ging ik in de keuken met mijn schone, droge sokken, in een plasje water staan. Probeer je dat eens voor te stellen.
Want dan heb je nog geen koffie gehad, grijnst een hele dag vol minicrisismomentjes je aan, en dan déze beproeving. Voor mij hoeft het dan al niet meer. Niks meer, ooit.
Vroeger – ik heb de tijd nog meegemaakt dat ‘hondenpoep’ als het grootste probleem in de Nederlandse samenleving werd gezien – kon je daarover hardop klagen en kreeg je meteen het nummer van slachtofferhulp. Tegenwoordig lijd ik in stilte over deze misdaad tegen de sok in het algemeen, en de menselijkheid in het bijzonder.
Want heilige makreel. De wereld brandt van de klimaatverandering, drie postcodes verderop is er genocide en bij je om de hoek zijn er mensen die hun boodschappen niet meer kunnen betalen. Dan ga je echt niet meer zeuren over een natte sok – hooguit dat deze een druppel op een gloeiende plaat zou kunnen zijn.
Zo zijn er natuurlijk nog wel meer ‘first world problems’ waarover je anno 2025 écht niet meer kan beginnen. Ik zet ze even op een rijtje. Voor in het museum van onschuldiger tijden. Om nostalgisch op terug te kijken. En om bij weg te dromen over een wereld die zijn prioriteiten nog wél op orde had.
1 De ober brengt een kop thee met een voetenbad, en het koekje is nat. Weet je nog? Natte vingers, slappe theezak en hevige existentiële twijfel.
2 De boter in het kuipje is te hard om het er met je mes uit te smeren. Of nog erger: met een plastic mes dat breekt. Daar kon je vroeger de stichting correlatie voor bellen.
3 Een latte macchiato met een hartje erin, maar het hartje is mislukt. Hele dag verpest.
4 Iemand zoekt in een lange rij voor de kassa naar z’n chequeboek. Daar kreeg je twintig jaar geleden van de Albert Heijn nog een bos bloemen voor.
5 Het station is ontruimd om een ‘verdacht pakketje’. Terwijl jij vanachter het lint op tien meter afstand kan zien, dat het een onschuldig, halfleeg pak citroenvla is. Daar zei je dan wat van.
6 Bij de bakker vraag je of iets glutenvrij is. En dan horen: „Er zitten geen gluten in, maar we hebben geen idee of het écht glutenvrij is.” O man. Dat was Russische roulette in baguettevorm.
7 Het shared-diningconcept. Waarbij iedereen hongerig is, en niemand de laatste gamba durft te pakken. Uit de tijd dat we überhaupt nog een restaurant konden betalen.
8 Op de padelclub kom je er achter dat je racket nog thuis ligt. Dan mocht je daarna zonder verwijzing van je huisarts naar de psycholoog.
9 Je komt nét op tijd aan bij het teamuitje in Van der Valk – Hotel de Cantharel in Apeldoorn. Terwijl het die andere Van der Valk in Apeldoorn moest zijn. Nu mis je de welkomstcocktail. Dan mocht je een jaar op sabbatical.
10 Tijdens een wandeling ben je je telefoon vergeten. En nu tellen je stappen niet mee. Dan kwamen je vrienden een week voor je koken.
11 De wifi valt uit in de badkamer. Precies tijdens de cliffhanger van Succession. Dan kreeg je van je werkgever een snipperdag.
12 Een voorstelrondje tijdens de teams en je manager vraagt: ‘hoe zit je in je energie’? Die stond vroeger in het Wetboek van Strafrecht.
13 Als de trein begint te rijden, en de conducteur in het Nederlands, Engels, en Frans gaat uitleggen waar hij heenrijdt. Dan belde je de NS even. Want hallo: alsof je er dan nog uit kan, als het de verkeerde trein is. Alsof mensen überhaupt de trein in stappen met het idee ‘ik hoor onderweg wel of het de goede was.’
14 De fasttrack-rij op Schiphol doet er even lang over als de ‘gewone rij’. Dat wás toch ook mensonterend!!??
Rest de vraag waarover je tegenwoordig dan nog wél mag klagen. Ik denk eigenlijk over niks. Niet als je ziek bent, want er is altijd wel iemand die het erger heeft; niet over je lekke band want dan had je maar een swapfiets moeten nemen en niet over je kat die weer eens op het kleed heeft gekotst want jij hébt in ieder geval nog een kleed. En een huis.
Ik zat me laatst wel af te vragen hoe ze dat vroeger deden, tijdens de Vietnamoorlog, of de etnische zuiveringen in Bosnië. Toen mocht je toch ook gewoon klagen over de zitkuil van de buren bij je laatste partnerruil, of dat de Australian trainingspakken niet meer in fluorescerend geel te krijgen waren?
Hoe dan ook.
Misschien moeten we in dít tijdperk onze volksaard maar in de ijskast zetten en helemaal stoppen met klagen. Over alles. Tot het einde der tijden. Het was mooi, het luchtte op, het verbroederde, maar het kan écht niet meer.
De langverwachte, ingrijpende verbouwing van de Nederlandse arbeidsmarkt is weer een stap dichterbij gekomen. Minister Eddy van Hijum (NSC, Sociale Zaken) stuurde maandag een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer dat de verdere flexibilisering van werk een halt moet toeroepen. Als de verhouding tussen flexibele en vaste banen beter in balans komt, krijgen werkenden meer „zekerheid” en werkgevers meer „wendbaarheid”, zo redeneert de minister in het voorstel. Daarnaast moet de nieuwe wet bijdragen aan een „toekomstbestendige” sociale zekerheid én een beter concurrerende economie.
De hervorming zit al lang in de pijplijn: de afgelopen jaren werd in tal van adviezen gepleit voor het terugdringen van de vergevorderde flexibilisering van de arbeidsmarkt. Zoals het invloedrijke rapport uit 2020 van een commissie onder leiding van oud-topambtenaar Hans Borstlap, waarop Van Hijum het wetsvoorstel grotendeels baseerde.
Van flexbaan naar flexbaan
De flexibilisering heeft grote scheidslijnen opgeleverd tussen een hoogopgeleide bovenlaag van de arbeidsmarkt en een kwetsbare onderkant, waarin werkenden noodgedwongen van flexbaan naar flexbaan trekken.
De Raad van State was het afgelopen najaar kritisch over het uitblijven van fundamentele hervormingen op de arbeidsmarkt, en waarschuwde dat voorgenomen maatregelen „slechts beperkt” effect zouden hebben. Nu het wetsvoorstel er eindelijk ligt, is de vraag: gaat het de arbeidsverhoudingen inderdaad ontflexen? En is er voldoende gedaan om ook werkgevers tegemoet te komen, die gewend zijn geraakt aan een flexibele schil waarmee ze hun bedrijf snel aan veranderende omstandigheden kunnen aanpassen?
Volgens het wetsvoorstel zullen de nulurencontracten verdwijnen, uitgezonderd de bijbanen voor jongeren tot 18 jaar, scholieren en studenten. In plaats daarvan komen er contracten, waarin een minimum en een maximum aantal uren wordt afgesproken. Zo krijgen werknemers meer zeggenschap over hun rooster en meer zekerheid over hun inkomen. „Dat is voor werkgevers behoorlijk ingrijpend, want oproepkrachten krijgen voortaan een minimumloon, of ze nu werk hebben of niet”, zegt Johan Zwemmer, advocaat en universitair docent arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat arbeidsverhoudingen een stuk ‘inflexibeler’ worden, zullen werkgevers, vermoedt Zwemmer, op zoek gaan naar andere oplossingen om toch een flexibele schil te behouden.
Draaideur
Ook een andere constructie moet onder de nieuwe wet tot het verleden gaan behoren: werknemers mogen niet „gevangen” raken in een ‘draaideurconstructie’, waarbij ze herhaaldelijk bij dezelfde werkgever aan de slag gaan. Nu kunnen werkgevers drie maal achtereen een jaarcontract aanbieden, waarna een ‘pauze’ van zes maanden moet worden ingelast voordat een werknemer een volgend contract aangeboden kan krijgen. Die termijn gaat naar vijf jaar.
Hoogleraar arbeidsrecht Ruben Houweling van de Erasmus Universiteit Rotterdam betwijfelt of dat veel werkgevers zal verleiden meer vaste contracten aan te bieden. Hij wijst erop dat de termijn eerder al van drie naar zes maanden werd verlengd, waardoor die draaideur niet veel meer wordt gebruikt, enkele sectoren uitgezonderd. „Je kunt je daarom afvragen of een generieke maatregel hiervoor geschikt is, of dat voor een paar specifieke sectoren de cao-onderhandelingstafel misschien een betere plek was geweest.”
Handhaving is belangrijk, want werkgevers die minder goed omgaan met werknemers, zijn meestal niet zo onder de indruk van wetgeving
Verder moet uitzendwerk met de nieuwe wet zekerder worden. De periode waarin uitzendkrachten vanaf de start van hun overeenkomst kunnen worden ontslagen, wordt verkort van anderhalf naar één jaar. Ook krijgen mensen die via een uitzendbureau ergens werken het recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden, zoals gelijk loon, als mensen die direct door de werkgever zijn aangesteld. Hierbij speelt volgens de experts eenzelfde moeilijkheid. Zwemmer denkt dat als inhuren van werknemers via uitzendbureaus duurder wordt, die naar andere oplossingen zullen zoeken om toch flexibel te kunnen blijven opereren. „Dan gaan ze misschien kijken naar contracting, waarbij klanten hele werkprocessen uitbesteden en ze geen gelijk loon hoeven te betalen”, aldus Zwemmer.
En daar komt het belang van goed toegespitste handhaving om de hoek kijken. „De groep werkgevers die minder goed omgaat met werknemers, is meestal niet zo onder de indruk van wet- en regelgeving”, zegt Houweling. „En veel mensen die in flexbanen vastzitten, zijn niet zo mondig dat ze hun rechten eenvoudig kunnen opeisen en verzilveren. Daarom is het ook echt belangrijk om goed te kijken waar en hoe je deze nieuwe wet gaat handhaven”, stelt Houweling.
‘Vast’ wordt niet minder vast
Al met al is het wetsvoorstel, ondanks hun kanttekeningen, volgens Houweling en Zwemmer een goede manier om het flexibel werk in te dammen, omdat er daarvoor aan veel verschillende knoppen wordt gedraaid. Maar tegelijkertijd is vergeten ook aan de knop te draaien van het vaste contract, dat in Nederland vanwege hoge fiscale en sociale kosten relatief duur en misschien té vast is. Zo’n integrale aanpak stond centraal in de het rapport van de commissie-Borstlap, waar Zwemmer deel van uitmaakte.
„De commissie-Borstlap adviseerde om het vaste contract onder omstandigheden flexibeler te maken, maar dat deel is niet in dit wetsvoorstel beland”, zegt Zwemmer. „Flex wordt wel minder flex”, aldus Houweling, „maar omdat vast niet minder vast wordt, roept dat wel de vraag op of die balans er nog is.”
Lees ook
Hoe flexibilisering van dé oplossing tot hét probleem werd
Zwemmer: „Werkgevers gaan niet alleen flexcontracten aan omdat het kan, om kosten te besparen. Maar gelet op hun business-model, vaak afhankelijk van schommelingen in de markt, is het vaak niet mogelijk om met vaste contracten voor onbepaalde tijd te werken. Dat is de arbeidsmarkt van de eenentwintigste eeuw.”
Ook werkgeversorganisaties signaleren dat er vooral aan de flexkant wordt ingegrepen. VNO-NCW en MKB Nederland laten weten dat ze het weliswaar belangrijk vinden dat mensen met flexibele contracten meer zekerheid krijgen, maar tegelijkertijd maken de werkgeversorganisaties zich „zorgen”. De afspraken die werkgevers meer wendbaarheid moeten bieden zijn nog niet in wetgeving omgezet, constateren ze teleurgesteld.