Bijna haar hele familie werd vermoord in de kampen maar haar vader en moeder overleefden. En zij, Batya Wolff (62), vervatte haar tweedegeneratieverhaal in een documentaire waarmee ze zich „bevrijdde” van het „massief zware” van de oorlog.
Dit vertelde ze aan NRC in een interview dat geknipt leek voor publicatie begin mei, als aflevering van de serie over ‘80 jaar bevrijding’.
Maar Batya Wolff vond van niet, bij nader inzien. „Het spijt me”, mailde ze enkele uren na het vraaggesprek. Ze wilde niet te veel aandacht voor dit verhaal. Niet nu. „Het voelt niet goed.”
Wilde ze daar misschien méér over vertellen? Over waaróm ze haar verhaal niet vond passen? Zodat dat deel kon worden van dit artikel?
Na wat bedenktijd zei ze ‘ja’.
En dus zette ze voor een tweede keer thee in het Amsterdamse bovenhuis waar ze al decennia woont en waar sinds enkele jaren de ingelijste beeltenis hangt van haar lachende tante Elly (1915-1942). En dit keer sprak Batya Wolff vrijuit.
Deel één:Terugkijken
Lang was haar kijk op het verleden vervlochten met haar vaders verhaal. „Ik ben nooit bevrijd, wíj zijn nooit bevrijd”, zegt Max Wolff in haar film, Vastgelegd (2022). Hij leeft nog steeds, 99 jaar oud. Interviews geeft hij niet meer, over zijn ervaringen heeft hij genoeg gezegd.
In 1942 vluchtten Max en zijn Joodse ouders weg uit Arnhem, met Zwitserland als doel. Zijn eerder vertrokken zussen Kitty en Elly en zijn zwager Sieg bleken door Zwitserse grenswachten te zijn opgepakt, waarna Max en zijn ouders onderdoken in België. Ze belandden op het ene adres na het andere, tot in een bankkluis in Halle aan toe, met één luchtkoker en een emmertje voor hun behoeften. Dat werd Max te beklemmend. Hij was achttien jaar oud en vertrok. Het was juni 1944, kort na D-day. Hij wist zich na weken van omzwervingen aan te sluiten bij de geallieerden aan de Franse kust, werd overgebracht naar Engeland, viel op door zijn kennis van het Frans en Duits en keerde terug naar Frankrijk als tolk bij een Brits detachement dat rap terrein won op de nazi’s. Hij hielp in Heusden in Noord-Brabant bij het bergen van de lichamen van 134 burgers die schuilden in de kelders van het stadhuis dat de Duitsers opbliezen, hij liep blijvende gehoorschade op door de bulderende houwitsers tijdens het Ardennen-offensief en bereikte kamp Bergen-Belsen waar hij stapels lijken zag liggen.
Zijn zussen en zwager werden vermoord in Auschwitz. Ook bijna al z’n andere familieleden werden gedood, inclusief wijde vertakkingen van de stamboom van bijna driehonderd mensen. De enige overlevenden waren zijn ouders en hij. Ze keerden terug naar Arnhem. In 1956, dertig jaar oud, trouwde hij met Marion Kunstenaar, die eveneens het grootste deel van haar familie was verloren.
Ze kregen drie dochters. Batya Wolff, geboren in 1962, was de jongste. Haar ouders gaven haar ook een tweede naam, Mary, naar een nichtje van haar moeder dat een maand voor haar dertiende werd vermoord in Sobibor. „Wij hébben geen familie”, zei Batya al jong, als mensen vroegen of ze toevallig verwant was aan die en die. Op de middelbare school, een katholiek lyceum, werd ze „vreselijk opstandig”. „Ik bén niet christelijk!” schreeuwde ze op een dag door de gangen. Maar thuis hield ze zich gedeisd. De dood en de oorlog waren, zo zegt ze, „altijd onderhuids aanwezig”. Ze was een jaar of zes toen ze haar nieuwsgierigheid naar een boek in een woonkamerkast niet kon bedwingen. Het enige boek in die kast was het, gestoken in bruin kaftpapier. Een fotoboek dat de verschrikkingen van de Jodenvervolging toonde, tot in Auschwitz en Bergen-Belsen aan toe. „Ik zag iets wat ik nooit had willen zien”, zegt Batya Wolff. „En ik wist meteen: dit boek gaat over ons.”
Na zijn pensionering – Max Wolff runde een groothandel in kousen en sokken – vervatte hij zijn familiegeschiedenis in kilo’s zware boekwerken. Ook stelde hij indexen op met zoveel mogelijk persoonsgegevens van elke familielid op een rij, inclusief plaats van sterven. Auschwitz, Auschwitz, Auschwitz. Sobibor. Sobibor, Sobibor.

Oorlog in de kast
„Kan ik mij bevrijden van een oorlog die al voor mijn geboorte was afgelopen?” vraagt Batya Wolff zich af in haar film. Ze had tien jaar aan de documentaire gewerkt (samen met filmmaker Arnoud Holleman), hij kwam uit op haar 59ste . Ze woonde al jaren in Amsterdam, had de theaterschool doorlopen, was medewerker bij het Joods Historisch Museum. Haar vaders verleden als oorlogsveteraan was inmiddels landelijk bekend. Eén van de weinige overlevenden was hij nog, rijk gedecoreerd en warm onthaald door de koning, de minister-president en het grote publiek bij herdenkingen in binnen- en buitenland. Maar Batya’s film brengt de diepte van zijn trauma in beeld en ook de onoverbrugbare kloof tussen vader en dochter. Bijvoorbeeld als zij hem het gewraakte fotoboek laat zien waar zij als zesjarig meisje in bladerde.
„Voor mij lag de oorlog in die kast”, zegt ze. „Een jeugdtrauma.” Ze overhandigt hem het boek.
„Wat moet ik hiermee?” zegt Max.
„Jij hoeft er niets mee maar… ik probeer te begrijpen waarom ik ernaar moest kijken. Voor mij is dat… weet je… dat zit dus ín mij. Dat is verschríkkelijk.”
„Wat je hier ziet”, zegt hij, wijzend op een foto uit Bergen-Belsen, „zijn mijn herinneringen. Ik ben daar geweest op 17 of 18 april 1945.”
„Max”, zegt Batya, „al wat van jou is, draag ik ook bij me. Dat is een beetje veel, hè.”
„Ja. Maar dat vind ik niet erg”, zegt Max. „Dan hoef ik het niet alleen te dragen.”
Hij kijkt weg, maar zij blijft hem aankijken. „En ik dan?” zegt ze.
De diepte van het trauma ten spijt, kantelde Batya Wolffs kijk op het verleden door het maken van de film. Ze had het familiearchief doorgespit en had, voor het eerst, aandachtig durven kijken naar vooroorlogse amateurfilmbeelden die ze jaren eerder had gevonden en geschrokken terzijde had geschoven. De beelden toonden haar tante Elly en haar geliefde, Sieg. Ze zoenen vol liefde op hun huwelijksdag in januari 1940, delen handkusjes uit aan de camera, kunnen niet van elkaar afblijven tijdens een zomers zeilboottochtje. De levenslust spat ervan af.
Het besef drong nu pas tot Batya Wolff door: haar familie was meer dan een verzameling doden. Er was léven, voor de dood. „Het feit dat jullie vermoord zijn is natuurlijk rampzalig”, zegt ze in haar film, kijkend naar de bewegende beelden. „Maar het bepaalt niet jullie léven. En het zou ook mijn leven niet meer moeten bepalen.”
Een act of repair – een daad van herstel – zo noemt ze haar filmproject. Want eindelijk had ze een eigen verhaallijn gevonden, eentje die afweek van het loodzware verhaal van haar vader. Ze koos een reeks filmframes uit van haar lachende tante, lijstte ze in en hing ze aan de muur van haar woonkamer. „Elke dag maak ik wel even contact.”
Enfin, dit verhaal hoefde wat haar betreft dus niet in de krant.
Niet zonder méér.

Deel twee:Vooruitkijken
Ze doet jasmijnparels in de theekopjes. „Die gaan wel een paar koppen mee.” Ook aan hapjes geen gebrek. Ze heeft walnoten en dadels klaargezet en koekjes van geperste sesam – nee die zijn niet joods, zegt ze, eerder „Middle-Eastern”. Maar genoeg koetjes en kalfjes. Ze heeft veel te vertellen.
„Terugkijken”, zegt ze, „stond gelijk aan oorlog en dood. Dat wilde je niet, dus je keek van jongs af aan vooruit.” En vooruitkijken, zegt ze, dat was Israël. „Toekomst. Léven.” De enige familie die ze nog had buiten haar ouders en grootouders woonde er. „Een achternicht aan moederskant.” Die was na de oorlog geëmigreerd. Batya zag haar als ze met haar ouders en zussen op vakantie naar Israël ging. Ook zochten ze een bevriend, geëmigreerd Nederlands gezin op. „Dan gingen we samen kamperen.” Israël droeg „een belofte” in zich, zegt ze: een staat in opbouw, idealistisch, „behoorlijk socialistisch zelfs, met de kibboets en het idee van alles delen.”
Batya kreeg het als meisje al mee, want haar ouders wilden hun dochters Joods opvoeden en maakten hen lid van een socialistisch-zionistische jeugdbeweging, Haboniem. „Een soort Joodse padvinderij was dat. Dan ging je weekendjes weg en dan hesen we ’s ochtends de Israëlische vlag en zongen we ‘Hatikwa’ (‘De hoop’), het Israëlische volkslied. We hebben zelfs een poosje de Internationale gezongen. Ging er een rode vlag de lucht in. En we deden ook aan volksdansen. Heel vrolijk en levendig allemaal.”
Terugkijken stond gelijk aan oorlog en dood. Dus je keek van jongs af aan vooruit
Maar zolang ze zich herinnert, werd de belofte bedreigd. De Zesdaagse Oorlog brak uit toen Batya vier was. „Ik herinner me stickers op auto’s. Nederlanders waren erg pro-Israël toen.” In oktober 1973, tijdens de Jom Kippoeroorlog, werd ze elf. „Het was oorlog en ik was jarig. Mijn moeder belde nog met vrienden en kennissen: komen jullie nog? Maar niemand kwam. Een klein trauma.” Ze was van jongs af aan tegen de bezetting van Palestijns grondgebied, plakte stickers in haar schoolagenda’s met slogans als Better a land of peace than a piece of land. Na haar eindexamen, begin jaren tachtig, werkte Batya een maand in een Noord-Israëlische kibboets, maar de helft van de tijd zat ze in een kelder te schuilen voor raketten uit Libanon. Tijdens de Golfoorlog, begin jaren negentig, vielen er Scud-raketten op Tel Aviv, waar haar zus inmiddels woonde. Zij en haar vriend droegen gasmakers, er heerste angst voor een gifgasaanval. Als dit misgaat, dacht Batya Wolff toen, als mijn zus omkomt door gas, dan wil ik ook niet meer leven.
In 1995, in hetzelfde weekend dat haar moeder emigreerde naar Israël – haar ouders waren inmiddels gescheiden – werd premier Yitzhak Rabin vermoord. „Achteraf gezien is de instorting van Israël toen begonnen.” Een jaar eerder was aan hem en aan de Palestijns leider Yasser Arafat en Israëls president Shimon Peres de Nobelprijs voor de Vrede toegekend voor hun verzoeningspogingen. „Vrede was nog nooit zó dichtbij geweest.” De moordenaar was een Joodse, religieuze extremist. Hamas pleegde in de nasleep van de moord „onvoorstelbaar veel aanslagen”. Ze maakte het van dichtbij mee want juist toen woonde ze een semester in Jeruzalem, ze studeerde er Hebreeuws en literatuur. „Elke keer moest je kiezen: neem ik wel of niet de bus? En zo ja: voorin of achterin? Een totale nachtmerrie.” En nóg was er hoop, want Nobelprijswinnaar Peres stevende af op winst bij de verkiezingen om het premierschap in mei 1996. Maar hij verloor nipt. De nieuwe premier: „Ene Benjamin Netanyahu.”
Batya Wolff hield zich een tijd minder met het land bezig – „de moed was me in de schoenen gezonken.” Ze kreeg een zoon, bracht hem groot in Amsterdam.
Palestijnse vlaggen
In 2021 veranderde er iets wezenlijks. Ze woonde met haar zus een demonstratie bij in Oost-Jeruzalem tegen een kwestie die haar al jaren dwarszat: de huisuitzetting van Palestijnen. „We liepen mee in de stroom, een mix van Israëliers en Palestijnen. Ik was omringd door Palestijnse vlaggen. En dat raakte me enorm. Ik realiseerde me ineens dat ik die vlag niet zag als symbool van ‘bedreigende, vijandige mensen’, ik besefte dat ik een verbínding voelde. Ik was in tranen.”
Toen ze twee jaar later in Israël was, in september 2023, beleefde ze een soortgelijk moment. De dochter van haar zus ging trouwen en Batya bleef een paar weken langer om aan te haken bij protesten die al driekwart jaar gaande waren tegen Netanyahu’s afbraak van de democratie. „Massale protesten waren het, met vele tienduizenden Israëliërs. Ik zag kinderen, ouderen, tachtigplussers – the founding mothers and fathers. Weer werd ik enorm geraakt: ik voelde me ineens weer enorm sterk verbonden met het land, met waarom Israël er moest zijn.”
Maar: Joods zijn én je solidair voelen met zowel Israëliërs als Palestijnen: hoe geef je daaraan vorm? „Van de ene groep mag ik het ene niet voelen, van de andere groep het andere niet.” Terwijl: voor haar is het inmiddels simpel. „Joden zijn een volk, hebben recht op zelfbeschikking en hebben een diep-historische connectie met het land. En alledrie die dingen gelden evenzeer voor de Palestijnen. Dat móét dus het uitgangspunt zijn. From the river to the sea, two peoples must be free.”
Ze was nog niet terug in Amsterdam of Hamas viel aan. 7 oktober. Haar familie in Israël durfde de straat niet op. „Een invasie, zo voelde het.” Dit kan alleen maar verschrikkelijk uitpakken, dacht ze. „Hamas wist Israël te raken op z’n zwakke plek. Het trauma. Het idee: de wereld is tegen ons, ze zullen ons doden. Dus doden wij hen. Dát is wat je ziet gebeuren, dát is de backlash van de Tweede Wereldoorlog.”
Het is een feit: tegen de vernietiging in Gaza komen de mensen in Israël niet massaal op de been
Ze ziet hoe het trauma zich in Israël laat gelden, ook buiten de machthebbers om. „De gewone Israëliërs demonstreren massaal, vóór het lot van de gijzelaars, voor het behoud van democratie. Maar het is een feit: tegen de vernietiging in Gaza komen de mensen in Israël niet massaal op de been. Trauma houdt de mensen gevangen. Het gijzelt ze.” Dat is „heel begrijpelijk en menselijk”, zegt ze, want ze kent de kracht van trauma: daar hoef je haar niets over uit te leggen. „Maar je ziet wat het aanricht. Dus je móét je over dat trauma heenzetten. Je móét je bevrijden van het idee van eeuwig slachtofferschap.”
Het vergt wel wendbaarheid, zo’n houding – ook letterlijk, merkte ze. Maart 2024: de officiële opening van het Nationaal Holocaustmuseum in Amsterdam. Binnen zaten de genodigden, onder wie Israëls president Isaac Herzog. En buiten, pal voor de museumdeuren, stonden mensen te demonstreren tegen Herzogs aanwezigheid en de Gaza-oorlog – hun gejoel was binnen hoorbaar. Batya Wolff was er ook die dag. Ze woonde de opening bij; het Joods Museum waar ze werkt valt onder dezelfde paraplu als het Holocaustmuseum. Veel collega’s waren bij de totstandkoming betrokken. Tegelijkertijd had ook zij „ontzettend veel moeite” met Herzogs aanwezigheid. „Ik kón niet binnen blijven.” Dus na afloop van het officiële programma liep ze naar buiten, passeerde de joelende menigte en voegde zich honderd meter verderop bij een klein groepje mensen dat vreedzaam demonstreerde met borden als ‘Israëli’s tegen de oorlog’. Een vrouw met hoofddoek liep langs. „Ze sprak kennelijk wat woorden Hebreeuws. ‘Toh-dah’ zei ze – ‘dankuwel’. En toen zeiden wij een paar keer ‘shukran’ terug (bedankt in het Arabisch). En toen dacht ik: het is goed dat we hier staan.”

Diepe groeven
Ruim een half jaar later, na de voetbalwedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv op 7 november, leidde de Gaza-oorlog tot rellen in de Amsterdamse straten. Alles was „rampzalig”, zegt Batya Wolff: van Amsterdamse taxichauffeurs die ‘op jodenjacht’ gingen tot Israëlische voetbalsupporters die Palestijnse vlaggen van de gevels trokken en provocerende leuzen scandeerden. Van Netanyahu die twee vliegtuigen klaarzette tot president Biden die in staat bleek tot instant-duiding op dik zesduizend kilometer afstand van de Dam. „Iedereen reageerde weer eens vanuit z’n eigen diepe groef.” En daarbovenop kwamen de reacties van rechtse, Haagse politici. „Ineens ging het over een ‘integratieprobleem’ onder Nederlandse moslims. Wij, Nederlandse Joden, werden gebruikt als een stok om Marokkaanse Nederlanders mee te slaan.” En onder linkse groeperingen, voegt ze toe, stond je als Jood intussen symbool voor het ‘ultieme kwaad’, een representant van ‘het Joodse, zionistische, koloniale project’.”
„Ben je mooi klaar mee”, zei een kennis tegen haar. „Heb je eindelijk de Tweede Wereldoorlog van je afgeschud, heb je een nieuwe oorlog aan je fiets hangen.” Het is waar, zegt ze. „Opnieuw heeft een oorlog bezit van me genomen. En weer is het eentje die ik niet zélf meemaak – althans niet fysiek.”
Je móét je bevrijden van het idee van eeuwig slachtofferschap
Ze volgt het nieuws op de voet, noemt het „weerzinwekkend” dat Israël „een soort destructiemachine” is geworden, „voor de Palestijnen én voor Israël zelf.” En volgt ze het nieuws even niet, dan volgt het háár, via de appjes van haar moeder en zus als het luchtalarm afgaat en ze weer een schuilkelder in vluchten.
En toch, ondanks alle beklemming, neemt Batya Wolff ook als ze praat over déze oorlog het woord ‘bevrijdend’ in de mond. Het voelt „bevrijdend”, zegt ze, om te ervaren dat ze ruimte kan maken voor meerdere perspectieven tegelijk. „Hoe complex de situatie ook is, in zekere zin ervaar je in jezelf dan geen conflict.” Ze handelt ernaar, organiseerde begin april een avond in het Joods Museum waar Palestijnse vredesactivisten spraken. En vorige week nam ze deel aan een herdenking die live aanhaakte bij een jaarlijkse bijeenkomst in Israël: Palestijnen en Israëli’s gedenken er samen familieleden die zijn omgekomen door oorlog of terreur.
En juist daarom, omdát ze voor meerdere perspectieven ruimte kan maken, voelde het niet goed om zich hier in de krant te beperken tot het vertellen van haar eigen verhaal over het opgroeien na ’40-’45. „Ik kan daar niet mijn hele aandacht op richten. En dat wil ik ook niet. Het voelt te losgezongen”, zegt ze. „De oorlog toen en Israël nu zijn voor mij volledig met elkaar verbonden, en die verbinding loopt dwars door mijn leven heen.”
