N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Prepareren Sophie Kiela (34) doet mee aan het EK voor taxidermisten. Met een bus vol collega’s en opgezette dieren rijdt ze van Nijmegen naar Salzburg. Het gordeldier past precies onder de achterbank.
Vergelijk het met een sinaasappel. Als je die pelt, houd je een keurige bal over met daarin vruchtvlees en pitten. Zo werkt het bij het villen van dieren ook. „Mensen denken vaak dat het bloederig en vies is, dat je alle organen er apart uit moet halen, maar dat is helemaal niet zo”, zegt Sophie Kiela. „En stinken doet het ook niet. Als je bij de slager een stuk vlees koopt, stinkt dat toch ook niet?”
Geen reden tot walging dus, wat betreft de vrouw die op het laatste Nederlands Kampioenschap voor taxidermisten meerdere prijzen binnenhaalde. „Het is alleen wel zaak dat je de schil mooi heel houdt.”
Voor haar op een werkbank staat een forse kraai met spelden in het verenkleed. De vogel is een van haar inzendingen voor het Europees Kampioenschap (European Taxidermy Championships) in Salzburg, een tweejaarlijkse wedstrijd waar preparateurs met hun dieren naartoe reizen om te laten zien wat ze kunnen. Kiela doet voor het eerst mee. We schrijven eind januari, nog drie weken te gaan tot het begin van het EK op 13 februari.
Te midden van haar collega’s die voor klanten bezig zijn met pauwen, een schoothond (door iemand bij wijze van grap voorzien van een leesbril) en een torenvalk, heeft Kiela net haar wedstrijdkraai drooggeföhnd. Ze brengt de veren in model, een beetje zoals een kapper een pony stileert.
Met een gelakte nagel wijst ze op een hapje uit het kraaienkleed. „Dit stoort me mateloos”, zegt ze hoofdschuddend. „Maar deze vogel heeft hier nu eenmaal een beschadiging. Misschien vervang ik die veer nog, ik weet het niet.”
Over de buik loopt een naad, die is keurig weggewerkt tussen de veertjes. Via die opening bracht ze het kunstlijfje van PU-schuim naar binnen, stopte ze de schoongemaakte schedel terug in de kop en maakte ze met klei en watten de vormen van het oorspronkelijke dier zo secuur mogelijk na.
De opgezette kraai zit op een kromme stok en houdt een kettinkje in zijn snavel. Collega Lucas Boer, gespecialiseerd in het bouwen van skeletten, zal er straks het gebleekte geraamte van een pikkende kraai naast zetten. Salvador Dalí had het kunnen bedenken. Heel arty farty, in de woorden van Kiela. Het wedstrijdstuk verbeeldt de interactie tussen dood en leven. Of nou ja, tussen dood en net iets minder dood.
Duif van tweehonderd jaar
Kiela is 34, en ze heeft al zeventien jaar ervaring als preparateur. Ze herinnert zich dat ze als klein meisje al dode beesten die ze vond onder de grond stopte om de schedeltjes later weer op te graven. Barbiepoppen waren niet aan haar besteed. „Ik wilde weten hoe dieren in elkaar zaten.” Ze volgde een opleiding tot paraveterinair. Op een dag, ze was zeventien en stond op het station, zag ze vlak naast zich een buizerd liggen die zich net dood had gevlogen tegen een trein. De vogel was nog helemaal gaaf en Kiela stopte hem in haar rugzak. „Ik vond hem zo mooi. Ik besloot op zoek te gaan naar iemand die me wilde leren hoe ik hem kon opzetten.”
Die iemand vond ze, Erwin van Zoelen in Nijmegen, en zo prepareerde ze haar eerste dier. „Ik wist meteen dat ik hier mijn vak van wilde maken.” Een paar jaar later begon ze met Van Zoelen De Museumwinkel in Nijmegen, een zaak waar mensen hun eigen dieren kunnen laten vereeuwigen en waar kant-en-klare exemplaren te koop zijn. Alleen dierentuindieren met de juiste papieren en beesten die een natuurlijke dood zijn gestorven mogen hier worden opgezet. Kiela’s eerste buizerd staat nog steeds bij een vriend op de kast.
Ze verontschuldigt zich, in de keuken moet ze even een steenmarter uit het sop halen. De vacht wrijft ze droog in een handdoek, dan hangt ze de huid die meer weg heeft van een natte sok dan van een behendig nachtdier, te drogen. Dit maakt het vak nu zo mooi, zegt ze. Een overleden dier zal in de natuur wegrotten als je er niets mee doet, er blijft niets van over. Maar als je hem bijtijds vindt, invriest en opzet, krijgt zo’n anoniem beest een tweede leven. Om goed te worden in dit werk moet je je verdiepen in de anatomie, weten hoe elk spiertje loopt. Van ieder dier dat ze onder handen neemt, leert ze weer iets nieuws.
„Ik heb thuis een duif onder een stolp van tweehonderd jaar oud. Zelfs de kleuren zijn nog helemaal goed.” Het idee dat die vogel in 1823 boven de aarde vloog en nog altijd bestaat, terwijl alle mensen die toen leefden er al lang niet meer zijn, dat raakt haar.
Ze probeert altijd motie en emotie in haar dieren te brengen, hun een realistische uitdrukking te geven, of het nu gaat om een tuinvogel of een ijsbeer – ja, die heeft ze ook eens opgezet. Daarvoor bestudeert ze oneindig foto’s en video’s op internet.
De kraai die voor haar staat en waar ze inmiddels zo’n dertig uur werk in heeft zitten, glanst alsof hij nooit is gestorven. Kiela draait haar kruk en trekt ter demonstratie een la open met kunststof ogen in allerlei soorten en maten. In deze bonte verzameling lagen ook de kraaloogjes waarmee haar wedstrijdvogel ons nu nieuwsgierig lijkt aan te kijken. Tien millimeter acryl, donkerbruin.
Originaliteit en vakmanschap
Twee weken later. Sophie Kiela staat vloekend in de werkplaats. De avond voor vertrek naar Oostenrijk wilde ze de oogjes van haar konijnuil, een van de kleinste uilensoorten ter wereld, nog even bijwerken want er zat een krasje op. Maar nu bij daglicht ziet ze dat er allemaal viezigheidjes in de lak zaten die dus nu de ogen van haar tweede inzending voor het EK vertroebelen. Met een watje gedoopt in aceton poetst ze nerveus de lak weer van de kralen. „Dan maar een krasje.”
De wedstrijdjury ziet alles, weet ze uit ervaring. De deskundigen letten op de houding van een dier, de originaliteit van het stuk, het vakmanschap van de maker en op elk mogelijk detail. Bij het Nederlands Kampioenschap kreeg ze puntenaftrek omdat een van haar vogels ‘krimp in de tenen’ had. „Dat gebeurt soms als je de poten inspuit met een conserveringsmiddel, dan drogen de tenen iets in.” Ze wijst op de kraai met het kettinkje in de snavel, waar inmiddels het skelet van een tweede kraai bij is gekomen. „Met epoxy-klei heb ik de kussentjes onder zijn tenen wat dikker geboetseerd, zodat ze vleziger lijken. Ik wil natuurlijk wel winnen.”
De oneffenheid in het verenkleed heeft ze laten zitten, omdat ze twijfelde of een correctie het geheel beter zou maken.
Ze moet opschieten, haar collega’s zijn al begonnen met het inpakken van de gehuurde bus waarmee ze met z’n vijven naar Salzburg vertrekken. Kiela zal het eerste stuk rijden. Het aantal vrouwen in het vak zag ze de laatste jaren toenemen. Vermoedelijk past dit werk bij hen omdat het veel geduld en nauwkeurigheid vereist, denkt ze hardop. „Vrouwen houden over het algemeen wel van gepriegel. In onze werkplaats werken bijna alleen maar vrouwen.”
Op de parkeerplaats is enige consternatie, want de opgezette kasuaris (een loopvogel) van een mede-preparateur kan niet rechtop onder het dak. Het in plastic gewikkelde beest krijgt een extra handdoek om zijn nek, vastgesnoerd met tape. Op hoop van zegen gaat hij diagonaal de bus in, ondersteund door een zeldzame manenwolf en aan de andere kant een doos met een aalscholver erin. Het gordeldier past precies onder de achterbank. Spanbanden en elastische spinnen moeten de beestenboel op zijn plek houden. „Waar moeten de koffers?”, vraagt iemand. „Op schoot”, luidt het antwoord. De laadruimte is propvol.
Een ree met teken in zijn nek
Van het vervoer heeft Kiela wakker gelegen. Niet geheel ten onrechte, want na een rit van tien uur en ondanks dat ze zo min mogelijk plotseling geremd hebben, blijkt haar konijnuiltje een doos op zijn kop te hebben gekregen. Het beestje ziet er verfomfaaid uit en ze kan weinig anders doen dan zijn veren weer een beetje in model strijken.
Slecht voorteken, vindt ze.
Het begint al te schemeren, ze checken in bij het appartement in een buitenwijk van Salzburg waar ze zullen verblijven. De dieren logeren in de bus, van buitenaf is van de curieuze lading niets te zien. De volgende ochtend rijden ze voorzichtig de drukke parkeerplaats op van het Messezentrum, een gigantisch complex à la Jaarbeurs met verschillende hallen. Een voor een geven ze hun dieren af bij een speciaal loket, alle preparaten worden voorzien van een nummer. „Veel Nederlanders”, zegt Kiela voor ze haar kostbare dieren achterlaat. Nederlanders hebben een stevige traditie als het gaat om het opzetten van dieren, net als Duitsers, Hongaren en Tsjechen. Er worden handen geschud en praatjes gemaakt; aan de wedstrijd doen zo’n tweehonderd preparateurs mee.
Het duurt nog een paar dagen voor Kiela kan zien met welke vogels haar inzendingen moeten concurreren: pas aan het eind van de week, na verschillende dagen gevuld met seminars en ontmoetingen, worden ze tentoongesteld. Als het zover is, krijgt ze het benauwd. „Wel heel veel vogels in mijn categorie”, constateert ze gespannen tijdens een eerste verkenning door de uit de kluiten gewassen Wunderkammer.
Een pitbull rust met de poten gestrekt naar achteren, zijn zwijgzame buurmannen zijn een ringstaartmaki en een muskus-os
Ze blikt omhoog, recht in de gele ogen van een opgezette poema. Rechts gaapt een eland haar aan. Er is een complete wand met hertenkoppen, in een enkel gewei hangt een toef mos en kijk, deze ree heeft zelfs teken (eveneens geprepareerd) in zijn nek. Kiela moet erom lachen. In een fluwelen mandje rust een pitbull met de poten gestrekt naar achteren, zijn zwijgzame buurmannen zijn een ringstaartmaki en een muskus-os. Twee oehoes kijken streng de beurshal in.
De moeflon is in Salzburg ruim vertegenwoordigd, van de vliegende vis is er maar één. Een verzameling piepkleine, gekleurde vogeltjes staat als een stilleven in het hart van de hal die inmiddels aardig volloopt met bezoekers.
Hier en daar wat krimp
Met haar ervaren oog voorziet Kiela veel stukken direct van commentaar. Het masker van een uil uit Hongarije klopt niet, de kaketoe uit Nederland heeft wat krimp hier en daar, maar de lapjeskat die zichzelf wast is zeer kundig gemaakt. De neus van een schapenhond is echter veel te lang. „En zijn ogen staan te dicht bij elkaar.”
Haar kraai en haar konijnuil hebben alvast een rood lintje gekregen van de jury. Dat betekent: goed, maar geen winnaar. Alleen de blauwe lintjes wedijveren om een Europese titel, de exacte uitslag volgt tijdens een dinner banquet op de laatste avond. Gelukkig wordt haar derde en laatste stuk, een amazonepapegaai die ondersteboven aan een tak bungelt, wel met blauw beloond. Maar uiteindelijk grijpt ze net naast de titel. De jury vindt de veren te strak gepositioneerd. Een papegaai zou zijn veren losser hebben in deze houding. Daar is Kiela het niet mee eens. „Een papegaai ontspant zijn veren pas als hij rustig zit.” Ze kan het weten want thuis heeft ze (levende) halsbandparkieten – en die heeft ze uitvoerig bestudeerd wanneer ze op de kop aan haar lamp hingen. Er is wel troost van formaat: Daphne Plugers-Horstink van het Museumwinkel-team wordt met een Siberische wezel tweede van Europa in de categorie kleine zoogdieren. En collega Lina Walen mag zich ‘best of novice’ (beginners) noemen met de kasuaris die zelfs diagonaal de reis naar Salzburg prima doorstond.