Vandaag gaf de Japanse premier Shigeru Ishiba een update in het parlement over de lopende gesprekken met de VS. Japan hoopt nog altijd uitgezonderd te worden van de heffingen. Inmiddels zijn er twee onderhandelingsrondes geweest, zonder een doorbraak. Mogelijk gaat Japan meer Amerikaanse mais importeren en dat gebruiken als grondstof voor biobrandstoffen, vertelde Ishiba. Dat is minder omstreden dan het verhogen van de rijstimport. Ishiba beloofde de Japanse landbouwsector niet te offeren in zijn pogingen de Japanse auto-industrie te beschermen.
Lees ook
De handelsovereenkomst tussen VK en VS is ook van betekenis voor andere landen
Tal van landen onderhandelen momenteel met de VS. Het Verenigd Koninkrijk bereikte onlangs als eerste een akkoord op hoofdlijnen. Uit alles wat over dat soort besprekingen naar buiten komt blijkt hoe complex die zijn. In de regel duurt het jaren voor een handelsakkoord in detail uitonderhandeld is. Nu moet het met stoom en kokend water onder dreiging van hoge heffingen. Met dat in het achterhoofd kan ook de gezamenlijke Amerikaans-Chinese verklaring van vanochtend over de-escalatie gelezen worden. Het is een grote stap en een belangrijk signaal, maar tegelijk slechts het begin van moeilijke onderhandelingen. Er is wat koude uit de lucht, maar geen einde aan de onzekerheid voor de wereldhandel.
Zzp’ers die hun werkgever voor de rechter dagen omdat ze vinden dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, krijgen in de helft van de gevallen gelijk. Dat blijkt uit een rondgang van Nieuwsuur langs arbeidsrechtdeskundigen en de Raad voor de Rechtspraak. De schadevergoeding die de werkgevers moesten betalen aan deze zzp’ers – voor onder meer misgelopen vakantiedagen, ziektedagen en reiskostenvergoeding – liep op tot tienduizenden euro’s per persoon.
Nieuwsuur baseerde zich daarnaast op alle 47 relevante uitspraken die sinds maart 2023 openbaar werden gepubliceerd op Rechtspraak.nl. In 24 van die zaken werd de zzp’er in het gelijk gesteld.
Het is geen toeval dat het aantal rechtszaken van zelfstandigen sinds maart 2023 toeneemt. Toen bepaalde de Hoge Raad dat maaltijdbezorgers van Deliveroo schijnzelfstandigen waren. Op basis van hun werkzaamheden hoorden ze in loondienst te worden genomen. Deliveroo was ten tijde van de uitspraak al niet meer actief in Nederland, maar de bezorgers konden met terugwerkende kracht via de rechter hun gemiste inkomsten terugeisen.
Die uitspraak gaf zzp’ers in andere sectoren, die vermoedden dat ze eveneens in een verkapt dienstverband werkten, jurisprudentie om hun schijnzelfstandigheid mee aan te vechten.
Lees ook
Ook Hoge Raad oordeelt dat Deliveroo-koeriers geen zzp’ers waren. Heeft dat grote gevolgen?
Grijs
Volgens Mijke Houwerzijl, hoogleraar arbeidsrecht aan de Tilburg University, is in de meeste gevallen klip-en-klaar of sprake is van loondienst of werken als zelfstandige. Ze wijst op de website van de Rijksoverheid, waar in grote lijnen de kenmerken staan van zzp-werk en werk in loondienst. Zo duiden het zelf kunnen bepalen van de werktijden en hoe het werk wordt uitgevoerd op zelfstandigheid. Evenals het beschikken over specifieke kennis of ervaring die niet aanwezig is binnen de organisatie. En het ontvangen van een vergoeding die aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat binnen de sector normaal gesproken aan werknemers wordt betaald.
„De laatste tijd is er zo veel discussie over schijnzelfstandigheid, dat je haast zou denken dat de grens altijd onduidelijk is, maar slechts in een minderheid van de gevallen is dat zo”, zegt Houwerzijl. Draai het eens om, stelt ze voor: „Het overgrote deel van de mensen in loondienst zal niet twijfelen of ze éígenlijk een zelfstandige zijn.”
Naar schatting telt Nederland zo’n 1,6 miljoen zzp’ers, van wie 200.000 tot 300.000 werken in schijnzelfstandigheid
Waarom werd afgelopen twee jaar dan slechts enkele tientallen keren geprocedeerd tegen een opdrachtgever? „Zelfstandigen maken zichzelf natuurlijk wel kwetsbaar als ze hun opdrachtgevers voor de rechter dagen”, zegt Houwerzijl. „Ruzie met de opdrachtgever zou ze hun werk kunnen kosten. Daarom spannen de meeste mensen pas een rechtszaak aan wanneer de arbeidsrelatie al verstoord is.”
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid schat dat Nederland zo’n 1,6 miljoen zzp’ers telt, van wie 200.000 tot 300.000 in schijnzelfstandigheid werken. De overheid heeft ervoor gekozen tussen 2005 en 2016 de opdrachtgever geen risico te laten lopen door het afgeven van een VAR (Verklaring Arbeidsrelatie) en niet te handhaven op zulke verkapte dienstverbanden.
Sinds 1 januari van dit jaar gaat de Belastingdienst wel weer handhaven. Werkgevers die werk laten doen door zzp’ers die schijnzelfstandigen blijken, kunnen een boete krijgen en moeten naheffingen betalen. Die procedure verloopt via het bestuursrecht. 2025 is wel een overgangsjaar. De Belastingdienst gaat pas vanaf 2026 boetes uitdelen en naheffingen innen, zodat werkgevers nog een jaar de tijd hebben om hun personeelsbestand op orde te krijgen.
Failliet
Houwerzijl sluit niet uit dat vanaf 2026 ook het aantal civiele rechtszaken van zzp’ers tegen hun opdrachtgever zal toenemen, mits de Belastingdienst ook daadwerkelijk gaat handhaven. „Als een opdrachtgever eenmaal door de Belastingdienst op de vingers is getikt, omdat sprake is van schijnzelfstandigheid, heeft de schijn-zzp’er meer handvatten om via het civielrecht met terugwerkende kracht bijvoorbeeld vakantiedagen te claimen.”
In een aantal van de 47 aangespannen rechtszaken ging de werkgever al failliet nadat één schijnzelfstandige in het gelijk werd gesteld. De werkgever kon de tienduizenden euro’s dan niet betalen. Zo ging handbalclub Limburg Lions failliet toen een van de spelers met succes naar de rechter stapte en 50.000 euro zou krijgen van de club.
Indien de Belastingdienst vanaf 2026 daadwerkelijk gaat handhaven, acht Houwerzijl het mogelijk dat meer bedrijven omvallen, zeker wanneer die niet heel groot zijn en meerdere werknemers blijken te hebben die ze lange tijd ten onrechte als zzp’ers behandelden en betaalden. „Als je als zzp’er daarna nog een civiele zaak wilt aanspannen, vis je bij zulke bedrijven achter het net”, zegt Houwerzijl. „Veel interessanter zijn de grote bedrijven en organisaties die wél overeind blijven als ze straks werknemers blijken te hebben die ze eerder als zzp’ers behandelden. Door die bedrijven kan daadwerkelijk worden terugbetaald.”
Lees ook
Onrust rond schijnzelfstandigheid groeit: ‘Opdrachtgevers vragen aan mij: hóé dan?’
In het centrum van de Tsjechische stad Brno staat een glanzende kantoortoren, net opgeleverd door vastgoedbedrijf CTP van Remon Vos, klaar voor de nieuwe huurders. Op de tiende etage wijst Bert Hesselink, verantwoordelijk voor de verhuur in Europa, in de verte. Een groot deel van de honderd hectare bedrijventerrein die CTP sinds 2001 in de stad heeft aangelegd, is vanaf hier te zien. De zeven terreinen huisvesten 250 bedrijven. Hesselink wijst: „Kijk, op die heuvel ligt CTPark Brno, een van onze topparken, met veel hightech-maakindustrie en biotech. Er zitten productiebedrijven als Thermo Fisher Scientific, Garrett Motion, Wistron, Hitachi Energy, Honeywell, Acer en Atlas Copco.”
Dat CTP, voluit Central Trade Park, juist hier zo enorm actief is, is niet verwonderlijk. Brno, een stad met 400.000 inwoners, wordt ook wel het Silicon Valley van Tsjechië genoemd. En het Nederlandse bedrijf is er marktleider in vastgoed voor industrie en logistiek, vooral distributiecentra. Dat is CTP ook in de rest van Tsjechië, en in Slowakije, Hongarije, Roemenië en Servië. In Polen, Bulgarije, Oostenrijk, Duitsland en moederland Nederland timmeren de negenhonderd medewerkers eveneens flink aan de weg.
Vos is dankzij CTP een van de rijkste Nederlanders geworden. Met een geschat vermogen van 4,5 miljard euro prijkt hij op de vijfde plek van de Quote 500. Toch kent vrijwel niemand hem. Wie is deze Groninger die al dertig jaar in Praag woont en werkt? Wat drijft hem? En waarom profiteert juist zijn CTP als geen ander vastgoedbedrijf van nearshoring, de verplaatsing van delen van een bedrijf naar landen niet al te ver van de hoofdvestiging?
Sinds de val van de Berlijnse Muur, eind 1989, zijn West-Europese industriële bedrijven bezig hun productie te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, vanwege de lage lonen daar en de goedgeschoolde beroepsbevolking. Dat CTP profiteert, is op te maken uit de jaarcijfers. Zo namen de netto huurinkomsten vorig jaar met 19 procent toe tot 647 miljoen euro en de winst met 17 procent tot 1,’1 miljard.
Schoolreisje
Het verhaal van het grootste beursgenoteerde industriële en logistieke vastgoedbedrijf van Europa begint in 1988. Remon Vos, dan zeventien jaar, raakt gefrustreerd als hij een schoolreisje naar Tsjechoslowakije misloopt. Hij vertelt erover, met sterk Gronings accent, op het operationele hoofdkantoor van CTP in de binnenstad van Praag.
„Ik zat op de middelbare detailhandelschool en had de voorlichtingsbijeenkomst over de schoolreis gemist. Daardoor wist ik niet hoe laat de bussen precies vertrokken. Eigenlijk was ik toen vooral met allerlei bijbaantjes bezig en kwam niet veel op school. Ik stelde nog voor met een andere bus van de school mee te gaan, maar dat vond die leraar te veel gedoe.”
Zijn nieuwsgierigheid naar het reisdoel was echter gewekt. In 1990, de Muur was net gevallen, kreeg Vos een herkansing. Hij kon mee naar Tsjechoslowakije met Johan Brakema, een kennis van zijn vader, die een Tsjechische echtgenote had. Het was de tijd dat allerlei gold diggers naar het ‘Wilde Oosten’ togen om snel geld te verdienen. „We reden daar rond en ik dacht: goh, hier valt een hoop te doen. Je kunt dingen goedkoop inkopen en in Nederland verkopen en je kunt daar ook Nederlandse producten verkopen.”
Samen met Brakema zette hij Vos&B op – „die B stond voor Brakema” – een handelsvertegenwoordiging voor Nederlandse bedrijven. Voor zuivelcoöperatie Friesland Dairy Foods brachten ze in Tsjechië – in 1993 afgesplitst van Slowakije – kaas en de koffiecreamer Completa aan de man.
Eind jaren negentig besloten de twee zich toe te leggen op vastgoed en dienstverlening aan toekomstige huurders. Eerder was het hun gelukt in Midden-Tsjechië een productiebedrijf op te zetten voor het Groningse metaalbedrijf Zwartwoud Hoza. Het pand ervoor hadden ze ook zelf laten bouwen, en het succes smaakte naar meer. Als mede-investeerder vonden ze de Groningse advocaat Eddy Maas, die een derde van de aandelen in het jonge CTP verwierf. Inmiddels is het alweer jaren geleden dat Vos z’n partners uitkocht.
Landenrisico
Met de ontwikkeling van vastgoed zijn enorme bedragen gemoeid. In zijn branche is CTP met schulden die 45,3 procent bedragen van de vastgoedwaarde dan nog conservatief gefinancierd. Lenen doet CTP vooral bij Oostenrijkse banken. Vos: „Ik ben in de beginjaren bij de ING geweest, destijds heel actief in Tsjechië, tot ze op het hoofdkantoor in Amsterdam vonden dat er een te hoog ‘landenrisico’ was. Maar voor de Oostenrijkers is Tsjechië hun achtertuin.”
Vos woont en werkt nu dertig jaar in Tsjechië. Alleen de maandagen is hij op kantoor, de rest van de week vliegt hij met zijn privéjet van hot naar her om relaties te bezoeken, locaties te bekijken en nieuwe contacten aan te boren. De laatste tijd vertoeft hij veel in Marokko, dat volgens hem kan uitgroeien tot een interessante locatie voor maakindustrie. „Ik krijg veel vragen van klanten over dat land.”
Tijdens het eerste contact voor dit interview verblijft Vos in Vietnam. Aziatische bedrijven vormen nu ruim 10 procent van zijn huurders en de groei is er volgens Vos „nog lang niet uit”. Nadat de coronapandemie, piraterij en de blokkade van het Suezkanaal hadden blootgelegd hoe kwetsbaar internationale toeleveringsketens zijn, regende het bij hem aanvragen van Taiwanese, Koreaanse en andere Aziatische bedrijven op zoek naar vestigingslocaties in Midden- en Oost-Europa.
Remon Vos: „Nederland heeft voor maakindustrie zo langzamerhand het slechtste vestigingsklimaat van Europa.”
Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP
Ongeveer de helft van de CTP-portefeuille bestaat uit gebouwen voor de maakindustrie, nog eens 45 procent is voor de logistieke sector – vooral distributiecentra. De rest bestaat uit appartementsgebouwen, kantoren en voorzieningen op bedrijventerreinen als leslokalen, horeca en vergaderzalen. CTP beheert 13,2 miljoen vierkante meter bedrijfsruimte. Verder bezit het 2.640 hectare grond, met een waarde van 16 miljard euro, verspreid over tweehonderd locaties. In 2030 moet het areaal aan bedrijfsruimte een slordige twintig miljoen vierkante meter beslaan.
Dat CTP zo groot kon worden, heeft het volgens ABN Amro-analist Steven Boumans vooral te danken aan de strategie om complete projecten te ontwikkelen, inclusief voorzieningen en veel groen, en ze met lokale, eigen medewerkers in beheer te nemen. Verkoop gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Met die aanpak kan je huurders kwaliteit garanderen en hen tevreden houden. Ze krijgen bovendien de toezegging dat ze zo nodig altijd in de buurt kunnen uitbreiden. „Dat zorgt ervoor dat huurders niet snel vertrekken”, zegt Boumans.
Obligatieleningen
CTP, dat zijn hoofdzetel heeft aan de Amsterdamse Apollolaan, is sinds 2021 genoteerd aan de Amsterdamse beurs. Voor een bedrijf dat steevast mooie resultaten presenteert, is er weinig handel in het aandeel. Dat komt doordat Vos 73,4 procent van de stukken bezit en de rest overwegend in handen is van grote institutionele beleggers. Mede daardoor is het bij particuliere beleggers nauwelijks bekend.
In februari plaatste de onderneming twee obligatieleningen ter waarde van samen 1 miljard euro, opnieuw vooral bij institutionele beleggers. Met dat geld worden onder meer duurdere leningen afgelost. Ook gaf CTP in september 2024 voor 300 miljoen euro aan nieuwe aandelen uit. Die opbrengst is bestemd voor ontwikkeling van nieuwe projecten en uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen.
Nieuwe klanten daarvoor kunnen Chinese bedrijven zijn die nu vestiging zoeken in Midden- en Oost-Europa. Vooral fabrikanten van elektrische auto’s en hun toeleveranciers weten de regio inmiddels te vinden, niet in de laatste plaats om importheffingen tot 38 procent te ontwijken die Brussel sinds vorig jaar oktober oplegt.
Voor de werving van deze bedrijven heeft CTP inmiddels vertegenwoordigers in China en Hongkong. Volgens Vos hebben Chinese bedrijven grote voorkeur voor ‘China-vriendelijke landen’, zoals Hongarije, Slowakije en Servië. Vos wil best bij vestiging assisteren, ofschoon de regimes ervan niet onomstreden zijn. „Ach, politiek, daar houd ik me verre van”, zegt hij schouderophalend.
Lonen flink gestegen
Het is voor bedrijven nog altijd lucratief productie te verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, stelt CTP. Weliswaar is het arbeidsaanbod er krapper geworden – de werkloosheid bedraagt gemiddeld nog maar 6,5 procent – en zijn de lonen flink gestegen, maar ook in West-Europa werd arbeid een stuk duurder. Reken je belastingvoordelen en subsidies mee, dan zouden de nettoloonkosten in Midden- en Oost-Europa slechts een kwart bedragen van die in West-Europa.
Intussen verplaatsen ook westerse bedrijven fabrieken van China en ander Aziatische landen naar Europa en de VS. Sinds de coronapandemie heeft de helft van de grote internationale bedrijven dit al gedaan en nog eens een kwart is het de komende drie jaar van plan. Dit blijkt uit een studie van Buck Consultants International (BCI) uit 2023. Dit Nijmeegse bedrijf ondersteunt internationale bedrijven bij de keuze van vestigingslocaties.
De wens dichter bij westerse afzetmarkten te zitten, de afhankelijkheid van China te verkleinen en de behoefte aan solide toeleveringsketens zijn volgens Buck Consultants de belangrijkste overwegingen om te kiezen voor Midden- of Oost-Europa. „En de handelsoorlog van de Amerikaanse president Trump versterkt die wereldwijde trend naar regionalisering van de productie alleen maar”, zegt topman René Buck.
Opvallend genoeg kunnen Vos en Hesselink geen voorbeelden noemen van Europese bedrijven die productie uit China overhevelen naar Midden- en Oost-Europa. Buck begrijpt dat goed. „Internationale bedrijven zullen zelden rondbazuinen dat ze productie uit China verplaatsen naar Midden- en Oost-Europa, uit vrees voor repercussies van de Chinese overheid.
„Je ziet dan dat ze een nieuwe fabriek beginnen voor de Europese markt, en bijvoorbeeld in Mexico of de VS voor de Amerikaanse. De fabriek in China wordt niet uitgebreid en blijft de Chinese markt en de rest van Azië bedienen.”
Oude staalbedrijven
Waar Vos zelf zijn succes aan toeschrijft? „De kunst is grond te kopen op locaties waar je in gelooft als de markt op zijn dieptepunt is, zoals in de nasleep van de kredietcrisis”, zegt hij.
Vos zet nu stevig in op het kwakkelende Duitsland, waar hij oude staalbedrijven opkoopt om de bedrijfsterreinen ervan te herontwikkelen
Momenteel zet hij stevig in op het in crisis verkerende Duitsland, waar hij oude staalbedrijven opkoopt. Hun vaak reusachtige bedrijfsterreinen kan hij herontwikkelen voor bijvoorbeeld (stads)logistiek of hightech maakindustrie. „Je moet natuurlijk wel geloven dat Duitsland na deze moeilijke periode weer een mooie toekomst heeft – en dat geloof heb ik!”
Als Vos aan het woord is, maakt hij een schuchtere indruk. Dat is schijn, vertellen naaste medewerkers: hij kan buitengewoon direct zijn als dingen niet gaan zoals ze volgens hem moeten gaan.
Zo neemt hij geen blad voor de mand als het gaat over de CTP-activiteiten in Nederland. Uitgerekend in Vos’ vaderland verloopt de expansie uiterst moeizaam. De verhuur van ruimte in stadsdistributiehub CTpark Amsterdam City (120.000 vierkante meter) kende een trage aanloop, mede door geschillen met het Amsterdamse havenbedrijf. Over Nederland in het algemeen is Vos evenmin tevreden.
„Ik zou in Nederland graag veel meer willen doen. Maar Nederland heeft voor maakindustrie zo langzamerhand het slechtste vestigingsklimaat van Europa. Dat komt door netcongestie, stikstof, restricties voor distributiecentra uit angst voor ‘verdozing’, de discussie rond arbeidsmigratie, groeiende politieke onmacht en – ronduit – onwil om ruimte te maken voor nieuwe bedrijvigheid. Misschien verandert dit als de werkloosheid flink oploopt, zoals nu in Duitsland. Niet dat we verlegen zitten om werk. Er is overal meer dan genoeg te doen.”
Eindhoven als voorbeeld
In ‘Brainportregio’ Eindhoven ziet Vos wel een inspirerend voorbeeld. Pal naast CTPpark Brno ligt nog zo’n 300.000 vierkante meter klaar voor uitbreiding. Daar zouden ook universiteiten en opleidingsinstituten filialen kunnen openen, denkt hij, naar het voorbeeld van de Eindhovense High Tech Campus en Brainpark 1.
CTP-manager Hesselink is onlangs nog met een Tsjechische delegatie in Zuidoost-Brabant gaan kijken hoe hightechbedrijven en opleidingsinstituten als de TU Eindhoven samenwerken. In Tsjechië, en eigenlijk in heel Midden- en Oost-Europa, zijn wetenschap en bedrijfsleven nu nog gescheiden werelden. Hesselink: „Maar ook daar daagt het besef dat intensieve samenwerking cruciaal is voor innovatie.”
Ze steken uit kieren in bakstenen muren, liggen tussen de inheemse vlinderplanten in plantenbakken, bezaaien de stoep voor ziekenhuizen. Langs rivieren, in het park, in rioolputten, tussen de schelpen op het strand. Er zwerven zo veel sigarettenfilters rond dat we ze nauwelijks meer zien.
Chris Jansen, staatssecretaris namens de PVV voor Milieu, heeft met de filters een ongemakkelijk dossier op zijn bord. Elk jaar belanden in Nederland vermoedelijk vele miljarden sigarettenfilters met plastic op straat en in het milieu. Muizen drinken door peuken vervuild water, visseneitjes ontkiemen er niet door in beekjes, gewassen nemen de giftige stoffen op. Tegelijk is er geen wetenschappelijk bewijs dat filters roken minder ongezond maken.
Voormalig staatssecretaris Vivianne Heijnen (CDA) beloofde na aandringen van de Tweede Kamer het filterprobleem op te lossen door op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de sigarettenfilter bij de herziening van een wet op plastic. Nu die tijd is aangebroken, is de vraag: gaat haar opvolger, PVV’er Jansen, dat doen?
Nederlanders roken zo’n tien miljard sigaretten per jaar. Rokers steken een smeulende sigarettenfilter niet in hun zak. Als er geen prullenbak dichtbij is, belanden de peuken op de grond. Om hoeveel het gaat is gissen, zo blijkt uit de enorme bandbreedte die onderzoeksbureau CE Delft hanteerde in een onderzoek uit 2022. Het kwam uit op ergens tussen de 240 miljoen en meer dan 7 miljard filters per jaar.
Peukenfilters zijn meestal gemaakt van celluloseacetaat, een kunststof. Het zijn eigenlijk stevig samengeperste plasticvezels, waar de roker allerlei giftige en kankerverwekkende stoffen doorheen zuigt (denk aan nicotine, maar ook nikkel, lood en zink). Eenmaal in de berm valt het filter door zonlicht langzaam uit elkaar tot de microplastics overblijven. Via regenwater vervuilen ze bodem en water.
Trimbos zette in 2022 wetenschappelijk onderzoek naar de filters op een rij. De filters zijn teruggevonden in de magen van vissen, vogels en walrussen. Bij embryo’s van vissen kunnen resten van sigarettenfilters zorgen voor een verhoogd sterftecijfer. Bij de zoetwatermossel zorgen ze bijvoorbeeld voor dna-schade. Onderzoek laat zien dat één gerookte peuk genoeg verontreinigende stoffen kan afgeven om ongeveer duizend liter water te vervuilen.
Bij landdieren werd aangetoond dat muizen die zijn blootgesteld aan filters (door het drinken van water met sigarettenresten) minder goed kunnen vluchten voor een roofdier.
De nicotine komt ook in gewassen terecht. In de omgeving van nicotine ontkiemen minder zaden van planten. Voorbeeld: bij één peuk per vierkante meter was al een hoge nicotinevervuiling in basilicum- en pepermuntplantjes te zien.
Tegelijk doen filters eigenlijk weinig voor de roker. „Er zijn geen bewezen gezondheidsvoordelen aan het roken van sigaretten met filter”, zo schreef Heijnen in 2023 in een Kamerbrief.
Zogenaamd veiliger alternatief
Eigenlijk zijn filters in één ding echt goed: misleiden. Toen in de jaren vijftig door wetenschappelijk bewijs begon door te dringen dat roken longkanker kan veroorzaken, kwamen de moderne filtersigaretten op de markt. Die werden door tabaksproducenten gepromoot als een veiliger alternatief. Maar in vroege varianten van de filters zat het gevaarlijke asbest verwerkt.
„Filters zijn de dodelijkste fraude uit de geschiedenis van de menselijke beschaving”, zo zei Robert Proctor, een professor wetenschapsgeschiedenis aan Stanford in 2012 tegen The New York Times.
Filters zouden minder teer en nicotine afgeven, dat zou blijken uit metingen door rookmachines. Maar die gaven een bedrieglijk lage uitkomst.
„In de praktijk bleek vooral dat longkanker dieper in de longen kwam te zitten door het dieper inhaleren”, zegt Wanda de Kanter namens de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose. De Kanter is anti-rookactivist en longarts. „Veel mensen denken nog steeds dat filters veiliger zijn.” Wel geeft het een fijner mondgevoel dan filterloze sigaretten. „Zonder voelt het nattiger, het geeft meer een tabakssmaak in de mond.”
Heijnen liet CE Delft onderzoeken hoe dat haalbaar zou zijn. Zo werd een statiegeldsysteem op filters als optie genoemd, maar dat geeft tabaksproducenten de kans om reclame te maken voor roken. En niet helemaal zeker was of een nationaal verbod op sigarettenfilters juridisch haalbaar zou zijn vanwege het vrije verkeer van goederen: zou Nederland wel peuken uit het buitenland kunnen weren?
„Als de Rijksoverheid echt werk wil maken van de 70-procent-doelstelling”, adviseerde CE Delft om „te onderzoeken of het in Europees verband mogelijk is om een verbod op filtersigaretten te organiseren”. De onderzoekers wezen erop dat vanaf 2025 het Europese Single-Use Plastics Directive (SUPD) wordt geëvalueerd, een richtlijn tegen wegwerpplastic (zoals filters).
Op dit moment is in deze richtlijn afgesproken dat fabrikanten consumenten met een logo moeten vertellen dat er plastic in peuken zit. Dat logo blijkt alleen weinig verschil te maken in de praktijk, schrijft CE Delft. Ook werd afgesproken dat tabaksfabrikanten vanaf begin 2023 zouden meebetalen aan het opruimen van peukenfilters.
Filters opruimen kost gemeenten ongeveer 40 miljoen euro per jaar, berekende het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Maar de tabaksfabrikanten waren kritisch op dat bedrag. In een reactie noemden ze de rekenmethode „twijfelachtig en onduidelijk”. Ook zou het niet eerlijk zijn als tabaksbedrijven moeten meebetalen aan het opruimen van sigaretten die in het buitenland worden gehaald. Het ministerie zegt er nu „hard aan te werken” met een definitieve berekening te komen. Gemeenten wachten nog altijd op het geld.
Een financiële vergoeding voor gemeentelijke afvaldiensten lost het milieuprobleem niet op. Heijnen beloofde de Tweede Kamer te „starten met voorbereidingen” om samen met andere Europese lidstaten „een verbod op eenmalige sigarettenfilters te agenderen bij de herziening van de SUPD of eventuele andere relevante Europese regelgeving”. Ook zou ze de mogelijkheden voor een nationaal verbod verder verkennen.
In de tijd van Heijnen is er informeel overleg geweest tussen Nederland en andere lidstaten, laat het ministerie los. Nu is het de beurt aan Jansen om zijn positie te bepalen. Om aandacht te vragen voor de vervuilende filters, lanceert ngo Fair Resource Foundation deze week de campagne No Plastic Filter.
Durft het kabinet, en de EU, door te duwen met een verbod op filters? Waarschijnlijk hangt dat mede af van de vraag: hoe populair is een filterverbod onder kiezers?