Schrijver of muzikant? De Amerikaan Willy Vlautin vertelt in de eerste plaats verhalen

De tijden dat Willy Vlautins romans werden afgedaan als zijn violons d’Ingres liggen terecht ver achter ons. (Voor wie het begrip niet kent: Jean-Auguste-Dominique Ingres was een 19de-eeuwse Franse schilder die een passie had voor het vioolspel. Zijn schildertalent bleek echter groter, al overleefde zijn vergeefse verlangen een erkend musicus te worden dan juist weer de tand des tijds.)

Vlautin (1967) was al een succesvolle singer-songwriter in zogenoemde alt-countrybands als Richmond Fontaine en, tot heden, the Delines, toen de romans die hij schreef vergelijkingen begonnen op te roepen met auteurs als Charles Bukowski, John Steinbeck, Denis Johnson en Raymond Carver. Ondertussen heeft hij in de afgelopen twee decennia al een meesterlijk oeuvre bij elkaar geschreven, zonder dat de waardering voor zijn muzikale prestaties daaronder leed.

De hoofdpersonen in Willy Vlautins romans zijn zonder uitzondering de Amerikanen aan wie de Amerikaanse Droom voorbij is gegaan, maar die dikwijls, ook heel Amerikaans, blijven geloven dat ergens, vaak ergens ver weg, die droom realiteit zal worden. Dat heeft in zijn vorige boeken tot heel schrijnende episodes geleid. Het gaat op voor Lynette uit De nacht valt altijd (2021), de broers Frank en Jerry Lee uit Motelleven (2007), de jonge oorlogsveteraan Leroy uit Vrij (2014). Drank of andere verslavingen horen vaker dan gemiddeld tot de oorzaken, maar in alle gevallen: het is de zelfkant, het dikwijls uitzichtloze bestaan aan de onderzijde, waar Vlautin zijn thema’s vandaan haalt.

Muzikantenmilieu

Dat geldt nu ook, in de roman Het paard, voor Al Ward, 67 jaar oud. Hij woont in een hut bij de niet langer functionerende goudmijn die hij heeft geërfd, nabij Reno, Nevada, Amerika’s tweede gokstad (waar Vlautin vandaan komt en waar veel van zijn boeken zich afspelen, als het niet in Portland, Oregon is waar hij tegenwoordig woont). Tot Als schaarse bezittingen behoort een oude gitaar waarmee hij decennialang als begeleider en sessiemuzikant zijn brood verdiende. Zijn herinneringen aan al die muzikale expedities beheersen het grootste deel van deze roman, en Vlautin vraagt van zijn lezers een flinke bereidheid om te schakelen in tijd en (soms ook) plaats. Al was redelijk succesvol in die muzikantenrol, al bleef die doorgaans beperkt tot optredens in zogeheten casinobandjes, waar nauwelijks iemand naar hem luisterde. En zo verstrijkt zijn leven, zijn tijd gaat voorbij zoals in het boek, en Vlautin beschrijft voor het eerst het muzikantenmilieu dat hij zo goed moet kennen.


Lees ook

dit interview

‘Ik schrijf over verdwijnen’

Daarbij blinken twee portretten in het bijzonder uit: dat van de ietwat verlopen zangeres Mona, die hem verleidt maar helaas ook het liefje is van de leider van de band waarin hij op dat moment zijn brood verdient. En van de altijd ruziënde en speedy Sanchez Brothers, die met hem als gitarist hopen eindelijk echt succesvol te worden. Maar het blijft bij Uno-Dos-Tres, I’m gonna bust your face. Zijn sterke punt blijkt uiteindelijk toch songwriter te zijn in het country & western-genre, en het is een waar genot alleen al de enorme verzameling titels te lezen van het repertoire dat Al in de loop der jaren aflevert. Vlautin schept er duidelijk genoegen in deze titels te verzinnen, en je kunt ze eenvoudig zien als een parodie op het vaak larmoyante karakter van het genre: The Bottle’s the Only Friend I Got Left, A Busted Windshield and a Broken Hand, Help me Brother I’m Sinking Fast, Crying from a Payphone enzovoorts.

Daarnaast noemt hij een groot aantal bestaande, al dan niet levende, country & western-artiesten op (Freddy Fender, Buck Owens, de Californische punkrocker John Doe aan wie het boek is opgedragen) die het vermoeden van een stevig autobiografisch gehalte versterken. Dat klopt niet, want waar Al een gesjeesde gitarist is, is de auteur een behoorlijk succesvol singer-songwriter – zij het niet van Hall of Fame-status. Misschien heeft Vlautin een (zijn) leven beschreven zoals dat verlopen was als hij andere (of minder) keuzes had gemaakt.

Campbellsoep

Maar dan staat er plotseling, in het heden, een paard voor zijn hut, blind, of zo goed als. Het weigert water te drinken, gras te eten en weigert zelfs te genieten van de spaghetti die Al voor hem kookt. De blikken Campbellsoep waar Al zichzelf mee voedt blijven het arme dier bespaard. Al wordt heen en weer geslingerd tussen mededogen en de hoop dat het dier even plotseling verdwijnt als het is gekomen, als een metafoor voor het verleden dat hem blijft achtervolgen. Dat gebeurt niet, maar Vlautin eindigt zijn boek, evenals veel van zijn songteksten, met een voorzichtige dosis hoop.

Hoezeer Vlautins literaire en muzikale oeuvre met elkaar verweven zijn blijkt ook uit zijn eigen muzikale repertoire. Zelf verklaarde hij ooit in een interview dat hij weinig verschil ziet tussen die muzikale en literaire productie. „In mijn hoofd zijn die twee vormen aan elkaar verbonden. Mijn songs worden verhalen en de verhalen worden songs. Het enige echte verschil is, geloof ik, dat ik als schrijver wat lichter kan zijn, terwijl ik het in mijn liedteksten moeilijk vind luchthartig te zijn.”

Een van Vlautins vroege romans, Northline (2008), had wat hem betreft een muzikale begeleiding nodig en die kwam er ook, in de vorm van een instrumentale cd. En op de cd van Richmond Fontaine met de fraaie titel You Can’t Go Back If There’s Nothing To Go Back To staan nummers met titels als The Blind Horse en (identiek aan de titel van een van zijn latere romans) Don’t Skip Out on Me.

Is Willy Vlautin een gitarist die uitzonderlijk mooi kan schrijven, of een auteur die toevallig ook nog eens goed gitaar kan spelen? Ach, wat doet het ertoe. Zijn muziek is een plezier om naar te luisteren, en ook als je geen liefhebber van zijn muziekgenre bent, zijn Vlautins romans altijd een groot genot om te lezen. Zijn proza is vol van mededogen, hoe schraal hij dikwijls ook schrijft, en toch uitermate beeldend, als de literaire helden met wie hij wordt vergeleken.