Kunnen sociale media echt niet aansprakelijk worden gesteld voor gevaarlijke content?

Zijn sociale media medeverantwoordelijk voor terreur, als terroristen hun platforms gebruiken? Het Supreme Court beraadt zich.

Beatriz Gonzalez en Jose Hernandez (tweede en derde van rechts), de moeder en stiefvader van Nohemi Gonzalez, die in 2015 omkwam bij de terreuraanslagen in Parijs in november 2015, dinsdag met hun advocaat Eric Schnapper (rechts) bij het Amerikaanse Hooggerechtshof in Washington.
Beatriz Gonzalez en Jose Hernandez (tweede en derde van rechts), de moeder en stiefvader van Nohemi Gonzalez, die in 2015 omkwam bij de terreuraanslagen in Parijs in november 2015, dinsdag met hun advocaat Eric Schnapper (rechts) bij het Amerikaanse Hooggerechtshof in Washington.

Foto Drew Angerer / Getty Images

Voor de toekomst van het internet stond er deze week veel op het spel. Het Amerikaanse Hooggerechtshof boog zich over een brandende kwestie, waar de politiek al jaren mee worstelt.

Centraal daarbij staat de vraag: is de wet nog wel houdbaar die bepaalt dat platforms als YouTube, Facebook en Twitter niet aansprakelijk zijn voor wat gebruikers plaatsen op hun sites? Kunnen ze zelfs niet verantwoordelijk worden gehouden voor berichten en filmpjes van hun gebruikers als die gevaarlijk zijn?

Nabestaanden van twee slachtoffers van terreuraanslagen probeerden het Hof via hun advocaat te overtuigen dat sociale media medeverantwoordelijk waren aan de dood van hun familielid – en dus aangeklaagd moeten kunnen worden.

Met grote spanning was vooral uitgezien naar Gonzales v. Google, „de zaak die het internet kan breken”,volgens sommige Amerikaanse media. De Amerikaanse student Nohemi Gonzalez stierf bij de aanslagen van IS in 2015 in Parijs. Volgens haar familie was YouTube (onderdeel van Google) medeverantwoordelijk, omdat het algoritme filmpjes van de terreurbeweging automatisch had aanbevolen aan geïnteresseerde kijkers. Hoewel YouTube veel van zulke filmpjes snel had verwijderd, waren er ook een aantal enkele uren te zien geweest.

Paragraaf 230

De advocaat van Google beriep zich dinsdag, zoals verwacht, op de al jaren omstreden paragraaf 230, uit een wet uit 1996 die internetplatformen immuniteit biedt. Lid 2 van die paragraaf wordt wel omschreven als „de 26 woorden die het internet mogelijk hebben gemaakt”. Want doordat websites zich dankzij de bescherming van die paragraaf doorgaans niet hoeven te bekommeren om smaadzaken en andere processen tegen wat hun gebruikers zoal voor berichten achterlaten, konden zij tot grote bloei komen – en daarmee het in de jaren negentig nog jonge internet.

Wij zijn niet de negen grootste internet-experts

Elena Kagan lid Hooggerechtshof VS

Nog steeds wordt paragraaf 230 als ruggengraat van het internet gezien, niet alleen door de grote techbedrijven, maar ook door organisaties die opkomen voor vrije meningsuiting. Zou het Hooggerechtshof besluiten de reikwijdte van ‘230’ te beperken, of de immuniteits-paragraaf zelfs helemaal schrappen, dan zouden platforms een vloed van rechtszaken kunnen verwachten. En om dat te voorkomen zullen ze dan, zo is de vrees, allerlei uitingen gaan blokkeren of verwijderen die ook maar enigszins aanleiding tot een rechtszaak kunnen zijn.


Lees ook : Wie is verantwoordelijk voor het internet?

Maar ook als je erkent dat platforms niet aansprakelijk gesteld kunnen worden voor uitingen van hun gebruikers, stelde de advocaat van de nabestaanden, dan nog mogen Google en YouTube niet vrijuit gaan. Want ze hebben de filmpjes niet alleen enige tijd op hun site geduld. Hun systeem van aanbevelingen heeft ze ook actief onder de aandacht van bepaalde gebruikers gebracht. Die aanbevelingen moeten worden gezien als uitingen van de platforms zelf, aldus de advocaat, waarvoor ze aansprakelijk zijn.

Maar uit hun vragen aan de advocaten van Google en de nabestaanden bleek dat de rechters zich bewust zijn van de ingrijpende gevolgen die het aanpassen of ondergraven van paragraaf 230 kan hebben. Ook al zijn de hoge rechters „niet de negen grootste internet-experts”, zoals rechter Elena Kagan tot algehele hilariteit opmerkte.

Gebrekkig begrip van technologie

Naar verwachting zal het Hof pas in de loop van juni uitspraak doen, maar voor Silicon Valley pakte de hoorzitting nu al hoopvol uit. Ook omdat de vaak hakkelende en aarzelende advocaat van de nabestaanden zijn zaak niet overtuigend wist te brengen. Zijn grote ervaring op het gebied van burgerrechten woog niet op tegen zijn gebrekkige begrip van de technologie die ter discussie stond.

De andere zaak, die woensdag werd behandeld, was aangespannen door de nabestaanden van de Jordaniër Nawras Alassaf, die 2017 omkwam bij een terreuraanslag in Istanbul. Zij hebben Twitter voor medeplichtigheid aangeklaagd, met een beroep op een anti-terrorismewet. Omdat IS de sociale media heeft gebruikt voor inzameling van geld, werving van rekruten en het oproepen tot geweld zouden zij medeverantwoordelijk zijn.

Maar ook in deze zaak leken de hoge rechters weinig ontvankelijk voor de argumenten van de nabestaanden. Al was het maar omdat er geen concrete aanwijzing was voor een direct verband tussen de terroristen en hun actie aan de ene kant, en Twitter aan de andere.

Ideologische achtergrond

Opmerkelijk aan de twee dagen van hoorzittingen van het Hooggerechtshof was, dat er nu eens geen duidelijke scheidslijn liep tussen de conservatieve en de progressieve rechters van het Hof. Ze leken allemaal gericht op de zaak zelf, ongeacht hun ideologische achtergrond. Terwijl in de politiek de discussie over regulering van sociale media juist sterk langs partijlijnen wordt gevoerd.

Democraten vinden doorgaans de platforms harder zouden moeten optreden tegen desinformatie, nepnieuws en haatzaaierij. Terwijl Republikeinen betogen dat de platforms te veel modereren, en te veel uitingen verwijderen en accounts opschorten – zoals die van oud-president Trump. Het Congres heeft al meerdere keren vergeefs geprobeerd het eens te worden over een aanpassing van paragraaf 230 en andere internetwetgeving. Een van de rechters suggereerde dinsdag al dat het Congres een nieuwe kans krijgt en dat het Hof de kwestie beter kan overlaten aan de volksvertegenwoordiging.