Op de plantages in het Caribisch gebied zijn ten tijde van de slavernij veel nieuwe talen ontstaan. Voorbeelden daarvan, die je nu ook in Nederland kunt tegenkomen, zijn het Sranantongo (Suriname) en het Papiaments (Nederlandse Antillen). Deze ‘creooltalen’ werden lang gezien als talen met een heerlijk simpele grammatica. Daardoor zouden ze niet goed bij de bestaande taalfamilies kunnen worden ingedeeld, maar een groep op zichzelf vormen.
Tegenwoordig zijn er taalkundigen die daar vraagtekens bij plaatsen. Een van de meest uitgesprokenen onder hen is Enoch Aboh, van de Universiteit van Amsterdam. Aboh groeide op in Benin en is vertrouwd met een aantal West-Afrikaanse talen die hun sporen hebben nagelaten in de creooltalen van onder meer Suriname en Haïti.
Het traditionele verhaal over hoe creooltalen ontstaan zouden zijn, gaat als volgt. Op de plantages moesten mensen die totaal verschillende Europese en Afrikaanse talen spraken, een manier vinden om met elkaar te communiceren. Dat leidde steevast tot een ‘pidgin’: een bestaande Europese taal – Engels, Frans, Portugees – werd in een sterk vereenvoudigde vorm gebruikt voor de alledaagse communicatie. Vervolgens werd dat pidgin, in de loop van een paar generaties, steeds belangrijker. De mensen voegden er van alles aan toe, bouwden het uit, zodat het uiteindelijk een volwaardige taal werd, die de kinderen ook als moedertaal gingen leren.
Dit snelle ontstaansproces – hier wordt vaak de vergelijking met een ‘snelkookpan’ gemaakt – zou verklaren waarom de grammatica van deze talen zo ánders is. Zo heerlijk simpel, vond men vroeger. Tegenwoordig spreekt men liever van: efficiënt en transparant.
Creooltalen zijn inderdaad transparanter dan bijvoorbeeld West-Europese talen. In het Nederlands zeg je ‘de’ woning, maar ‘het’ huis. En het is ‘werken, werkte’, maar ‘lopen, liep’. Geen Nederlander die je kan uitleggen wat daar nou precies het nut van is.
Dat soort gekkigheid vind je niet of nauwelijks in creooltalen. Ook maken ze niet of nauwelijks gebruik van uitgangen (zoals in het Nederlands ‘-t’, ‘-en’, ‘-te’, ‘-s’, etcetera).
Het Sranantongo heeft vooral woorden van Engelse herkomst, al moet je soms even goed kijken om dat te zien. ‘Nou mi no abi ten’ betekent ‘Ik heb nu geen tijd’. In dit zinnetje zijn alle woorden voortgekomen uit Engelse woorden (now, me, not, have, time). Maar de zinsbouw is totaal anders dan die van het Engelse ‘I don’t have time now’.
De Europese kinderen kwamen als baby al in aanraking met het creools. Ze gingen het zelf spreken
‘Mi e waka’ betekent ‘Ik ben aan het lopen’. ‘Me’ komt van ‘me’, ‘waka’ van ‘walk’. Oké. Maar wat doet die ‘e’ daar? Dat is een bijwoordje, dat aangeeft ‘dat je ermee bezig bent’. In het Engels zeg je dit natuurlijk heel anders: ‘I am walking.’
Dat taalwetenschappers gefascineerd raakten van creooltalen, begrijpt Aboh wel. „Men dacht: geweldig, nu kunnen we zien hoe talen ontstaan.” Maar volgens hem is dat een misvatting. „Het is niet zo dat we op die plantages taal zagen ontstaan. De tot slaaf gemaakte Afrikanen spraken van huis uit al de nodige talen, ze begonnen niet met niets, hè. En vaak beheersten ze verschillende talen tegelijk. In West-Afrika spreken mensen soms wel vijf of zes talen.”
Aboh kent vooral de creooltalen van Suriname en Haïti. „We weten uit historische documenten dat een aanzienlijk deel van de Afrikanen die daarheen zijn gebracht, min of meer dezelfde West-Afrikaanse taal spraken, of talen die erg op elkaar leken. In de nieuwe talen die daar vervolgens ontstaan zijn, vind je daarvan ook allerlei sporen. Een heleboel woorden, en ook grammaticale dingen. In Suriname spraken de meeste Afrikanen een taal van de Gbe-familie. Die talen lijken erg op elkaar. 70 procent van de woorden is hetzelfde. Dus ze hoefden niet echt een nieuwe taal te creëren om onder elkaar te kunnen communiceren.”
Maar er waren op die plantages natuurlijk ook mensen met wie ze iets anders moesten spreken: de Europeanen. „Precies. En daarom denk ik dat het gangbare idee, dat de tot slaaf gemaakten die creooltalen hebben gecreëerd, niet helemaal klopt. Het was de plantage die zo’n taal nodig had. Ik zie de creooltalen dus meer als een product van de héle plantage, als een taal die gecreëerd werd door Afrikanen én Europeanen.”
Keltisch en Latijn
„Uit wat er in die periode is opgeschreven weten we dat de kinderen van de Europese kolonisten op een gegeven moment ook ‘creools’ spraken. Dat is niet zo gek als je bedenkt dat Europese vrouwen in die tijd niet zelf de borstvoeding wilden geven. Daar hadden ze een nanny voor, en die was Afrikaans. En wat doet zo’n nanny, als ze borstvoeding geeft? Ze zingt. Ze praat tegen het kind. Dus de Europese kinderen kwamen als baby al in aanraking met het creools. Ze gingen het zelf spreken.”
Een klassiek geval van taalcontact dus. „Mensen komen terecht in een situatie waarin ze elkaars talen moeten leren, en terwijl ze dat proberen te doen, creëren ze iets nieuws.”
Vervolgens stelt Aboh een retorische vraag: „Komen we dat vaker tegen in de wereldgeschiedenis? Ja! Overal! Het Frans is daar bijvoorbeeld ook een voorbeeld van. Die taal is ontstaan uit het contact tussen mensen die Keltisch spraken en mensen die Latijn spraken. En het Engels is ook een prachtig voorbeeld. Dat wordt gezien als een Germaanse taal, maar 60 procent van de woordenschat van het Engels is Romaans. En hoe komt dat? Door langdurig taalcontact.”
Aboh wijst er altijd graag op dat het Engels, als je het vergelijkt met andere Germaanse talen, ook een vereenvoudigde grammatica heeft. Geen ‘de’ en ‘het’, maar altijd ‘the’. Niet ‘ik loop, wij lopen’, maar ‘I walk, we walk’. „En in het Frans zie je vergelijkbare dingen. Het Frans heeft echt veel minder uitgangen dan het Latijn.”
Ook Aboh spreekt hier liever van ‘efficiënter’ en ‘transparanter’ dan van ‘eenvoudiger’. „Als je zegt dat creooltalen simpeler zijn, suggereer je dat de sprekers ervan ook wat simpeler waren. Terwijl dat natuurlijk niet zo was. Onze voorouders leerden net zo gemakkelijk of moeilijk een taal als iedereen, en natuurlijk kwamen ze met hun eigen oplossingen. Maar waarom zouden die per se simpeler moeten zijn?”
Taalkundigen die creooltalen liever als een aparte groep zien, als talen die op een heel andere manier ontstaan zouden zijn dan bijvoorbeeld het Frans of het Engels, wijzen graag hierop: alle creooltalen gebruiken kleine bijwoordjes om aan te geven dat iets in het verleden ‘gebeurde’, of in de toekomst gaat ‘gebeuren’, of dat iemand ergens ‘mee bezig is’, en meer van dat soort dingen. Dergelijke bijwoordjes worden ‘partikels’ genoemd.
Zoals ik het zie, put de grammatica van een creooltaal uit verschillende brontalen
‘Ik was aan het eten’ is in het Sranantongo: ‘Mi ben e nyan.’ ‘Mi’ is ‘ik’, ‘nyan’ is ‘eten’ (en heeft een Afrikaanse herkomst). ‘Ben’ en ‘e’ zijn partikels. ‘Ben’ komt van het Engelse ‘been’ en geeft aan dat het verleden tijd is. ‘En’ betekent dat je ‘ermee bezig bent’.
De vraag is hier: zijn zulke partikels een vereenvoudiging van het Engels, veroorzaakt door het gebrekkig spreken van Engels? Of is dit gewoon overgenomen uit een Afrikaanse taal? Aboh: „De Gbe-talen doen het precies zo: met kleine woordjes die je aan het werkwoord laat voorafgaan.”
En er is nog iets. „Als je meerdere van die partikels met elkaar combineert, gebeurt dat altijd in een bepaalde volgorde: eerst ‘verleden tijd’, daarna ‘dat je ermee bezig bent’. Alle talen in de wereld gebruiken daarbij dezelfde volgorde. En ook als een taal dit doet door werkwoordsuitgangen met elkaar te combineren – wat bijvoorbeeld in het Turks gebeurt – dan gaat het altijd in die volgorde. Dus dat is helemaal niet zo simpel.”
Zo zijn er meer voorbeelden van grammaticale eigenschappen van creooltalen waar discussie over is. Zijn die een gevolg van vereenvoudiging of komen ze uit een Afrikaanse taal?
„Zoals ik het zie, put de grammatica van een creooltaal uit verschillende brontalen”, zegt Aboh. Hij geeft een voorbeeld uit het Kreyòl (Haïti), dat ontstaan is uit het contact van het Frans met een aantal Afrikaanse talen. „‘Auto’ is daarin ‘machin’. Van het Franse ‘machine’. ‘Een auto’ is ‘une mashin’. Dat ziet er heel Frans uit, hè. Maar ‘de auto’ is niet ‘la machin’ maar ‘mashin-la’. Dat is precies de grammaticale constructie die ik ook gebruik als ik mijn Afrikaanse moedertaal, Gungbe, spreek.”
Aboh is ook kritisch over het gevestigde idee van de taalfamilies. „Die kijk op talen is tijdens de Verlichting ontstaan. Men had toen het idee dat talen uit zichzelf veranderden. Bijvoorbeeld: je had ooit het Latijn, dat veranderde langzaam, uit zichzelf, en daaruit zijn de Romaanse talen voortgekomen: Italiaans, Frans, Spaans, etcetera. Als taalkundige teken je dan een boom. Die begint netjes met één taal, in dit geval het Latijn. En vertakt zich dan: al die Romaanse talen.”

Stukjes grammatica
Maar, zegt Aboh, „het probleem is: in die boomdiagrammen zie je helemaal niets terug van de andere talen die ook in dat gebied gesproken werden. Zoals de Keltische talen in de gebieden waar nu Frans gesproken wordt. Die zijn ook van invloed geweest. Ik vind daarom al met al dat we geen goede reden hebben om het ontstaan van bijvoorbeeld het Frans anders te beschrijven dan het ontstaan van de creooltalen. Want ik denk dat talen altijd veranderen als gevolg van het contact met andere talen.”
Aboh gebruikt daar de term ‘hybride grammatica’ voor. „Dat is de mogelijkheid om met stukjes grammatica uit verschillende talen iets nieuws in elkaar te zetten.”
In creooltalen vind je volgens hem eigenschappen terug uit al de talen die ooit op de plantages gesproken werden. „En daarnaast vind je in zo’n creooltaal ook dingen die je in geen van die brontalen vindt. Gewoon iets nieuws. Zo kan hybride grammatica soms ook werken. Dat er gewoon iets nieuws ontstaat. Zoals het Frans grammaticale eigenschappen heeft die je niet kunt herleiden tot het Latijn, maar ook niet tot de Keltische talen.”
„Als je er wereldwijd naar kijkt zie je dat veruit de meeste mensen meer dan één taal beheersen. Dat was ook in het verleden het geval, denk ik. Mensen hebben meestal met meerdere talen te maken, en ze spreken ook meerdere talen, maar natuurlijk niet allemaal op dezelfde manier. Soms beheersen ze een bepaalde taal heel goed, soms minder goed. Dus wat produceren ze dan als groep? Dat zullen natuurlijk geen perfecte replica’s zijn van de talen waarvan ze zich proberen te bedienen. Het zal daar net een beetje van verschillen, en dat ‘een beetje verschillen’, dat is wat ik ‘hybride grammatica’ noem.”
Uiteindelijk is zijn stelling: álle talen zijn hybride. „Geen enkele taal is zuiver of puur. Dat is een belangrijke conclusie. Zo gauw mensen een bepaalde taal moeten spreken, zullen ze die taal telkens een beetje veranderen, want zo werkt onze cognitie nu eenmaal – ook al merk ik dat onze politici niet weten dat het zo werkt. Als ik het Nederlands, dat niet mijn moedertaal is, precies zo zou moeten spreken als jij, zou ik het nooit kunnen leren. Maar als ik er mijn eigen draai aan kan geven, dan kan ik het wél leren.”
