Dagelijkse woorden zijn het geworden: genen, dna. Iedere dag hoor je wel iemand zeggen dat ‘iets in zijn of haar dna zit’. In gewone taal staat dna voor de menselijke essentie, je blauwdruk. En dat is raar. Want in de wetenschap is dat blauwdrukdenken al decennia achterhaald. Genetici, biologen en psychologen benadrukken juist de complexe interacties tussen genen en omgeving. Niks blauwdruk. Nature en nurture zijn een kluwen.
In slechts een paar gevallen – meestal ernstige ziekten – is één gen verantwoordelijk voor één gevolg. Verder is het zo dat op een menselijke eigenschap heel veel genen ieder een heel klein beetje invloed hebben. Het gezamenlijk effect daarvan wordt de ‘polygenetische score’ genoemd, en de uitwerking daarvan hangt ook af van de omgeving waarin iemand leeft.
Die conclusies zijn te danken aan statistische analyses van grootschalige databestanden met dna die zijn gekoppeld aan enquête-uitkomsten over gedrag, toestand en levensstandaard. De Britse UK Biobank is een bekend voorbeeld. GWAS heet die techniek, een afkorting van ‘genome-wide association studies’. Een uitkomst van zo’n onderzoek is bijvoorbeeld dat duizenden kleine verschillen in het dna (genetische varianten) zijn die verband houden met intellectuele prestaties. De hele polygenetische score daarvan verklaart tot nu toe ongeveer 5 procent van de verschillen in de scores op cognitieve testen. En dat terwijl uit klassiek tweelingenonderzoek meestal blijkt dat verschillen in intelligentie voor ongeveer de helft worden veroorzaakt door genetische verschillen.
Aan het front van deze wetenschap staat de Nederlandse populatiegeneticus Abdel Abdellaoui (43) van het Amsterdam UMC. Vorige maand publiceerde hij in Nature Human Behaviour samen met anderen een groot artikel over het verband tussen sociaal-economische status en erfelijke factoren. Hij wijst daarin onder meer op de genetische consequenties van de steeds grotere concentratie van welvaart in hogere sociale klassen. Omdat in die succesfamilies de partners meestal binnen de eigen (hoogopgeleide) klasse worden gezocht, ontstaan steeds meer genetische verschillen tussen hogere en lagere klassen. Die toenemende ‘genetische clustering’ van goede polygenetische onderwijsscores maakt ongelijkheid binnen de samenleving steeds hardnekkiger.
Mens-zijn is niet zo’n simpele bezigheid
Een simpele boodschap heeft Abdellaoui daarmee niet. Want hij benadrukt óók dat in maatschappelijke ongelijkheid genetische en omgevingsinvloeden bijzonder moeilijk te onderscheiden zijn. Als kinderen bijvoorbeeld door hun biologische ouders worden opgevoed is het effect van hun polygenetische score voor onderwijsprestaties maar liefst twee keer zo groot als wanneer ze door anderen geadopteerd worden.
Voor Abdellaoui is die complexiteit geen probleem, vertelt hij tijdens een gesprek in een Amsterdams hotel. „Integendeel, dat is juist het leuke! Wij mensen hebben een veel te simpel idee over hoe we in elkaar zitten. Maar mens-zijn is niet zo’n simpele bezigheid.” Abdellaoui spreekt enthousiast én bedachtzaam, maar hij is ook moe. Zijn jongste zoon is net een week oud. Na het gesprek bekent hij: „Dit is het langste dat ik tot nu toe van hem weg geweest ben.”
Eerder onderzocht Abdellaoui onder meer genetische scores die verband houden met homoseksualiteit, een conclusie die tot zijn verbijstering werd gebruikt door ondernemers die er een ‘ben-ik-homotest’ uit gingen destilleren. Zoiets werkt helemaal niet op individueel niveau.

Speelt bij jouw interesse voor verschillen in sociaal-economische status ook je Marokkaanse afkomst een rol?
Abdelloui: „Nee. Is het voor jou van belang? Ik ben er niet veel mee bezig. Als ik in een kamer zit met allemaal witte mensen, dan zie ik niet mijn eigen bruinheid, hahaha. Soms ben ik me ervan bewust. Als ik merk dat iemand mij niet leuk vindt om mijn afkomst. Of juist extra leuk.
„Natuurlijk heb ik veel dingen zelf moeten uitvogelen, omdat ik ben opgevoed door ouders die niet in dit land zijn opgegroeid. Dat was moeilijk, maar achteraf denk ik: het heeft me weerbaarder gemaakt. In mijn wereldbeeld heb ik ook grote veranderingen meegemaakt, onder meer door mijn studie, maar ook omdat aan het begin van de eeuw heel veel ging spelen rond de islam, en mijn zus terminaal ziek werd. Zo’n verschuiving is sociaal en persoonlijk behoorlijk verwarrend, maar in de wetenschap is zo’n verandering juist het mooiste wat je kunt meemaken! Voor mij voelde dat proces bijna als een spirituele reis, en eigenlijk doet het dat nog steeds.”
Hoe kwam je in de genetica terecht?
„Ooit begon ik met informatica, toen stapte ik over naar psychologie en toen naar neurowetenschappen. Steeds verder wilde ik inzoomen op de oorsprong van ons gedrag en wie we zijn. Zo kwam ik bij genetica. Dieper kan niet, als je geïnteresseerd bent in hoe wij functioneren in de maatschappij. En ja, vervolgens zie je de enorme wisselwerking tussen genen en de omgeving.”
Is het dan niet treurig dat er vaak zo’n simpel beeld van genetica bestaat? Dat je ‘je dna bent…’
„Natuurlijk ben je niet alleen je genen. Daar gaat al mijn onderzoek over! Maar wie ben je dan wel? Oké, die genen kies je niet, die krijg je gewoon. Maar die omgeving kies je ook niet. Je bent het product van genen die je niet gekozen hebt en van een omgeving die je óók niet gekozen hebt. Vervolgens kan je wel beslissingen nemen waardoor je omgeving verandert. Maar zelfs die keuzes worden weer beïnvloed door je genen en die eerdere omgeving, die je dus allemaal niet hebt gekozen. Is ‘ik ben mijn genen én mijn omgeving’ dan echt minder treurig dan alleen je genen te zijn?”
Maar als er zoveel wisselwerking is, heeft het dan nog zin om te zeggen dat bijvoorbeeld ‘intelligentie’ ‘50 procent erfelijk’ is?
„Tja, het is moeilijk te scheiden. En zo’n percentage is bovendien sterk afhankelijk van de groep die je onderzoekt en de context. Die 50 procent betekent ook niet wat de meeste mensen denken dat het betekent. Het betekent namelijk niet dat 50 procent van jouw totale intelligentie door genen wordt veroorzaakt. Dat percentage slaat op individuele verschillen in intelligentie, binnen een bepaalde groep mensen. Alleen die verschillen worden daarin verklaard door genetische verschillen, niet de losse eigenschap ‘intelligentie’ zelf.”
Heb je ook je eigen polygenetische scores weleens bekeken?
„Nee. Alleen al omdat dat bij mij niet goed zou werken, omdat ik geen Europese herkomst heb. Naar mijn afkomst heb ik wél gekeken. Die was voorspelbaar: 100 procent Afrikaans, waarvan 30 procent sub-Sahara-Afrikaans. De meeste genetische studies zijn bij Europeanen gedaan. Dat kan je niet goed vertalen naar andere afkomsten.”



Foto’s Jagoda Lasota
Een samenspel van genetische varianten die in Europa samenhangen met bepaald gedrag zal in Azië of Afrika heel anders uitpakken?
„Precies. En de fundamentele reden daarvoor is dat in een andere omgeving en cultuur die genen andere dingen gaan doen. Het pakt anders uit. Maar er is ook een technische reden, door hoe we meten. In GWAS meten we niet direct alle genen zelf, maar werken we met wolken van genetische varianten die samen geërfd worden met de echte oorzakelijke varianten. En de patronen binnen die wolken kunnen verschillen tussen populaties met verschillende afkomst.”
Kijk, alweer een relativering van het belang van die genen!
„Zeker. Er is bijvoorbeeld laatst in een grote Aziatische groep en een grote Europese groep gekeken naar de genetica van depressie. Tussen die twee groepen is dan maar 16 procent overlap tussen genen die depressierisico geven. En als je dan kijkt naar andere eigenschappen zie je bijvoorbeeld dat bij Europeanen genen die samenhangen met een hogere BMI ook het risico op depressie verhogen, maar in Azië is dat juist andersom!”
Wat zeggen die scores dan nog over de kansen van een individu?
„Dat wordt erg moeilijk, want het zijn scores die werken op grote groepen. Op individueel niveau is er zoveel ruis. Een tijdje terug was er een onderzoek naar het genoom van Beethoven, dat was gereconstrueerd uit een haarlok. Nou, volgens de huidige kennis van de muziekgenetica zou hij helemaal niet zo muzikaal zijn, weinig ritmegevoel! Ons hele genetische interactiesysteem is in vier miljard jaar gevormd. Wij moeten echt niet denken dat we dat in twintig jaar kunnen ontcijferen.”
Om uit zo’n armere omgeving te komen heb je kennelijk meer talent nodig dan gemiddeld
Genetisch onderzoek van jou en anderen duikt ook regelmatig op in rechts-radicale kringen, met juist heel simpele en vaak racistische conclusies. Hoe kijk jij daar tegenaan?
„Ik ken onderzoekers die precies om dat mogelijke politieke misbruik wegblijven van de controversiële kwesties, zoals intelligentie. Ikzelf denk dat mijn soort onderzoek die simplistische verhalen juist onderuithaalt. Als je het goed communiceert natuurlijk. Daarom heb ik bij mijn laatste onderzoek zelfs een stripverhaal laten maken! De paar laatste artikelen van mij hebben ook laten zien dat het precies in onderwijsprestaties het moeilijkst is om genen van omgeving te onderscheiden. Dat klontert bij elkaar door hoe we de samenleving hebben georganiseerd.”
Hoe dan?
„We belonen intelligentere mensen met een betere omgeving. Waardoor die een dubbel voordeel krijgen. Dan lijkt alles veel genetischer dan het eigenlijk is. We beginnen al op het twaalfde levensjaar mensen te scheiden in verschillende schoolniveaus. En wie het best kan leren krijgt later de betere baan. En betere leefomstandigheden in een betere buurt. In dit systeem begin je al heel vroeg die genetische effecten te versterken met een betere omgeving. Je geeft dan je kinderen niet alleen de genen van jou en je vrouw maar jij en je vrouw hebben ook allebei een goede baan. En je kan je kinderen veel beter ondersteunen op school, met veel meer boeken in huis. Uiteindelijk heeft dat systeem ook weer invloed op de genetische verdeling van de populatie, over de generaties heen.”

Maar zo beschrijf je toch precies het proces waardoor er tussen sociale klassen genetische verschillen ontstaan?
„Ja, maar die genetische klontering is heel moeilijk te kwantificeren. Precies omdat het zo moeilijk is om die genetische effecten van omgevingseffecten te onderscheiden. We zagen in Engeland wel een duidelijk regionaal verschil: armere gebieden hebben daar gemiddeld gezien de laagste scores van het land voor gunstige genen voor schoolprestaties. Dat zijn bijvoorbeeld de oude mijnstreken. En de mensen die daaruit weg verhuizen hebben juist weer de meest gunstige schoolgenen van het hele land! Om uit zo’n armere omgeving te komen heb je kennelijk meer talent nodig dan gemiddeld. Die verschillen tussen de regio’s zie je steeds groter worden in de afgelopen eeuw. Toen ik dit onderzoek uitlegde aan mijn moeder zei ze gelijk: ja, zo gaat het ook in ons dorpje in Marokko.”
Om wat voor genen gaat het dan?
„Die genen zijn vaak actief in de hersenen, maar de biologische mechanismen erachter? Geen idee. Wat we wel weten is dat ongeveer de helft van die polygenetische score samenhangt met intelligentie zoals wij dat in onze samenleving meten. En de andere helft van de genetische score bevat heel veel persoonlijkheidsdingen. ‘Openness to experience’ is daarvan een belangrijk onderdeel. Dat hangt ook weer samen met creativiteit. En de score bevat ook veel fysieke en mentale gezondheid.”
Best een complexe boodschap! Het genetisch effect is moeilijk te bepalen, maar je ziet wel genetische verschillen in de samenleving toenemen.
„Je moet die eenvormigheid dan ook niet gaan overdrijven. Ik ben erachter gekomen dat er binnen families ook enorm veel genetische variatie mogelijk is. Binnen één familie is dat vergelijkbaar met de helft van de variatie binnen de héle bevolking! Echt veel dus. Dus ook al ontstaat er zo’n genetische clustering in sociale klassen, dan heb je nog steeds ook binnen een familie met alleen lage opleidingen nog altijd veel kans op een uitschieter, die toevallig net de juiste combinatie van genen krijgt en die dan weer omhoog gaat. Of andersom natuurlijk. Die kans wordt natuurlijk kleiner naarmate die clustering van genetische scores en financiële omstandigheden sterker wordt. Maar het kan nooit een starre zwart-witverdeling worden, want in de praktijk is er altijd beweging tussen de klassen. Er blijft altijd veel variatie.
Bij Dzjengis Khan was je maatschappelijk succes erg afhankelijk van hoeveel militair inzicht je had
„En dat is dus ook zo ongeveer de belangrijke les die we nu uit al die GWAS-onderzoeken hebben geleerd. Eerst dachten de wetenschappers dat ze daarmee alle genen gingen vinden voor alle eigenschappen. Maar wat we vonden waren eindeloos veel genetische varianten, met allemaal een klein effect. Waardoor er superveel combinaties mogelijk zijn, die allemaal net anders uitpakken.”
Moeten we ons nu wel of niet zorgen gaan maken over die sociale clustering?
„Ik heb geen adviezen over wat we met deze complexe conclusies moeten in de praktijk, voor het beleid. Vooral wil ik er achter komen hoe dit soort processen gaan in maatschappijen die net anders in elkaar zitten dan de onze.”
Wat zeg jij tegen politici die zouden zeggen dat verheffing van de lagere klassen niet zo veel zin meer heeft, met jouw onderzoek in de hand. Want de lagere klassen scoren toch minder hoog op dat polygenetische educatiecluster. Jammer!
„Mijn antwoord zou zijn dat dat een vergissing is. Uit onderzoek blijkt dat met een ander onderwijssysteem veel meer winst kan worden gescoord bij mensen met zo’n lage polygenetische score! Misschien is er dan minder winst voor mensen met een hoge polygenetische score. Dat is dan niet eens erg jammer, want juist voor hún maatschappelijk succes is het veel minder belangrijk of ze op een goede school worden gezet of niet.
„Het gaat er ook om welke eigenschappen een samenleving beloont, want dat bepaalt welke sociale en genetische patronen in de volgende generaties versterkt worden. Bij Dzjengis Khan was je maatschappelijk succes erg afhankelijk van hoeveel militair inzicht je had. Dan creëer je toch een andere genetische score voor hoge sociaal-economische status. Veranderingen in de maatschappij kan al die complexe verbanden tussen genen en maatschappelijk succes flink door elkaar gooien.”
Lees ook
Het zit in je genen? Vergeet het maar! (2017)
