Sheila Sitalsing kwam er pas recent achter dat haar grootouders NSB’ers waren. ‘Ik dacht: kennelijk is dit een groot geheim’

Ze had wat dingetjes opgeschreven, zei de moeder van Sheila Sitalsing. Vanaf haar sterfbed wees ze op haar laptop in een hoek van de kamer. Het ging over de familie. Misschien leuk om verder uit te zoeken.

Pas na haar overlijden in 2017 kwam Sitalsing eraan toe het te lezen. Een paar A4’tjes waren het, met veelal bekende dingen. Totdat het over de oorlog ging. De vader van haar moeder, haar opa dus, was lid geweest van de NSB, stond er. „Hij was altijd een groot Jodenhater geweest, ik weet niet waarom.” De moeder van Sitalsing had, tegen haar zin, bij de Jeugdstorm gezeten, de jongerenbeweging van de NSB.

Uniek? Nee, verre van. In het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, waarover de laatste maanden veel te doen was, zitten dossiers van 425.000 Nederlanders die na de oorlog werden verdacht van collaboratie. Daar zitten ongetwijfeld een hoop verzwegen familiegeschiedenissen tussen. Wat het verhaal van Sitalsing, bekend om haar columns in de Volkskrant waarin populistisch rechts er vrijwel wekelijks van langs krijgt, wel bijzonder maakt: haar opa zat behoorlijk hoog in de hiërarchie van de NSB. Deze week verschijnt een zeldzaam openhartig boek over haar familie: Waar ik me voor schaam.

Wat dacht je toen je de aantekeningen van je moeder las?

„In eerste instantie vond ik het vooral heel verdrietig dat ze hier nooit over heeft kunnen praten. Ook niet met mijn vader, met wie ze 55 jaar samen was. Hij overleed later in hetzelfde jaar, ik heb het hem nog kunnen vragen. Wie was mijn moeder eigenlijk? Hoe goed heb ik haar gekend? Dat soort vragen ga je jezelf stellen.

„Een andere reactie was: kennelijk is dit een groot geheim, iets dat niemand mag weten.”

Behandelde je het ook als een geheim?

„Aan de kinderen heb ik het meteen verteld. En vrij snel ook aan vrienden. Maar ik vroeg me wel af: kan ik dit op mijn werk vertellen?”

Je schrijft dat je je hebt afgevraagd of je nog wel kon blijven werken in de journalistiek.

„Dat was een primaire gedachte: ik schrijf allemaal belerende stukjes over politiek, dat kán niet. Inmiddels ben ik daar allang weer voorbij. Maar in eerste instantie had ik gedachten die niet helemaal rationeel waren.

„Laatst vroeg iemand: wanneer heb je het verteld op je werk? Maar om het nu soort van officieel mee te delen: dat is natuurlijk ook gek. Op een gegeven moment ging ik wel vertellen dat ik aan een boek werkte. En als ze dan vroegen waarover, zei ik dat het een familiegeschiedenis was. Pas als mensen doorvroegen, vertelde ik wel dat ik een opa had die fout was. Maar er zijn ook nog steeds mensen die denken dat ik een boek aan het schrijven was over mijn Surinaamse familie.”

Sheila Sitalsing kende haar grootvader niet goed. Ze werd geboren in Suriname, waar haar Hindostaanse vader haar Nederlandse moeder in de jaren zestig mee naartoe nam. Vanaf haar zevende woonde ze op Curaçao. Haar opa Sjarrel, de vader van haar moeder, was altijd ver weg, ook toen hij zich na omzwervingen door Latijns-Amerika en Iran in Den Haag vestigde. Sitalsing herinnert zich dat hij grappige brieven en geluidsopnames stuurde. Hij overleed toen ze zeven was.

Zijn familie zat in de suiker in Nederlands-Indië. In de jaren dertig verhuisden ze naar Nederland. In 1935 sloot Sjarrel zich aan bij de NSB. Hij klom op tot penningmeester en adjudant van de districtsleider van Zuid-Holland. „Hij kreeg een uniform”, schrijft Sitalsing in haar boek. „Later kwamen daar een pistool bij, een mooie wagen, een salaris van 300 gulden in de maand, luxe levensmiddelen toen niemand meer aan luxe levensmiddelen kon komen. Hij bleef er tot het eind.” Na de oorlog kreeg hij een gevangenisstraf van vijf jaar.

Tijdens de oorlog gingen de opa en oma van Sitalsing uit elkaar. Haar opa Sjarrel kreeg een vriendin, die Sitalsing later ‘oudtante’ noemde. Ze bleek zijn secretaresse bij de NSB te zijn geweest. Haar oma Tootje, die ook lid was van de NSB, begon een relatie met een Duitse soldaat. Zij zat een half jaar in Westerbork, waar collaborateurs na de oorlog werden geïnterneerd. Omdat haar beide ouders vastzaten, werd Sitalsings moeder opgevangen door haar oma.

Foto Merlijn Doomernik

Maar dat kwam Sitalsing dus allemaal pas te weten toen ze de dossiers van haar grootouders had gelezen in het Nationaal Archief. Als kind vroeg ze haar moeder wel naar de oorlog. En die vertelde er ook over. Afgeronde verhalen waren het. Over Den Haag, waar ze opgroeide in bezettingstijd. Over Arnhem, waar ze in 1943 met haar moeder naartoe verhuisde. Oma Tootje deed daar administratief werk. Het bleek te gaan om de Omnia-Treuhandgesellschaft, „die de administratie bijhield van onteigend Joods bezit en het geld overboekte en beschikbaar maakte voor het Derde Rijk”, schrijft Sitalsing. Haar moeder „deed aan zwijgen door te spreken. Ze kwebbelde onschuldige oorlogsanekdotes aan elkaar tot een lange woordenslinger die ze om haar geheim heen wikkelde, tot er niets meer van te zien was.”

Het moet onuitstaanbaar zijn geweest dat je die A4’tjes pas na de dood van je moeder las.

„Natuurlijk heb ik gedacht: had ik maar… Juist omdat ik als kind ook gefascineerd was door de oorlog. Ik herinner me dat ik met mijn moeder naar de film ging, Zwartboek. Carice van Houten, die de hoofdrol speelt, krijgt daarin een relatie met een Duitse soldaat. Na de oorlog wordt ze in een ad-hocgevangenis gegooid en mishandeld. Na die film zei mijn moeder: ‘Ja, zo ging het wel. Ze waren niet zachtzinnig na de oorlog’. Oh, denk ik achteraf, daar had ik moeten doorvragen.”

Ben je ook boos geweest op je moeder?

„Ja, zeker wel, er zijn momenten geweest dat ik dacht: potverdorie. Nooit iets vertellen. En op het moment dat je weet, morgen ben ik er niet meer, gooi je het over de schutting. Maar inmiddels ben ik daar wel overheen. Nadat ik de dossiers had gelezen kwam ik erachter dat er een lotgenotengroep bestaat, Werkgroep Herkenning. Daar lopen mensen rond van alle generaties, óók de generatie van mijn moeder. Door daarmee te praten ben ik het beter gaan snappen.”

Toen je alles over je grootvader op een rij had gezet: viel het mee of tegen?

„Het klinkt misschien een beetje kinderachtig, maar ik vroeg mij af: kan hij hebben geweten van Auschwitz? Met die vraag ging ik naar historicus Robin te Slaa die samen met Edwin Klijn twee dikke boeken heeft geschreven over de NSB. Hij zei dat je het heel goed kunt hebben over de radicaliteit van de NSB zonder het over de gaskamers te hebben. Ook zonder die gaskamers was het een radicale, antisemitische, geweld verheerlijkende, antidemocratische beweging. Het feit dat je je aansluit bij zo’n beweging betekent dat je ook verantwoordelijkheid draagt voor het geweld dat daaruit voortvloeit, of dat nu het ultieme geweld is van de gaskamers of het kleine geweld – tussen aanhalingstekens – van onteigeningen.

„Mijn oma heeft niet eigenhandig mensen uit huizen gezet. Maar je maakt mij niet wijs dat je, als je bedragen administreert, niet doorhebt: dit is afgepakt van mensen. Nee, dan wist je misschien niet dat die mensen werden doodgemaakt. Maar je wist wel dat ze uit hun huis werden gezet. Dat ze weggingen. En dat ze niet meer terugkwamen. Dan is de kennis van die gaskamers, die alles overschaduwen, misschien niet zo relevant voor de vraag: deugde het?”

Over het gezin waarin je opgroeide, schrijf je: „We praatten niet over wezenlijke zaken.”

„Nee. Mijn vader had wel veel meningen. Maar dat ging over de grote wereld. Niet om persoonlijke zaken. In die zin waren we niet intiem. Dat verklaart denk ik ook waarom mijn moeder het zo makkelijk kon verzwijgen.”

Zou dat ook niet te maken hebben gehad met haar jeugd?

„Dat is psychologiseren achteraf, dat vind ik moeilijk. Ze was verlegen, hing niet zo snel in de lampen. Of haar jeugd daarop van invloed is geweest? Ongetwijfeld. Kinderen van NSB’ers werden gepest. En na de oorlog kregen ze te maken met wrokkige ouders, die in een zaak hadden geloofd maar aan de verkeerde kant van de geschiedenis waren komen te staan, en daarvoor werden gestraft.”

Heb je je ook afgevraagd of je moeder iets van haar ervaringen aan jou heeft doorgegeven?

„Het feit dat mijn moeder een beetje schrikachtig was, niet de voorgrond opeiste, heeft natuurlijk invloed gehad op de dynamiek in ons gezin.”

Want jij wil ook niet op de voorgrond?

„Haha, ja, ik wél. Ik ergerde me er juist aan dat mijn moeder zich vaak klein maakte. Niet wilde opvallen. Ze had ook nooit clubjes waar ze bij zat. Ergens in mijn boek had ik geschreven dat de Werkgroep Herkenning een club is van nazaten. Toen iemand van de Werkgroep dat las zei die: nee, nee, we zijn geen club. We hebben geleerd: nóóit meer bij een club.”

Eerder dit jaar hield Sitalsing een toespraak bij de jaarlijkse herdenking van de Februaristaking van 1941. Ze werd daarvoor gevraagd door theatermaker Jaïr Stranders, die voorzitter is van het comité dat de herdenking organiseert. In haar toespraak vroeg ze zich af of herdenken zin heeft. Ja, zei ze, „opdat we niet vergeten dat verzet een keuze is”. En na een korte pauze ging ze verder: „Iemand vroeg of ik hier recht van spreken heb. (Vooruit, deze iemand was ik zelf.)” Daarna vertelde ze kort over haar opa, die bij de NSB zat.

Sitalsing: „Aan het begin van mijn onderzoek was ik Jaïr Stranders eens tegengekomen, en toen had ik hem verteld over mijn opa. Maar dat was hij vergeten. Dus toen hij mij vroeg voor die herdenking, appte ik terug: ‘Ik denk niet dat ik de persoon ben om dit te doen.’ Want ja, de Februaristaking, dat zijn de helden, de mensen die in opstand kwamen. Ik was bang dat daar mensen zouden zijn die ik voor het hoofd zou stoten. Maar hij zei: ‘Het is juist heel goed als je het wel doet’.

„Toen heb ik lang zitten denken: moet ik die opa ter sprake brengen of niet. Het leek me gek om dat niet te doen. Dus ergens halverwege had ik hem in een paar zinnen ingevoegd. Ik ben nog nooit zo zenuwachtig geweest. Toen ik daar stond dacht ik echt: oh my god, ik plaste bijna in m’n broek van de zenuwen. Ik had het zo opgeschreven dat ik die zinnetjes ook nog op het laatste moment kon overslaan.”

„Na afloop kwam Dik de Boef, een kind van verzetsstrijders, naar me toe en zei: ‘Mag ik je zoenen’. En toen we later koffie dronken, kwamen er mensen langs die zeiden: ‘Ik had ook zo’n opa’. Dat was wel fijn.”

Je neemt heel nadrukkelijk afstand van je grootvader. Was er bij elke zin die je schreef een stemmetje dat zei: pas op, straks gaat iemand zeggen dat ik probeer iets goed te praten?

„Ja, ja, ja, daar heb ik me echt wel zorgen over gemaakt. Ik heb best veel mensen laten meelezen. Mensen van de kant van de nazaten. En mensen van de kant van het verzet en van de slachtoffers. Tegelijkertijd is het gewoon mijn boek. Ik vind dingen en die schrijf ik op.”

Je vindt bijvoorbeeld dat het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging volledig openbaar moet worden, iets waar veel nazaten van collaborateurs juist moeite mee hebben.

„Ja, ik denk dat daar een groot belang mee gemoeid is, het belang van de slachtoffers. In het archief van mijn opa, die dus werkte op het districtskantoor van de NSB, heb ik allerlei dingen gevonden over mensen. Bijvoorbeeld over mensen die ze hebben doorgestuurd naar de Duitsers, zo van: dit zijn volgens ons verraders, die zitten in het verzet, die kun je wel oppakken. Ik kan me goed voorstellen dat er nazaten zijn die zo’n briefje heel graag zouden willen hebben. Maar nu kunnen ze dat niet vinden omdat de archieven niet op naam doorzoekbaar zijn. Dan is het niet omdat ik een bloedband heb met opa dat ik kan zeggen: dat dossier is van ons.”

En als je in de doos van je opa nu een onbekende foto had gevonden van je moeder?

Lacht: „Ja, dan had ik die wel gestolen.”

Serieus: „Er zijn wel nazaten geweest die tegen mij hebben gezegd: niet verder vertellen, maar ik weet van iemand die iets heeft meegenomen. Natuurlijk zou de verleiding groot zijn. Er wordt goed opgelet, maar je wordt niet gefouilleerd. Dus als je even snel …” Ze maakt een beweging alsof ze iets in haar mouw frommelt.

Heb je nu het gevoel dat je begrijpt hoe je opa tot zijn keuze kwam?

„Hij groeide op in Nederlands-Indië en dat was al een gesegregeerde, koloniale, op rassendenken gebaseerde maatschappij. Hij kwam uit een rijke familie. Na de crisis in 1929 gingen veel suikerfabrieken dicht en raakten ze, terug in Nederland, een beetje berooid. Hij probeerde een bedrijfje op te zetten voor aambeienzalf, maar dat was geen succes. En toen raakte hij bevriend met Louis Delbaere, een bekende rassentheoreticus. De NSB bood een lonkend perspectief, beloofde het land weer groot te maken. Een beetje zoals Forum voor Democratie in zijn beginjaren.”

De NSB beloofde het land weer groot te maken. Een beetje zoals FvD in zijn beginjaren

Je gaat vergelijkingen tussen toen en nu niet uit de weg?

„Omdat die gewoon opvallen. Soms dacht ik: dit zei Thierry Baudet ook in een speech. Of: dit is het frame van de BBB. Dezelfde woorden, dezelfde mechanismen. Het op een abstracte manier spreken over andere groepen. Natuurlijk kun je de jaren dertig niet een-op-een leggen op wat er nu gebeurt. Maar er zijn allerlei echo’s.”

Heeft het werken aan dit boek je blik op de wereld veranderd?

„Het heeft mij doen denken over de verleiding van autoritaire leiders. Daar had ik altijd wel een idee bij, ik heb de staatsgreep in Suriname van vrij dichtbij gezien. Dat is nu verdiept. Het ís ook heel fijn als iemand precies weet wat er moet gebeuren en dat aan jou vertelt. Doordat ik me erin heb verdiept, ben ik de schroom wel kwijt dat je wat nu gebeurt niet mag vergelijken met de jaren dertig.”

CV

Sheila Sitalsing (1968) schrijft wekelijks een politieke column voor de Volkskrant en presenteert regelmatig radioprogramma Met het oog op morgen.
Na haar studie economie in Rotterdam begon ze haar journalistieke carrière als verslaggever bij het Rotterdams Dagblad. Voor Elsevier was ze correspondent in Brussel. Eerder verschenen van haar De kiezer heeft altijd gelijk en Dagboek van een krankzinning jaar.