Het aantal mensen met dementie in Nederland stijgt naar een half miljoen in 2050. Zeg maar alle inwoners van Maastricht plus heel de stad Utrecht. Maar in hoeverre weten wij – de samenleving – om te gaan met mensen die lijden aan deze ziekte?
Er is een wereld te winnen, schrijft antropoloog Anne-Mei The (60) in het boek Wij blijven mensen dat deze donderdag is verschenen. The, ook bijzonder hoogleraar langdurige zorg en sociale benadering dementie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, bestudeert al jaren hoe mensen met dementie worden bejegend. Ze legde haar oor vooral te luister bij nog thuiswonende mensen, met beginnende dementie. „Zij worstelen niet alleen met de ziekte”, zegt The, „maar ook met de reacties van mensen in hun omgeving.”
Anne-Mei The in het Huis van de Tijd.
Foto Saskia van den Boom
Wat vertellen zij je?
„Dat veel mensen om hen heen – familie, vrienden, kennissen, collega’s, zorgmedewerkers – ernaar neigen hen puur te zien als ziek. Als dement. Dat ze nog veel méér zijn, dat ze allereerst mens zijn, wordt vaak vergeten. Zo was er een vrouw die dol was op etentjes en gezelligheid buitenshuis. Maar ze sprak stroever en gesprekken gingen haar soms te snel. Weet je wat, zei haar man: we organiseren een etentje voor jou en je vriendinnen bij ons thuis: ik kook, jij geniet. Maar tijdens het bewuste avondje liep het mis. Ze liep huilend de keuken in. ‘Mijn vriendinnen slaan me over!’, zei ze tegen haar man. Het is net alsof ik er helemaal niet bén!’ Dit overkomt mensen met dementie vaak. Mensen kijken hen aan met een blik vol medelijden, spreken hen aan met een hoog stemmetje, of ze praten juist extra luid, alsof dementie leidt tot doofheid.”
Waar komt dit vandaan?
„Er heerst een wij-zij-denken. ‘Wij’: dat zijn de gezonde mensen. Wij hebben het overzicht en het denkvermogen. Wij maken de dienst uit, wij nemen de beslissingen. En ‘zij’, mensen met dementie, zijn de zieken. Ze zijn kwetsbaar, zielig, in de war, hulpbehoevend. Het is een weerslag van het doorgeslagen medische denken over dementie: ziek is ziek, en dementie is een breindefect.”
Het Huis van de Tijd, een Amsterdams inloophuis voor mensen met dementie. Activiteit in het Huis van de Tijd, een Amsterdams inloophuis voor mensen met dementie.
Foto’s Saskia van den Boom
Maar dementie ís toch een ziekte?
„Het klopt dat mensen door dementie in de war raken en afwijkend gedrag vertonen. Maar dat is een proces van járen, de ziekte is langgerekt. Aan het begin zit je cognitief niet meer op 100 procent van je kunnen, maar nog wel op, zeg, 80 procent. Maar is de diagnose eenmaal gesteld, dan doen we in één klap of mensen op 30 procent van hun kunnen zitten. Autorijden? Beter van niet mevrouw, zegt de dokter. U runt een winkel? Nou, dat wordt moeilijk. En weet u dat u voor uw bankzaken en belastingaangifte uw partner een volmacht kan geven? En die partner zelf, die neigt ernaar de geliefde in bescherming te nemen. Door minder vaak samen de deur uit te gaan, bijvoorbeeld, want Jan raakt misschien weer in de war van alle prikkels. En zo wordt Jans gevoel van hulpeloosheid alleen maar groter. Daar lijdt hij net zo goed onder als aan de gevolgen van zijn ‘breindefect’.”
In het boek beschrijft Anne-Mei The een door haar ontwikkelde methode die mensen met dementie helpt hun gewone leven zo veel mogelijk voort te zetten. Bij deze zogenoemde ‘sociale benadering dementie’ wordt aan de persoon in kwestie een vertrouwenspersoon gekoppeld die een ‘sociale diagnose’ stelt: wat loopt er spaak in uw leven, hoe kunnen waardevolle relaties en activiteiten doorgang vinden? Die vertrouwenspersonen hebben vaker niet dan wel een zorgachtergrond, benadrukt The: „Ze hebben vooral een flinke dosis empathie en geduld.” Van 2018 tot 2024 zijn interventies geschoeid op deze methode getest in acht pilots verspreid over het land, een samenwerking tussen The’s bedrijf Tao of Care en gemeenten, zorgorganisaties, verzekeraars en zorgkantoren. De pilots leidden tot een hogere kwaliteit van leven, daling van het zorggebruik door mensen met dementie en uitstel van een verhuizing naar het verpleeghuis met gemiddeld tien maanden, berekende PricewaterhouseCoopers.
Het Huis van de Tijd, een Amsterdams inloophuis voor mensen met dementie. Mensen met dementie bepalen samen de activiteiten in het inloophuis, van schilderen en een koffie-uurtje tot improvisatietheater.
Foto’s Saskia van den Boom
Hoe ziet zo’n ‘sociale benadering’ er concreet uit?
„Een vrouw had steeds meer moeite met het runnen van haar antiekwinkel, vooral met het afrekenen. Het leek mensen om haar heen raadzaam als ze de zaak zou sluiten, al wilde zij dat zelf liever niet. Een maatschappelijk werker is letterlijk naast die vrouw gaan staan om te helpen met afrekenen. Zijn aanwezigheid maakte ook dat zij zich gesterkt voelde met klanten te praten over haar ziekte. De maatschappelijk werker zorgde er ook voor extra mankracht in de winkel door te werven onder jongeren met een tussenjaar. De vrouw hield de zaak op die manier nog anderhalf jaar draaiend.”
Maar wat als de ziekte vergevorderd is? Houdt zo’n benadering dan stand?
„We bezochten ook mensen die op de wachtlijst stonden voor het verpleeghuis. Een vrouw at slecht, zei ‘rot op!’ als de thuiszorgmedewerker binnenliep en belde ’s nachts aan bij de buren als ze haar sleutel weer eens kwijt was. Een vertrouwenspersoon – een sinologe zonder ervaring in de zorg – ging twee keer per week bij haar langs, keek samen met haar tv, won haar vertrouwen. Wat bleek: de vrouw schrok van de thuiszorg ’s ochtends vroeg, elke keer weer: ze dacht dat het insluipers waren. De vertrouwenspersoon legde dit uit aan de thuiszorgorganisatie. En ze regelde een etentje met de buren om het contact te herstellen en afspraken te maken. Dus hoe naar en ingrijpend dementie ook is, keer op keer blijkt er zoveel meer mogelijk te zijn dan gedacht.”
Het Huis van de Tijd is mede-opgezet door antropoloog Anne-Mei The en werkt volgens de ‘sociale benadering-methode’ waarbij mensen met dementie worden geholpen hun gewone leven zoveel mogelijk voort te zetten.
Tiel is een van oudste steden van Nederland en een bakermat van de Nederlandse industrie (Flipje!). De stad is een archeologisch paradijs, waar een jaar of wat geleden meer dan een miljoen voorwerpen uit de steen-, brons- en ijzertijd zijn opgegraven – zoals een glazen kraal uit Mesopotamië. De vondst van een vierduizend jaar oude zonnekalender maakte van Tiel het ‘Stonehenge van Nederland’.
„Bij opgravingen in de binnenstad hebben we het Jeugdjournaal gehaald met kinderen die de grond onderzochten met een metaaldetector”, vertelt wethouder Remco Dijkstra (Wonen, VVD) trots. Tegelijk is het rijke verleden een last, zegt hij: „Voor elk nieuwbouwproject moeten we archeologisch onderzoek laten doen.” Daarnaast moet vervuilde grond van verdwenen industrie vaak gesaneerd worden. „Allemaal duur, tijdrovend en ingewikkeld.”
Mede hierdoor werd vorig jaar in Tiel van maar zeven nieuwe woningen de sleutel overhandigd. Met onder meer Papendrecht, Oegstgeest en Blaricum behoort Tiel tot de gemeenten waar in 2024 de minste woningen zijn opgeleverd – afgezet tegen het huizentekort in de regio. In Heemstede, Waterland en Bloemendaal was de periode tussen het verlenen van de bouwvergunning en de oplevering van de – weinige – woningen het langst. Dit blijkt uit een analyse door NRC van gegevens over woningbouw in Nederland. Hieruit blijkt ook dat in onder meer Hardinxveld-Giessendam, Terneuzen, Zaanstad en Zoeterwoude juist relatief veel woningen zijn gebouwd.
De gemeentelijke bouwscores zijn een momentopname – bouwprojecten duren jaren – maar bevestigen dat de woningbouw in Nederland stroef verloopt. Tot en met 2030 moeten er elk jaar 100.000 woningen worden bijgebouwd, zo heeft toenmalig woonminister Hugo de Jonge in 2023 afgesproken met overheden en ander woningmarktpartijen. Dat aantal wordt bij lange na niet gehaald. Ondanks de woningnood is de teller in 2024 blijven staan op 69.000 nieuwe woningen – 30.000 minder dan afgesproken.
Gemeenten willen best tempo maken, leert een rondgang langs 22 wethouders met ‘wonen’ in hun portefeuille. „Onlangs sprak ik een inwoner die bij zijn zus woont. Zij is nu in verwachting en zijn kamer is bestemd voor de baby”, vertelt wethouder Ton van Nieuwkerk (PvdA) van Waterland. „Zoiets is geen uitzondering meer. We moeten alles doen wat we kunnen doen aan de woningnood.” Zijn collega Gert van Laar (SGP) van Rhenen zegt: „Laten we gaan bouwen! Kom op! De woningnood is hoog!”
De wethouders willen voor hun bewoners vooral „betaalbare woningen” en huizen die de „doorstroming” bevorderen. Dat zijn sociale-huurappartementen en starterswoningen voor mensen die (nog) niet veel inkomen hebben, maar ook rijtjeshuizen voor (beginnende) gezinnen en gelijkvloerse woningen voor ouderen. Die laatste twee groepen zullen vaak ook een woning achterlaten. „Na één doorstromer volgen er soms wel vijf of zes verhuisbewegingen”, zegt Paul Olthof (CDA) van Zoeterwoude „Dat hebben we nodig om beweging te krijgen in de woningmarkt.”
Voor een rijtje van tien huizen moeten we al archeologisch onderzoek doen
Iedereen wil die beweging, signaleert Van Nieuwkerk van Waterland: „Woningbouw is politiek en maatschappelijk onomstreden”, zegt hij: „Je krijgt van links tot rechts volledige steun voor wat je doet. Het is eigenlijk gewoon doorgaan en doorpakken.”
Waarom lukt dat dan niet?
Soms ligt de verklaring in lokale omstandigheden. Zo móchten de gemeenten in krimpregio’s Noordoost-Groningen en Zeeland lang niet bouwen. „Als je lang genoeg op slot staat als krimpgemeente, komt er vanzelf een woningtekort”, zegt Annalies Usmany-Dallinga van Eemsdelta (Lokaal Belang Eemsdelta). Haar collega Rutger Schonis (D66) van Middelburg: „We zijn vijftien jaar lang gegijzeld geweest door het krimp-spook.” Sinds 2023 mag bouwen weer, maar het kost tijd dit weer op gang te krijgen.
Toch geven de wethouders vooral gemeenschappelijke verklaringen voor het te lage bouwtempo. Die zijn samen te vatten als: de zeven obstakels van de Nederlandse woningbouw.
Illustratie Chris Bosch
Geen (eigen) bouwgrond
Gemeenten maken plannen en geven vergunningen af, maar bezitten zelden zelf bouwgrond. Veel gemeenten hebben hun laatste stukken bouwgrond verkocht tijdens de kredietcrisis, die in 2008 begon. „Daardoor heeft de gemeente ook niet de regie”, zegt wethouder Dijkstra van Tiel: „De kavels zijn van projectontwikkelaars, die vaak geen haast hebben.” Zulke commerciële partijen wachten op een financieel aantrekkelijk project. „Het bouwen van betaalbare woningen is niet aantrekkelijk”, zegt Roland Boom (VVD) van Huizen. Hij signaleert dat er op de bouwgrond in zijn gemeente vaak niets gebeurt: „‘Moeilijk terug te verdienen’ zegt een ontwikkelaar dan. Dat klinkt mooier dan ‘We willen de winst maximaliseren’.”
We waren lang gegijzeld door het krimp-spook
Bloemendaal wil op „een heel mooie locatie” een derde van de nieuwe woningen voor sociale huur bouwen, zegt wethouder Attiya Gamri (PvdA). „Maar de ontwikkelaar wil daar grote villa’s neerzetten, want die brengen het meeste op en maken het project rendabel. Ik snap het, maar we worden het niet eens. Nu ligt het project al drie jaar stil.”
Als een van de weinige gemeenten heeft Rhenen wel eigen grond, die nu veelal wordt verpacht aan boeren. „Toch gaan we die grond niet volbouwen”, zegt Van Laar, „want dat zijn niet de meest aangewezen plekken om te bouwen.”
Illustratie Chris Bosch
Gebrek aan (stikstof)ruimte
Gemeenten kunnen niet zomaar woningen neerzetten buiten de bebouwde kom, bijvoorbeeld in een weiland. Dat ligt vaak tegen een natuurgebied aan, of een beschermd landschap. „Wij worden omgeven door het Goois Natuurreservaat, dat is groen en dat blijft groen”, zegt wethouder Roland Boom (VVD) van Huizen, een voormalige groeigemeente. „Alle beschikbare grond is inmiddels volgebouwd. Ik wou dat ik een weilandje kon creëren…”
Ook Blaricum, gelegen in een beschermd landschap, heeft nog één grote bouwlocatie. En er lopen nog wat kleine bouwprojecten bij de dorpskern. „Als die klaar zijn, is Blaricum echt vol wat betreft nieuwbouw”, zegt Anne-Marie Kennis (Hart voor Blaricum). „Want je kunt niet ieder stukje groen gaan bebouwen.”
In Papendrecht komt de grens ook in zicht, zegt Arno Janssen (PAB). „We zitten in het dichtst bebouwde deel van Zuid-Holland.” Sinds een jaar of vijf heeft Papendrecht geen ‘weiland’ meer. „Er wordt wel eens gezegd: Papendrecht is af. We hebben geen ruimte meer voor grote aantallen nieuwbouwwoningen.”
Dus moeten gemeenten vooral ‘binnenstedelijk’ bouwen. Maar: „Als we een woonlaag willen toevoegen aan een appartementencomplex, moeten er ook extra parkeerplaatsen komen”, zegt wethouder Olthof van Zoeterwoude. „Die ruimte hebben we niet.”
Ruimte voor woningbouw wordt soms gevonden op (voormalige) sportvelden en bedrijfsterreinen. Ook dan moet je rekening houden met de nabijgelegen natuur. Slaat daar bij de bouwwerkzaamheden niet te veel stikstof neer? Dat moet je laten onderzoeken voor een natuurvergunning, ook al draagt de hele bouwsector maar 1,3 procent bij aan de totale stikstofneerslag op natuurgebieden.
„Driekwart van de stikstof in Zeeland komt uit het buitenland, bijvoorbeeld België”, zegt wethouder Schonis van Middelburg. Die waait deels via Zeeland naar natuurgebieden, zoals de Brabantse Wal. „Het is daardoor heel moeilijk om natuurvergunningen te krijgen voor bouwprojecten in Zeeland.” En het kost sowieso veel tijd.
Dat is nog lastiger geworden doordat de Raad van State onlangs een einde heeft gemaakt aan het ‘intern salderen’, het tegen elkaar wegstrepen van nieuwe stikstofneerslag tegen oude. „Ik had voor een project met 72 woningen een heel klein beetje gesaldeerd”, geeft Gamri van Bloemendaal aan. „Nu moet ik opnieuw gaan onderzoeken. De huizen zouden aan het eind van het jaar klaar zijn, maar nu is er stilstand.”
Illustratie Chris Bosch
Eindeloze voorbereidingen
Voor de bouw van zevenhonderd woningen op een voormalig bedrijfsterrein moest Waterland een bedrijf onteigenen. „En we hebben een jachthaven moeten verplaatsen”, vertelt wethouder Van Nieuwkerk.
Zeker bij bouwen binnen de bebouwde kom worden bergen werk verzet om de grond bouwrijp te maken. Vervuilde grond moet vaak worden gesaneerd. Op historische grond moet archeologisch onderzoek worden gedaan. „Enkhuizen telt de meeste beschermde monumenten per tienduizend inwoners”, zegt Jan Franx (Enkhuizen Vooruit!): „Voor een rijtje van tien huizen moeten we al archeologisch onderzoek doen.”
We hebben voor de bouw van woningen ook een jachthaven moeten verplaatsen
En dan is er het flora- en faunaonderzoek naar het effect van de bebouwing op bijvoorbeeld vleermuizen, hazen, konijnen, bunzings en dassen. „Allemaal terecht, maar het werkt wel vertragend”, zegt Mark Veldhuizen van Baarn (VoorBaarn). In sommige gemeenten moet er een vleermuizenhotel worden gemaakt. In een gemeente kan een flat niet worden gesloopt omdat er een vleermuis in huist.
Illustratie Chris Bosch
Boze burgers
‘Betrokken burgers’ worden ze omzichtig genoemd – ook wel ‘mondig’ en ‘kritisch’: omwonenden die bezwaar maken tegen een woningbouwproject. Ze klagen over het verlies van hun uitzicht of over de aantasting van privacy, vertelt wethouder Jon Herselman van Kapelle (VVD). „Dan komt er hoogbouw – nou ja, met drie woonlaagjes – en dan maken bewoners zich druk over het kijken in de achtertuinen vanaf driehoog.”
Oegstgeest telt veel „hoogopgeleide omwonenden”, zegt Elfred Bus (D66) van Oegstgeest, „met geld, kennis en tijd om een procedure aan te spannen”. Dat hebben ze in het verleden al gedaan en het is volgens Bus een „uitdaging” om herhaling te voorkomen. Want bezwaar- en beroepsprocedures, vaak tot aan de Raad van State, zorgen voor veel uitstel – en soms afstel.
„Procedures kun je eindeloos rekken”, verzucht wethouder Schonis van Middelburg. „Bij ons dreigt een project met tachtig woningen getorpedeerd te worden doordat één burger bezwaar maakt.” In de oude haven van Tiel wordt een woontoren met penthouses al jaren tegengehouden door één bezwaarmaker, vertelt Dijkstra: „Inmiddels zijn potentiële kopers voor de penthouses afgehaakt.” In de binnenstad van Terneuzen blokkeren twee ondernemers een groot project met woningen en een hotel. Huizen ziet dat met name sociale woningbouw vaak op bezwaren stuit, zegt wethouder Boom: „Dat leidt vaak tot vertraging, aanpassing en soms tot het stoppen van projecten.”
Rond een project in Enkhuizen lopen al meer dan twintig jaar procedures. „In deze stad zijn er bij elk project wel tegenstanders”, verzucht Franx. „Tegelijkertijd schreeuwt iedereen moord en brand dat onze kinderen moeten wonen. En terecht!” Op sociale media leest de gemeente klachten dat projecten zo lang duren – vaak afkomstig van bezwaarmakers die zelf procedures vertragen. Graag zou hij hun namen onthullen: „Maar dat mag natuurlijk niet van de privacywetgeving.”
Een keer stuitte de bouw van een appartementencomplex in Papendrecht op geen enkel bezwaar, vertelt Janssen. „Dat ging om de sloop van het oude politiebureau voor nieuwbouw. In het politiebureau zat een asielzoekerscentrum. Dat heeft er nog geen jaar gezeten.”
Illustratie Chris Bosch
Geldnood
Bij elk bouwproject worden de kosten voor sociale huurwoningen (30 procent) en betaalbare koop- en huurwoningen (40 procent) in principe betaald met de verkoop van dure woningen (30 procent). Die rekensom krijgen projectontwikkelaars en woningcorporaties vaak niet kloppend, al zijn er soms aanvullende rijkssubsidies.
„We hebben onlangs landbouwgrond aangekocht voor woningbouw”, vertelt wethouder Arjan Meerkerk (SGP) van Hardinxveld-Giessendam. „De grond is ons gegund voor de agrarische waarde [veel minder dan bouwgrond] door een familie die daar graag deels sociale woningbouw wilde. Hoewel de grond relatief goedkoop is aangekocht, levert het project niks op en kan de gemeente geen sluitende begroting maken.”
Veel wethouders zien dat projecten vertragen of stuklopen op rode cijfers. Dat kan hem zitten in aanvullende – dure – eisen van verschillende overheden, bijvoorbeeld dat parkeerplekken toch ondergronds moeten. Het zit hem in snel stijgende bouwkosten, maar ook in de mondiale onzekerheid op de financiële markten. „Door de onrust op de kapitaalmarkt is de rente gestegen”, zegt wethouder Jasper Nieuwenhuizen van Alkmaar. Een hogere rente betekent hogere kosten.
Daar komt nu bij dat woningcorporaties de huur niet mogen verhogen zoals eerder is afgesproken. Corporaties betalen hun omvangrijke investeringsprogramma’s uit de (extra) huurinkomsten. „Corporaties hebben moeite om de investeringsbedragen rond te krijgen”, constateert Nieuwenhuizen. Dat remt de bouw.
Illustratie Chris Bosch
Personeelstekort
Planologen, juristen, ecologen, bouwkundigen, archeologen – geen bouwproject kan zonder. Een gemeente huurt vaak een expert in, maar heeft ook gespecialiseerde ambtenaren nodig. „Voor het begeleiden van het bouwproces, het laten doen van archeologisch onderzoek, het maken van planologische inpassingen en het beoordelen van natuuronderzoek”, zegt wethouder Schonis van Middelburg.
Deze specialisten zijn zeer, zeer schaars, zodat gemeenten niet alleen onderling concurreren, maar ook met provincies en ministeries. „Voor kleine gemeenten is het pittig om mensen binnen te halen, omdat de salarissen hier gewoon lager zijn”, zegt wethouder Gamri van Bloemendaal. Middelgrote gemeenten hebben meestal wel genoeg ambtenaren, zegt Janssen van Papendrecht, maar: „Er was leegloop toen het ministerie van Hugo de Jonge in 2022 ambtenaren van deze gemeenten binnenhaalde.”
Personeelstekort betekent dat je scherp moet kiezen, zegt Herselman van Kapelle. „Dus als er een leuk project langs komt, maar twee andere zijn net iets leuker, dan moet die derde soms een jaartje wachten.”
Illustratie Chris Bosch
Ontbrekende infrastructuur
Tiel heeft plannen voor een wijk met 1.600 woningen in het weiland, vertelt wethouder Dijkstra: „Die wijk moet straks wel goed bereikbaar zijn. Een goede aansluiting met de A15 is essentieel, zodat je vanaf hier in een half uur naar Den Bosch en Utrecht kan rijden. Die aansluiting kost 50 miljoen euro en die kunnen we niet in ons eentje betalen.”
Nieuwbouwwijken kunnen niet zonder toegangswegen, ov-verbindingen en aansluitingen op het elektriciteitsnet. De aanleg van zulke infrastructuur is duur en traag. Bij de elektriciteitsvoorziening speelt steeds meer de zogeheten netcongestie, de (verwachte) filevorming op het net. Zaanstad heeft nu al projecten met bijvoorbeeld tijdelijke woningen die niet aangesloten en dus ook niet gebouwd kunnen worden.
Voor de meeste gemeenten is dat nog een probleem van de (nabije) toekomst. „Projecten waar nu bouwkranen staan, daar heeft die netcongestie niet gespeeld”, zegt wethouder Frank van Hulle (TOP/GemeenteBelangen) van Terneuzen. „Bij nieuwe projecten gaan we wel degelijk tegen dat fenomeen aanlopen.”
Daar komen straks problemen met drinkwater bij, denkt Schonis van Middelburg: „Drinkwater wordt een schaars goed. De tijd van een nieuwe wijk, even een leidinkje erbij, is voorbij.”
Oplossingen
„Dit zijn bekende obstakels bij de woningbouw”, zegt Niels Kuiper, vastgoedexpert aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn collega Arno van der Vlist, hoogleraar vastgoedontwikkeling, brengt de genoemde zeven obstakels terug tot drie kernproblemen. „Grond, procedures en coördinatie en ten slotte financiering.” Carola de Groot, econoom huizenmarkt van Rabobank, noemt nog een ander obstakel dat ze vaak hoort in gesprekken met marktpartijen: „De stapeling van eisen die worden gesteld door bijvoorbeeld gemeenten.”
Een woning moet bijvoorbeeld niet alleen heel duurzaam zijn, maar ook betaalbaar – of aardbevingsbestendig zoals in Midden-Groningen. „Een andere wettelijke bouweis is dat woningen niet te warm worden in de zomer”, zegt De Groot. „Sommige gemeenten stellen ook lokale eisen rond circulair bouwen.” Zulke eisen kunnen verschillen tussen gemeenten en ook weer veranderen als ergens een nieuw college aantreedt, signaleert De Groot: „Dat betekent dat een projectontwikkelaar bij iedere gemeente weer opnieuw om tafel moet gaan zitten.”
Gevraagd naar oplossingen zien de wethouders grofweg drie knoppen waaraan het Rijk snel kan draaien. Ten eerste: het stikstofprobleem. Dat moet namelijk sowieso worden opgelost na alle rechterlijke uitspraken. Doe het snel, zeggen ze, dat helpt ook de woningbouw enorm.
Ten tweede: verkort bezwaarprocedures. Gemeenten als Papendrecht, Bloemendaal en Oegstgeest proberen vroeg in gesprek te komen met burgers om bezwaren voor te zijn. Dat helpt, een beetje, maar er is meer nodig. Natuurlijk, benadrukken de wethouders, burgers hebben recht om bezwaar te maken. Maar kan het aantal beroepsmogelijkheden niet worden ingeperkt? Veel burgers maken bezwaar vanwege het aantasten van hun uitzicht, maar krijgen in slechts in een op de tien zaken hun zin. Kan er niet een voortoets komen, zodat kansloze bezwaren voortijdig sneuvelen?
Ten slotte: geef extra geld. Investeringen in infrastructuur en het bijpassen voor betaalbare woningen zijn te doen met extra geld van het Rijk. Dat hoeft niet altijd om heel hoge bedragen te gaan, zegt Bus van Oegstgeest: „We konden onlangs een project vlot trekken met 195.000 euro extra voor sociale huurwoningen. Dan moeten we wel zeker weten dat subsidies hiervoor blijven bestaan.”
Niet alleen geld
Het is inderdaad heel belangrijk, zegt econoom Kuiper, dat het Rijk „duidelijkheid biedt over hoe projecten gefinancierd worden en door wie”. Dat is ook wat De Groot van Rabobank opmaakt uit een dialoogsessie met 48 bouwers, projectontwikkelaars, woningcorporaties en overheden: „Er is een roep om meer Rijksmiddelen. We moeten meer huizen bouwen en die huizen moeten aan allerlei eisen voldoen. Maar aan elke eis hangt een prijskaartje.” De kosten voor de ontwikkeling en bouw van een woonwijk zijn vaak lastig terug te verdienen, zegt De Groot: „Voor de kleine miljoen te bouwen woningen wordt het tekort geschat op 30 tot 35 miljard euro.”
Maar geld alleen is niet genoeg, zegt hoogleraar Van der Vlist: „De oplossing ligt ook samenwerking.” Grootstedelijke gebieden als Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven nemen de komende jaren ongeveer de helft van de totale woningbouwproductie voor hun rekening. „We zien dat daar nu een enorme versnelling mogelijk is in de procedures”, vertelt hij, „vooral door coördinatie tussen gemeenten in metropoolregio’s”.
Daarnaast is het huidige gebrek aan bouwgrond „geen wetmatigheid”, zegt De Groot. Al dertig jaar heeft ongeveer 7 procent van de grond in Nederland een woonbestemming. „Vanaf 1995 zijn er 2,6 miljoen mensen bij gekomen en we doen het nog steeds met diezelfde hoeveelheid grond. Daar kun je iets aan veranderen.”
Het moet. Het kan niet anders. „Niemand vindt het leuk om in de file te staan, maar we zitten nu eenmaal met een verouderd wegennet en dat zullen we moeten opknappen”, zegt een woordvoerder van Rijkswaterstaat. Dit weekeinde worden enkele snelwegen compleet afgesloten voor groot onderhoud. De A12 vanuit de richting Arnhem naar Utrecht gaat negen dagen dicht vanaf Veenendaal; en nog langer, zestien dagen, wordt ook de A1 tussen Amsterdam en Diemen afgesloten. „Houd rekening met meer dan zestig minuten extra reistijd”, waarschuwt Rijkswaterstaat.
De werkzaamheden zijn het begin van een lange reeks, Nederland staat voor „de grootste onderhoudsopgave ooit”, stelt Rijkswaterstaat. „Doordat we in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw veel bruggen, tunnels, viaducten, wegen en sluizen hebben gebouwd komen die allemaal in de komende jaren aan het einde van hun levensduur. Daarom staat de komende jaren veel groot onderhoud en renovatiewerk op de agenda.” De wegen zijn bovendien sneller versleten dan verwacht „door intensief en zwaar gebruik”, bijvoorbeeld door vrachtverkeer.
Thuiswerken? ‘Go for it’
Niet alle bedrijven en instellingen uit Amsterdam en Utrecht reageren op vragen van NRC of en hoe zij hun medewerkers een mogelijk verkeersinfarct willen besparen. Sommige wel. De gemeente Amsterdam, de grootste werkgever in de stad, laat weten „geen apart beleid” te voeren, maar in een interne mailing medewerkers wel op de hoogte te stellen, en hun voor te houden „goed na te denken” over een reis met de auto, buiten de spits te reizen en te „bekijken” of ze thuis kunnen werken.
De Universiteit van Amsterdam, nog zo’n grote werkgever, antwoordt kortweg „nee” op de vraag of studenten en medewerkers worden gewaarschuwd. Zo’n waarschuwing gaat alleen uit bij „onverwachte uitval van treinen, slechte weersomstandigheden zoals code rood en stakingen in het openbaar vervoer”. Het hoofdkantoor van de Rabobank in Utrecht houdt eveneens het hoofd koel. „We werken sowieso al hybride”, aldus een woordvoerder. „We moedigen mensen altijd aan om naar kantoor te komen, maar laten hen zelf bekijken wat voor hen het beste is. En als mensen liever buiten de spits reizen, moeten ze dat vooral doen. We hoeven niet allemaal van negen tot vijf te werken. Als je om zes uur ’s ochtends wil beginnen en om twee uur ’s middags naar huis? Go for it.”
De Jaarbeurs in Utrecht heeft „zo zorgvuldig mogelijk” organisatoren en bezoekers van evenementen van de werkzaamheden op de hoogte gesteld, onder meer via berichten op de website. „En verder: we liggen natuurlijk naast Utrecht Centraal”, aldus een woordvoerder.
Lees ook
Werkzaamheden op A10 leiden tot files en bestuurlijke ergernis
Kort maar hevig
De afsluiting van met name de A12 „gaat ongetwijfeld een grote impact hebben”, stelt Arnoud Broekhuis, manager verkeersinformatie bij de ANWB, aangezien er dagelijks zestigduizend voertuigen vanuit Arnhem richting Utrecht rijden. Wel zijn er alternatieven; andere snelwegen waarlangs automobilisten uiteindelijk toch hun bestemming kunnen bereiken. Broekhuis: „Rijkswaterstaat kiest bij de grote werkzaamheden voor de strategie ‘kort maar hevig’. Dat lukt als je alternatieven hebt. Maar dat lukt weer niet bij een snelweg als de A28 tussen Zwolle en Groningen. Daar moeten automobilisten in dat geval uitwijken naar het zogenoemde onderliggende wegennet, de provinciale wegen.”
Hoe hinderlijk de werkzaamheden ook kunnen uitpakken, toch zijn Nederlanders volgens Broekhuis „gezegend” met het manier waarop de wegwerkzaamheden worden aangepakt. „Hier is het gebruikelijk de wegwerkzaamheden zo veel mogelijk ’s avonds en in de weekeinden uit te voeren. In landen als België en Duitsland trekken ze een streep en kan een weg zomaar deels maandenlang dicht zijn.” Tot verdriet van toeristen. „Die gaan ons dan bellen en vragen of die landen dat doen om hen te pesten.”
Nachtwerkers gevraagd
Spijtig is dat de huidige Nederlandse werken niet in verkeersluwe vakantieweken kunnen worden verricht. De verwachting is dat „door de grote hoeveelheid werkzaamheden die er nog aankomen we ook vaker door de week zullen moeten gaan werken”, meldt Rijkswaterstaat. „Dat komt daarnaast ook doordat het voor onze aannemers steeds lastiger wordt om werknemers te vinden die ’s nachts willen werken.” Wel worden de werkzaamheden landelijk gecoördineerd via „raakvlakanalyses”: als bijvoorbeeld twee verschillende werken „elkaar als omleidingsroute voorzien”, wordt er een nieuwe planning gemaakt.
Overigens heeft de strategie om kort maar hevig een stuk snelweg af te sluiten ook voordelen, stelt Arnoud Broekhuis van de ANWB. „Je kunt sneller werken doordat je niet steeds ’s avonds pionnen moet neerzetten en ze ’s ochtends weer weghalen.” Ook kunnen wegwerkers veiliger werken. En ten slotte is een complete afsluiting duidelijk voor weggebruikers. „Ze weten waar ze aan toe zijn. Als je één rijstrook van een snelweg open laat, staat die meestal totaal vol.”
Tot slot een ANWB-advies: ga bij wegwerkzaamheden niet op provinciale en gemeentelijke wegen rijden, ook al roept navigatieapparatuur de automobilist daartoe op, zoals vorig jaar gebeurde tijdens een groot verkeersinfarct bij Nieuwegein na een gedeeltelijke afsluiting van de A2. „Het credo is: blijf op de snelweg”, aldus Broekhuis.
Lees ook
De nieuwe baas van Rijkswaterstaat: ‘We zijn er niet om de automobilist te pesten’
De bellende moeder met twee huilende kinderen in een duo-wandelwagen. De vrouw op de scootmobiel die haar beagle uitlaat in het parkje. De kleurige speeltuintjes overal, de kunstwerken op de straathoeken, zoals de roestvrijstalen windvanger op het Talmaplein. In vrijwel niets lijkt deze wijk zich van willekeurig welke andere wijk in een 21ste-eeuwse Nederlandse stad te onderscheiden.
Behalve dan dat-ie bijna 25 jaar geleden in één klap van de kaart werd geveegd. Op 13 mei 2000 werd in dit deel van Enschede 42 hectare vernietigd door ontploffend vuurwerk. Er vielen 23 doden, van wie er drie nooit zijn teruggevonden. Tweehonderd huizen waren compleet verwoest, honderden andere zwaar beschadigd.
Op dat ineens lege terrein werd een nieuwe wijk getekend. Met de uitdrukkelijke belofte dat iedereen die er voor de vuurwerkramp had gewoond, mocht terugkeren en inspraak kreeg in de wederopbouw. Vandaar dat het Roomveldje, waar de straten vogelnamen dragen, nog altijd het aanzien van de jaren 1920 heeft – daar verlangden de bewoners naar terug. Vandaar dat de smurfenhuizen die in de jaren 1980 aan het Talmaplein werden gebouwd, juist niet herrezen – daar stelden de bewoners geen prijs op.
Wat was het voor wijk die door 177 ton vuurwerk werd weggevaagd? Wat voor mensen woonden er? En lijkt het anno 2025 nog op hoe het er voor mei 2000 bijlag?
Zicht op de Vesuvius
Om het maar meteen ingewikkeld te maken: het wás eigenlijk geen wijk. Wat sinds de vuurwerkramp ‘Roombeek’ is gaan heten, had geen naam voordat-ie werd verwoest. Of liever, alle buurtjes droegen verschillende namen – Talmaplein, Kroedhöfteplein, Schurinksweide, Roomveldje – en ze hadden verschillende karakters. Vandaar dat verschillende gezichtspunten nodig zijn om de wijk te laten herleven.
Donato en Donny Devivo kwamen in 1979 met een baby in de Merelstraat wonen. Donato was een Italiaanse arbeidsmigrant. Hij groeide op in de buurt van Napels. „Vanuit mijn slaapkamer keek ik zó op de Vesuvius – twee aardbevingen meegemaakt.” Toen hij achttien was, wist hij zeker dat hij niet met zijn vader op het land wilde werken. Een oom werkte al in Enschede, in de textielfabriek van Menko, en daar kon ook Donato Devivo een baan krijgen.
Albert en Wilma Haarman woonden in Neede voordat ze in 1980 kozen voor een huis in de Schurinksweide. „We wilden echt niet in nieuwbouw”, zegt Albert Haarman in het zachte licht van zijn aangebouwde serre aan de Roomweg. „We zochten een volksbuurt, voor de saamhorigheid.” Toen ze er kwamen wonen draaide de textielfabriek van Nino Menko nog, op z’n laatste benen. Haarman kan zich herinneren dat het geraas van de weefgetouwen in hun huis hoorbaar was. De wijk was precies wat ze hoopten, met buren die belangstelling voor elkaar hadden en een verenigingsleven waar Albert Haarman diep indook. Hij werd in 1994 voorzitter van de buurtvereniging. Zij vierden verjaardagen en huwelijksjubilea met de buren bij café Gerritsen even verderop aan de Voortsweg.
Albert en Wilma Haarman kwamen in 1980 naar Roombeek voor de saamhorigheid van een volksbuurt. Dat is het nu niet meer.
Foto Eric Brinkhorst
Boetie Bijlsma en haar dochter Marjoleine Jonker hebben op veel plekken in Enschede gewoond. In 2000 zat Boetie ook al aan het Talmaplein, zij het op een andere straathoek. Het was een „oude, maar goede wijk”, zegt Bijlsma. De Tollensstraat, waar het plein op uitkomt, was één lange wand van hekken en blinde muren, waarachter allerlei ongedefinieerde bedrijvigheid plaatsvond. Je had de machinefabriek Thole. Er was de papieropslag van De Paauw. Ertussen stond, naast de bedrijfspoort, een huisje: de woning van Rudi Bakker, directeur van vuurwerkbedrijf SE Fireworks. „Ik wist niet eens dat die daar zat”, zegt Bijlsma.
Hadassa Meijer kwam uit Sibculo, een dorpje van eens in de twee uur de bus naar Enschede en van geprakte aardappelen met boontjes of macaroni met smac en uien als avondeten. In haar studentenwoning aan de Renbaanstraat leerde ze van huisgenoten couscous maken. Ze zat bij een christelijke studentenvereniging en richtte haar sociale leven meer op haar medestudenten dan op de buren. „Ik zwaaide wel naar ze.” Een Surinaamse buurvrouw kwam aan de deur. „Of we haar kip hadden gezien.” Samen met haar zoon vingen ze de kip in het schuurtje achter Meijers huis. „Een dag later stond ze met een grote bos bloemen op de stoep. ‘Jij hebt mijn kip gered’, zei ze.”
Aan auto’s sleutelen
Zonder uitzondering zeggen ze dat de buurten waar ze destijds woonden heel saamhorig waren, ook al woonden er mensen met heel diverse achtergronden. Het Roomveldje was de volksbuurt bij uitstek, in 2000 woonden er veel gepensioneerde arbeiders. Hier werden de stoeltjes op de stoep gezet en dan bleven de buren soms tot diep in de nacht kletsen. Werden Italianen daar getreiterd? Donato Devivo haalt zijn schouders op. „‘Itak’, zeiden ze wel eens, ik wist niet eens dat dat een scheldwoord was.”
Op en rond het Talmaplein hadden de huizen veel ruimte achter, zegt Boetie Bijlsma. „Daar zetten veel mensen oude auto’s neer om aan te sleutelen.” Hadassa Meijer maakte grappen met een huisgenoot uit de Renbaan, die na de ramp net als zij één straat verderop ging wonen. „Wij zeiden dat ze in onze nieuwe buurt ook aan auto’s prutsten, maar dat ze hier tenminste daadwerkelijk konden rijden als ze uitgesleuteld waren.”
Hadassa Meijer raakte haar huis kwijt bij de vuurwerkramp. Zelf was ze een weekendje weg.
Foto’s Eric Brinkhorst
Cijfers van de gemeente uit 1998 laten zien dat het Roomveldje tot de sociaal zwakkere buurten van Enschede was gaan behoren. Eén op de drie bewoners liep bij de Sociale Dienst, 13,9 procent zat in de WAO, 12,3 procent had begeleiding van maatschappelijk werk, 12,2 procent van de kinderen zat in het speciaal onderwijs, een derde van de inwoners was van buitenlandse komaf. Een derde van de bewoners trok dat jaar uit de buurt weg.
De middenstand aan de Deurningerstraat en de Roomweg was in 2000 al behoorlijk geslonken. Supermarkt Nieuwe Weme was er nog, net als kapperszaak Hairstyling International en de Turkse supermarkt, maar de snoepwinkel, de boekhandel en de garage waren allang weg. De kolossale industriële complexen die in dit gebied lagen, de spinnerij van Bamshoeve en katoenafvalverwerker Het Rozendaal, waren verpauperd.
De grote knal
In de jaren negentig was het gebied aangewezen als binnenstedelijke Vinex-locatie, waar nieuwbouw zou komen. Albert Haarman heeft nog een foto uit 1995 waar hij als voorzitter van de buurtvereniging loopt tussen toenmalig premier Kok en toenmalig burgemeester Mans. De vuurwerkramp heeft die plannen bruusk getorpedeerd.
Op die warme zaterdag 13 mei 2000 wilde Boetie Bijlsma haar hond uitlaten. Ze had MS, dus ging ze op de scootmobiel. Bij de Tollensstraat stond het zwart van de mensen die keken naar de rookwolken die vanachter de muur opstegen. „Ik dacht dat de papieropslag brandde.” Het was zo druk en hectisch dat ze terugkeerde naar huis. Een paar minuten later klonk er een knal en daarna nog een, zo hard dat ze naast haar stoel op de grond belandde. „Het was afgrijselijk. Alles was van zijn plek gevallen, overal dwarrelde stof. Alsof ik niet in mijn eigen huis was.” Ze keek naar haar scootmobiel en dacht: ik sta zo op en rij weg. Maar een brandweerman moest haar uit haar huis redden. „Je kent wel die verhalen van mensen die, als de nood heel hoog is, ineens over onvermoede krachten beschikken. Nou, dat gold dus niet voor mij.”
Boetie Bijlsma woont op het Talmaplein. Een brandweerman haalde haar op 13 mei 2000 uit haar huis. Foto Eric Brinkhorst
Donato Devivo keek naar de brand vanaf de Roomweg. Toen de vuurpijlen over de muur spoten, koos hij met een buurman toch maar voor de terugtocht. Ze liepen tussen de huizen toen de eerste knal kwam, sloegen rechtsaf en stuitten op een muur. Ze maakten zich klein tegen de grond. Toen de grote knal kwam, „wipte mijn hele lichaam een paar centimeter van de grond op”.
Albert en Wilma Haarman stonden, fiets aan de hand, op de hoek van de Nachtegaalstraat en de Roomweg te kijken. „De grond begon zachtjes te grommen”, zegt Albert. Dat was voor hen het signaal om weg te gaan. Ze waren nog niet verder dan de Vinkenstraat toen de tweede knal kwam. De blauwe lucht was ineens pikzwart. Mensen liepen apathisch over straat, sommigen bebloed. Toen ze thuis kwamen, lagen alle ruiten eruit en zat er een gat in het dak.
Hadassa Meijer was een weekendje weg met de studentenvereniging en stond te koken voor zestig vrienden. Vier dagen later werd ze met een speciaal busje naar de Renbaanstraat gereden – de wijk was afgegrendeld om plundering en besmetting te voorkomen. „Alles was met de grond gelijk gemaakt. Ik heb niets van mijn huis teruggevonden. Later kreeg ik van iemand het oor van een kopje, dat is alles wat ik over heb.”
Café Gerritsen is dicht
„Het klinkt misschien gek”, zegt Albert Haarman, „maar de ramp heeft ook iets positiefs opgeleverd: ineens was er alle geld van de wereld voor de wederopbouw. De wijk is mooier geworden dan we ooit hadden kunnen denken.”
Mooier wel. Anders ook. Het nieuwe ontwerp is meer naar binnen gericht, zegt Marjoleine Jonker: „De tuintjes zijn nu van elkaar afgescheiden. Het is individualistischer, stadser.”
Fazantstraat in rampgebied. Een enkel huis is gerestaureerd, verder is de wijk opnieuw opgebouwd.Foto Eric Brinkhorst
Donny en Donato Devivo zijn terug in het Roomveldje, in een appartement – tegen een huur die substantieel lager is dan voor nieuwe bewoners. „En dat blijft zo zolang we leven.” Veel oude bewoners zijn niet teruggekomen. Het duurde vier jaar eer de wijk weer bewoonbaar was, in die tijd waren veel mensen al elders gesetteld. De Devivo’s groeten hun buren nog altijd, maar, zegt Donny: „Ons kent ons niet meer”.
Het oor van een kopje, dat is alles wat ik over heb van mijn huis
In zo’n mooie buurt wonen rijkere mensen, zegt Albert Haarman. Het is geen volksbuurt meer. Het bestuur van de buurtvereniging is na dertig jaar in 2019 gestopt. En probeer maar eens nieuwe bestuurders te vinden. Een paar jonge bewoners meldden zich, maar gaven er na twee jaar alweer de brui aan. Café Gerritsen is dicht. Waar ontmoeten de Haarmans hun buurtgenoten nu? „Die ontmoeten wij niet zó meer.”
Hadassa Meijer is twee jaar geleden uit de wijk verhuisd. Ze geeft in Roombeek nog wel leiding aan het Huis van Verhalen, een plek waar Enschedeërs over de vuurwerkramp kunnen vertellen en lezen. „Alles is anders dan vroeger hè. Niet alleen hier. Na de vuurwerkramp zat ik voor het eerst op een terras. Nu zitten zestienjarigen de hele dag op het terras.”
Meijer zit voor de ChristenUnie in de gemeenteraad. „En dat komt beslist door wat we hier hebben meegemaakt met de ramp.” Welke gevolgen heeft die verder gehad? „Ik moet altijd geluid aan hebben als ik ga slapen.”
Aan de Roomweg staat een gedicht van Willem Wilmink, geschreven voor Enschede na de vuurwerkramp op 13 mei 2000.Foto Eric Brinkhorst
Wim Haarman heeft nog altijd fluittonen in zijn oren, 9.000, 10.000 hertz. De dochter van Donny en Donato Devivo heeft lang last gehouden van angst omdat ze haar ouders niet kon bereiken. Zij was die dag in de stad en kon het gebied niet meer in. Telefoons waren permanent overbelast. Pas om acht uur ’s avonds zagen ze elkaar weer. Vierenhalf uur later.
Direct na de ramp is de plantsoenendienst langs de tuinen gereden en heeft opvallende planten, struiken en bomen uitgegraven en opgeslagen. Later mochten de bewoners daar hun eigen groen terug zoeken. „Een van de weinige dingen die ze echt goed hebben gedaan rond de ramp”, zegt Boetie Bijlsma. Zij kon haar drie oude seringen in haar nieuwe tuin planten. Twee gingen dood, maar eentje staat nu te bloeien naast de deur. „Dat maakt je toch blij?”