We zijn hyperactief. We werken ons te pletter als brandhout voor het kapitalisme, onze vrije tijd moeten we nuttig besteden en zelfs ons liefdesleven is ondertussen ten prooi gevallen aan de efficiëntiedwang: wie intelligent en snel genoeg swipet zal online zeker de ware vinden. Nee, het is geen vrolijk beeld dat de filosoof Lieke Knijnenburg (1994) in haar boek Een schitterende leegte schetst van onze tijden.
Die worsteling met efficiëntie en snelheid dateert niet van gisteren, constateert Knijnenburg. Friedrich Nietzsche waarschuwde al in 1878 dat al die rusteloosheid zou eindigen in een nieuwe barbarij, want de hyperactieve mens zou in alle drukte niet meer in staat zijn om zelf na te denken. En ook De vermoeide samenleving, waarin de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han stelt dat al die hyperactiviteit en vooral de versplintering van onze activiteiten ons geheugen aantast, dateert alweer van begin vorig decennium. WhatsApp stond toen nog in de kinderschoenen en Tinder moest nog gelanceerd worden.
Lees ook
We zijn de cipier van onszelf
Ons verlangen om nuttig te zijn en de bijbehorende angst om als lui te worden weggezet zit diep, stelt Knijnenburg vast. We leven om te produceren en te consumeren. Wie wil ontsnappen aan die ratrace doet dit via quiet quitting, echt uit het systeem stappen is haast onmogelijk.
Knijnenburg ziet wel ideeën en schuchtere pogingen om te ontsnappen aan die mallemolen. Alternatieve vormen van samenwonen zoals co-housing, een kortere werkweek, gratis kinderopvang. Maar ze constateert ook hoe die initiatieven weinig ruimte krijgen of zelfs worden tegengewerkt. Leningen voor alternatieve woonvormen zijn moeilijker te krijgen, een kortere werkweek stuit op verzet van ondernemers en politici en de zorg wordt duurder door privatisering, in plaats van goedkoper of gratis.
Dansvloer
De in Berlijn wonende Knijnenburg ziet nog andere opflakkeringen van verzet en protest, daar waar je die minder zou verwachten. In de liefde, bijvoorbeeld, want liefde is aandacht schenken, en net die aandacht dreigt een schaars goed te worden, om het maar eens in productiviteitstermen te stellen. Of op de dansvloer, daar waar we ontsnappen aan het ritme van werk en rusten en ons overgeven aan een gemeenschappelijke extase. Ook al maakt Knijnenburg haar claim dat dansen een mogelijk politiek hervormende kracht is niet helemaal hard, revoluties ontstaan soms op bizarre plekken, zoals operahuizen (België, 1830) of de voetbalstadions in voormalig Joegoslavië. Over de liefde als protestvorm, bijvoorbeeld in polyamorie of andere vormen die breken met het traditionele gezinsideaal, stelt ze vast dat ze er misschien te veel van verwacht.
Quiet quitting is een optie, uit het systeem stappen is haast onmogelijk
Maar ook al hadden de liefde en het nachtleven als vormen van protest nog wat meer verdieping kunnen verdragen, Knijnenburg schrijft wel prikkelend en met zwier over hoe een nieuwe generatie probeert om te gaan met al die productiviteitsstress. Ze put daarbij veelal uit eigen ervaring, de pogingen om te ontsnappen uit het harnas van ‘Lieke Lijstje’, zoals vrienden haar noemen, maar haar blik is weids genoeg om navelstaarderij te ontlopen.
Een andere manier om te ontsnappen aan de waan van alledag is de neiging om het nieuws stop te zetten. Even te verdwijnen en te focussen op de kleine, fijne dingen in het leven. Het is een vaststelling die ook de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch (1970) maakt in zijn boek We informeren ons kapot een duidelijke knipoog naar Neil Postmans We amuseren ons kapot uit 1985, over de funeste invloed van televisie op ons kritisch denkvermogen.
Infocratie
Veertig jaar na Postman moeten we niet alleen leren omgaan met infotainment, maar ook met overvloed en georganiseerde desinformatie die ideologische segregatie en polarisatie in de hand werkt. Dat is op termijn bedreigend voor onze liberale democratie, stelt Devisch. Hij staat uitgebreid stil bij alle mechanismen van de hedendaagse infocratie, om nog maar eens een term van Byung-Chul Han te gebruiken. Maar hij zoekt ook naar manieren om hieraan te ontsnappen. Het nieuws even stopzetten of wat meer mediawijsheid alleen zullen niet baten, volgens Devisch. We moeten ons wapenen door het leren negeren van desinformatie en info van lage kwaliteit. Zijn boek draagt niet voor niets de ondertitel ‘Pleidooi voor onwetendheid’, al voegt hij daar graag aan toe dat het gaat om „weloverwogen onwetendheid”. En hij sluit af met tien vuistregels om „georganiseerd ruzie te maken”, een verwijzing naar hoe de Franse denker Claude Leforts democratie definieerde.
Hoe waardevol die vuistregels ook zijn, ze kampen met hetzelfde manco als de verzetsroutes van Knijnenburg: het zijn grotendeels individuele oplossingen voor problemen waarvan ook de auteurs erkennen dat een systeemverandering zich opdringt, of toch op z’n minst collectief moeten worden aangepakt.
Devisch ziet wel heil in het versterken van informatienetwerken om tunnelvisie te doorbreken, en ook Knijnenburg ziet volop kansen in de verbinding met anderen, ook al is het soms anoniem in een donkere nachtclub. Maar dat blijft toch een beetje krabben aan de oppervlakte. Knijnenburg beseft dit, en geeft ook het argument om toch te handelen, ook al is het als individu lastig opboksen tegen het systeem. Maar je handelen zou niet moeten afhangen van de vraag of het nut heeft, aldus Knijnenburg. „Het gaat erom dat je niet met jezelf kunt leven als je wél zou gehoorzamen.”
Ga eens alleen met je dochter op reis, zonder je man, adviseerde de psychiater van Joan Didion, de beroemde Amerikaanse essayist en romancier (1934-2021). Didion was getrouwd met schrijver John Gregory Dunne, en de twee hadden een bijna symbiotische relatie. Ze schreven gezamenlijk filmscripts en columns, lieten hun werk altijd door elkaar redigeren. Welke gedachte, welke zin van wie kwam, was niet meer te onderscheiden.
Hun geadopteerde dochter Quintana leefde met de frustratie dat wanneer ze met een van haar ouders praatte, de schaduw van de ander er ook altijd bij was, alsof ze met één mond spraken. Quintana kon er niet tegenop. En het was precies vanwege deze moeilijke relatie dat Didion nu op de bank van de psychiater zat.
Didion antwoordde dat ze dacht dat het zo hoorde, dat je elkaar als ouders niet afvalt tegenover een kind. Het advies van haar psychiater lezen we over haar schouder mee in haar persoonlijke aantekeningen. Didion documenteerde tot in detail de tientallen sessies met haar behandelaar, de prominente Freudiaan Robert MacKinnon. In het licht van bovenstaand advies is het haast ironisch dat Didion de notities niet bijhield voor zichzelf, noch voor haar publiek, maar in een soort dagboek dat ze adresseerde aan Dunne. Zelfs de meest persoonlijke momenten deelde ze direct met hem. Alsof ze niet meer wist waar zij ophield en hij begon.
Didion bezocht MacKinnon ruim tien jaar lang, maar hield alleen aantekeningen bij van de eerste jaren, van 1999 tot begin 2002. Het therapiedagboek werd na haar dood gevonden in Didions archief, dat de beheerders van haar nalatenschap volledig en zonder restricties hebben overgedragen aan de New York Public Library. Daar is het origineel vanaf deze zomer openbaar, maar het is nu ook in boekvorm en lichtjes geannoteerd gepubliceerd. Notities voor John is het eerste postume boek van Didion. Dat de uitgevers er veel van verwachten, blijkt alleen al uit het feit dat de Nederlandse vertaling (door Koos Mebius) twee maanden na het origineel al in de winkel ligt.
Notities voor John is een schrijnend, intiem document, dat het beeld bijstelt van Didion als de koele observator van Amerikaanse cultuur, die zelf net zo afstandelijk was als haar proza. Hoewel geen literair werk, is het een toegift voor de rouwende fans van de schrijver Didion. Maar de publicatie heeft ook controverse veroorzaakt. Niet alle vrienden en familieleden staan erachter, bleek uit een rondgang van The New York Times. Sommigen vinden het onethisch om aantekeningen te publiceren die overduidelijk niet bedoeld zijn voor de ogen van anderen. Proberen haar uitgevers niet een financiële slag te slaan uit iemand die geen stem meer heeft? Het document leest immers heel anders dan Didions bij leven gepubliceerde werk dat, of het nu non-fictie of fictie is, altijd wordt gekenmerkt door gestileerd, ritmisch en een beetje bits proza, dat veel kracht ontleent uit wat er niet wordt gezegd. Notities voor John is eerlijker, rauwer, en vooral alledaagser.
Aan haar vaste redacteuren of assistent heeft Didion, die eerst haar man verloor (in 2003) en vervolgens haar dochter (in 2005), nooit enige melding gemaakt van het bestaan van het document. Ze schreef eens met afkeer over de postume publicatie van een onvoltooide roman van haar held Ernest Hemingway. Ze had duidelijk ook geen plannen gemaakt voor deze ontboezemingen.
Maar Didion, die zorgvuldig aan haar imago bouwde, was niet dom. Ze was zelf een uitstekend journalist en wist heel goed dat er na haar dood in haar kasten zou worden gezocht – ze had zelf haar erfgenamen uitgezocht. Ze had dus het dagboek ook kunnen vernietigen, als ze echt niet wilde dat iemand het vond.
De publicatie is in elk geval een teken dat de verering van Didion, vier jaar na haar dood, nog steeds springlevend is. Didion was een zeer succesvolle schrijver van essays en romans. In 1968 brak ze door met de essaybundel Slouching Towards Bethlehem, waarin ze de Californische tegencultuur sceptisch portretteert. Waar hippies meestal werden gezien als idealistisch en vredelievend, toonde zij ze als excessief en grensoverschrijdend. Beroemd is het beeld dat ze beschreef in het titelessay, van een vierjarig kind dat tript op lsd. Vernieuwend was ook haar persoonlijke toon en de literaire technieken, die ze toevoegde aan haar journalistieke reportages. Daarmee was ze een van de pioniers van ‘New Journalism’ dat ondermeer bekendheid kreeg door schrijvers als Truman Capote en Norman Mailer.
Iconisch
Didion had een feilloos oog voor wat Amerikaanse cultuur zo Amerikaans maakt. Ze beschreef het leven in Hollywood maar rapporteerde ook vanaf de frontlinies over de epidemieën van geweld die Amerika teisterden in de jaren zestig en zeventig. Het Amerikaanse zelfbeeld als land van vrijheid en ongekende mogelijkheden kwam er bij haar bekaaid vanaf – al is het misschien juist ultiem Amerikaans om de rot onder de Amerikaanse droom te beschrijven.
Play It as It Lays, haar ijzingwekkende roman uit 1970 over een depressieve vrouw die rondrijdt door Los Angeles in een gele Corvette Stingray, maakte thema’s bespreekbaar als illegale abortus, echtscheiding en geestesziekte. Ondanks de zonnige Californische setting getuigt de roman van een verpletterend nihilisme, vol symboliek en mythologische verwijzingen. De roman scoort dan ook standaard hoog in lijstjes met beste Amerikaanse literatuur van de twintigste eeuw.
Haar succes bleef gedurende haar lange carrière vrij constant, mede omdat Didion zich bleef vernieuwen. Ze verlegde haar blik vanaf de jaren tachtig naar de Amerikaanse politiek en suggereerde begin jaren negentig al dat de ‘Central Park Five’ – vijf jonge jongens van kleur – onterecht waren veroordeeld voor de verkrachting van een jogger in Central Park, ruim tien jaar voor de echte dader werd gevonden. In 2013, op hoge leeftijd, ontving ze in het Witte Huis uit handen van president Barack Obama de National Humanities Medal. Ze bleek uiteindelijk succesvoller dan haar man, die in 2003 overleed aan een hartaanval.
Over zijn dood schreef ze de memoir The Year of Magical Thinking (2005), misschien wel haar beroemdste boek. Dunne overleed terwijl Quintana in coma lag (Quintana zou niet veel later ook overlijden, vlak voor de publicatie). Het is een rouwboek, maar zoals altijd bij Didion krijgen we ook hier geen pure emoties voorgeschoteld. Juist omdat Didion niet uitspelt wat ze precies voelt, is The Year of Magical Thinking zo’n intens boek. Ze herleeft de gebeurtenissen rond de dood van haar man opnieuw en opnieuw, blijft er almaar omheen cirkelen.
Bovenal had Didion star potential. Ze had iets onmiskenbaar glamoreus, met haar tengere figuur, brede mond en timide uitstraling. In 2018 was ze het gezicht van een grote campagne van modehuis Céline – de foto van een bejaarde Didion met grote zwarte zonnebril werd direct iconisch. Zowel zij als Dunne waren dol op geld en luxe, waren bevriend met beroemde Hollywoordfiguren, hooggeplaatste rechters en kwamen op de feestjes van de intelligentsia van New York en Californië.
Hun weelderige levensstijl komt soms op komische wijze naar voren in Notities aan John, zoals wanneer Didion met MacKinnon bespreekt dat Dunne en zij het liefst willen stoppen met het schrijven van filmscripts, zodat ze tijd vrij kunnen maken voor hun eigen werk. Beiden zijn ongelukkig dat ze haast niet meer aan romans of essays kunnen werken. Maar de keuze dat ze dan zouden moeten leren leven met minder geld, maken ze ook niet. Ze hebben nog nooit op hun budget hoeven letten. Om er eens goed voor te gaan zitten en uit te zoeken met hoeveel minder ze zullen moeten leven, vliegen ze met de Concorde naar Parijs, vertelt ze MacKinnon droog.
In Notities voor John staat de relatie met haar dochter Quintana centraal. Quintana, die worstelt met depressie, suïcidale gedachten en alcoholverslaving, loopt zelf bij een psychiater, dokter Kass. Ze stelt haar moeder voor om ook met iemand te praten, omdat Didion eveneens met depressie kampt, en er in het gezin weinig open wordt gepraat. Zo belandt Didion bij MacKannon, die, vreemd genoeg, haar voortgang regelmatig rapporteert bij Kass en bij Didion weer verslag doet van Quintana’s proces.
Na Quintana’s dood, die op 39-jarige leeftijd overleed aan een acute alvleesklierontsteking na jaren van ziekenhuisopnames, schreef Didion de memoir Blue Nights (2011). Het is een fragmentarisch boek over rouw, zonder dat ze probeert de dood van haar dochter een ultieme betekenis te geven of te zoeken naar verklaringen. Didion meandert in haar gedachten en denkt na over (niet-biologisch) moederschap en over haar eigen moeilijkheden om het ouder worden te accepteren. Quintana’s alcoholverslaving komt overigens in het boek niet zo prominent naar voren, dat is opvallend aangezien dit een van de belangrijkste thema’s is in Notities voor John. Daarin worstelt Didion met Quintana’s drankgebruik, haar onvoorspelbaarheid en mentale problemen. Didion lijkt te leven naast een bom die elk moment kan ontploffen.
Moeizame gesprekken
Vooral in het begin zijn de gesprekken met de psychiater moeizaam; Didion is niet gewend zo open over haar gevoelens te praten. De gesprekken waaieren uit naar haar jeugd, angsten en depressies. Ze piekert veel en verwacht altijd het ergste, zegt ze. Haar eigen vader was depressief, hij schreef haar veertig jaar voor zijn uiteindelijke dood al een afscheidsbrief. Toen hij in een kliniek werd opgenomen en Didion hem soms ophaalde om samen oesters te eten – het enige voedsel dat hij accepteerde – wilde hij steeds dat zijn dochter hem afzette bij een stuk strand waar de zee zo woest was, dat er regelmatig voorbijgangers werden meegesleurd.
In deze notities zijn geen literaire effecten, ellipsen of metaforen te vinden, zoals we van Didion gewend zijn. We leren haar kennen als iemand die zich altijd schuldig voelt (behalve als ze werkt). Ze is zorgzaam en niet zo cynisch als in haar gepubliceerde werk. Ze schrijft precies, maar haar taal is niet zo geconstrueerd of ingedikt tot het hoogst essentiële. Het is alsof ze zich onbespied waant, terwijl ze zich toch letterlijk aan een geadresseerde richt. Langzaam opent ze zich ook naar de psychiater. Op driekwart van het boek barst ze ineens in huilen uit, nog voor ze iets tegen MacKinnon heeft gezegd („Ik huil nooit”, zegt ze verbaasd).
Zo ontstaat er een interessante verhouding met haar bij leven gepubliceerde non-fictie: daar beschrijft ze de buitenwereld, door zichzelf erin te schrijven als de buitenstaander die zich niet laat meeslepen. Ze is een personage dat de wereld observeert. In Notities draait alles om Didions binnenwereld, ze is zelf het middelpunt, en kan zich niet verschuilen achter haar personage. Haar houvast valt weg. In die wankele toestand kan psychoanalyse of therapie haar werk beginnen te doen.
Is dit een goed boek? Twijfel. Notities voor John was nooit als zodanig bedoeld. Maar intrigerend is het boek zeker. Waarom zou Didion haar aantekeningen over therapie aan haar man richten, als ze toch altijd al alles bespraken? De precieze weergave van de gesprekken roept bovendien de vraag op hoe betrouwbaar de notities zijn. Didion moet ze hebben opgeschreven direct nadat ze thuiskwam van een therapeutische sessie, of ze had een zeldzaam goed geheugen. Vertelt ze alles? Of geeft ze een meer wenselijke versie van zichzelf aan haar man? En wat deed Dunne met al deze informatie? Die vragen blijven onbeantwoord. Maar daarin schuilt ook juist de kracht van Didions werk, in wat er niet wordt gezegd.
De titel Om te helpen klaar te komen belooft erotische poëzie, maar wie zich daarop verheugt, komt bedrogen uit. In plaats van lichamelijke opwinding biedt de bundel een meanderende verkenning van wat er aan erotiek ten grondslag ligt.
Nachoem Wijnberg (1961), dichter, romanschrijver, econoom en winnaar van de P.C. Hooft-prijs 2018, laat zijn zoektocht afspelen in een geïdealiseerd landschap. Tijdens het lezen moest ik regelmatig denken aan The Virgin in the Garden (1978), een roman van A.S. Byatt, waarin het wiskundig wonderkind Marcus een magisch innerlijk landschap betreedt: glooiende heuvels, zacht licht, een bijna bovenzinnelijke ruimte waarin hij tot visioenen en inzichten komt. Ook bij Wijnberg is er sprake van een innerlijke ruimte waar gedachte-experimenten uitgevoerd kunnen worden, met beelden en fantasieën uit alle tijden, die ergens tussen het persoonlijke en het collectieve in lijken te zweven – en die zomaar in iets duisters kunnen omslaan.
Het landschap is bevolkt door naamloze jongens en meisjes die baden, heuvels beklimmen, elkaar naderen en „helpen” – waarbij de titel van de bundel al aangeeft waarmee, maar wat in de gedichten zelden expliciet wordt gemaakt. Het landschap doet denken aan het klassieke Arcadië: een harmonieuze, vruchtbare natuur zonder technologie of verval, waar mens en omgeving met elkaar in balans zijn. De meisjes en jongens bewegen vrij, zonder schaamte, en hun naaktheid is even natuurlijk als het zonlicht en het gras. Ze zijn vaak ongedwongen bezig met „iets ergens instoppen”.
In de context van Wijnbergs bundel krijgt die omgeving een extra lading. Het is niet alleen een ruimte van (te bederven) onschuld en schoonheid, maar ook van vruchtbaarheid – in lichamelijke en symbolische zin. De omgeving en de bezigheden van de jongens en meisjes kunnen als symbool worden gezien voor zaaien, ontkiemen, vrucht dragen. In die zin echoot het landschap een klassiek beeld: niet alleen van lust, maar ook van de natuurlijke cyclus en de (goddelijke) kracht die eraan ten grondslag ligt.
Idealisering van de jeugd
Waarom er geen volwassenen in de bundel voorkomen, weet ik niet. Het zegt misschien iets over de idealisering van de jeugd in onze maatschappij en zou zorgwekkend kunnen zijn als de ik-figuur uitgesproken volwassen was, maar deze verschijnt alleen als gezichtsloze en leeftijdsloze ‘jij’. Een vorm die zich ook lijkt te richten tot de lezer, zoals in het gedicht ‘Lipstick leren’:
Een jongen of een meisje komt je achterna om te zeggen wat je vergeten bent en zegt erbij dat dat vergeten enkel een uit het gezicht duwen is, zoals je lipstick over je gezicht veegt. Hoe kan je weten dat een ander iets weet of vergeten is, behalve dat er een licht of donker over is waarin die er mooi uitziet, als tussen wanneer het er is en wanneer het er niet is in, zoals te weten komen tussen niet vergeten en in vergeten teruggevonden (en je zei stil dat al die make-up voor jou was?)
Het gedicht kan behalve als fantasie van de jij-persoon, begrepen worden als script met aanwijzingen. Het effect is vervreemdend: ‘je’ wordt als lezer niet alleen aangesproken als mede-voyeur, maar als deelnemer ook aangestuurd in een fantasie of gedachte-experiment.
Het gedicht bestaat zoals alle gedichten in deze bundel uit drie delen, mogelijk verwijzend naar een heilige drie-eenheid. In het tweede deel wordt een jongen „zoveel meer jongens” door „nog meer penissen te hebben”. Door degelijke beschrijvingen transformeert het banale in een voorstelling van een goddelijke figuur met meerdere penissen. Fantasieën raken hier aan haast mystieke visioenen. Meisjes kunnen jongens worden en – met namaakborsten – jongens ook meisjes. In het derde deel glijdt er een traan „door je make-up/ die van lang geleden moet zijn”, waardoor de ik- of jij-figuur en de lezer tenslotte in elkaar vervloeien.
Het is niet mogelijk om een citaat te vinden dat de kern van deze bundel illustreert; de kracht schuilt in de talige structuur als geheel: in hoe de afzonderlijke delen binnen gedichten en gedichten zich onderling tot elkaar verhouden. Woorden en zinsneden die zich herhalen en daardoor benaderen, en elkaar door kleine verschillen juist weer ontwijken, roepen een spanning op van een sluimerende onmacht en eenzaamheid die nooit direct zo benoemd worden, maar wel constant aanwezig zijn.
Het van gedicht op gedicht, steeds opnieuw proberen of helpen klaar te komen krijgt een existentiële lading. De bundel gaat niet alleen over de behoefte aan seksuele bevrediging, maar over de mens die voortdurend op zoek is naar zelfbevrediging en vervulling. In die zin gaat deze bundel over het leven zélf ¬en, onvermijdelijk, ook over de dood. Is klaarkomen niet ook een moment van loslaten? En – zoals het cliché wil – een kortstondig sterven? Klaarkomen kan in een ruimer verband, behalve het bereiken van een orgasme, ook duiden op het levenseinde van de mens. De verwrongen (want niet altijd volmaakte) paradijselijke wereld die Wijnberg oproept, zou de menselijke (en dus onvolmaakte) voorstelling van een hiernamaals kunnen zijn.
Verlangen naar de ander, naar een andere wereld, is een constante in de bundel.
Zien hoe een ander kijkt aan een begin van verlangen, wanneer die achter een ander aan zichzelf binnengaat. Waar je binnenkomt vragen ze je of je op zoek bent naar een ander of naar kleren die nog naar die ruiken en je zegt: liever die kleren, want die mogen ze in een vroeger houden, wanneer ze al het andere hebben moeten afgeven.
(En dan ben je klaar om uitgenodigd te worden en als ze je honderd keer uitgenodigd hebben ga je nog niet, alsof ze in het midden van een bos woonden en de rust van hun afwezigheid zet een hoed op.)
Tussen haakjes staat prachtig beschreven hoe iemand wel contact wil maken, maar het niet kan. „De rust van hun afwezigheid zet een hoed op”, maakt iets formeels van de eenzaamheid van de jij-figuur, alsof met het opzetten van de hoed wordt beklonken dat er geen verandering in zal komen – een haast surrealistisch, veelzeggend beeld.
De gedichten bewegen zich tussen het lichamelijke en het mystieke, het banale en het verhevene. De poging om de afstand tussen deze uitersten te overbruggen en daarin keer op keer falen, is aangrijpend. Ik lees in en tussen de regels door de vraag: hoe beschrijf je de behoefte aan (lichamelijk) contact, op een manier die raakt aan alle lichamelijke en geestelijke complexiteiten die dat met zich meebrengt? Na het lezen van de bundel bleef ik, alle verkenningen van Wijnberg ten spijt, achter met de vraag wat ‘erotiek’ nu eigenlijk is – een woord dat overigens nergens in de bundel wordt gebruikt. Ik meende er een idee van te hebben, maar de gedichten laten zien dat geen enkel idee hierover, geen enkel beeld toereikend is.
Lees ook
P.C. Hooftprijs voor ‘loepzuivere’ Nachoem M. Wijnberg
‘De eerste keer dat ik El Ghorba las, had ik net een alles-of-niets-jaar achter de rug. Ik had mijn baan opgezegd om me volledig op het schrijven te kunnen richten. Dat was een heel onzekere periode. Ik woonde antikraak voor 300 euro per maand, maar zelfs dat kreeg ik sommige maanden niet bij elkaar gesprokkeld. Toch voelde ik aan alles dat het uiteindelijk goed zou komen. En dat klopte: een jaar later werd ik de stadsdichter van Groningen.
„El Ghorba betekent ‘ballingschap’. Een woord waar ik nog nooit van had gehoord, afkomstig uit een taal waarvan ik geen enkel woord kende. Toch kwam na het lezen van vijf gedichten al het woord ‘verdwalen’ in me op. Dat zie ik als een bevestiging van het idee dat dichtbundels een betekenisvol geheel vormen, een soort tastbare symboliek. Anders leest het als los zand.
„Als ik een dichtbundel lees, verdiep ik me daarom ook in de schrijver en de context waarin de gedichten tot stand kwamen. Dat diepere kijkje in de belevingswereld van de auteur zorgt voor een gevoel van intimiteit. Soms lezen gedichten alsof ze op een zonnige dag op een terras zijn geschreven, of juist toen de schrijver om half drie ’s nachts badend in het zweet wakker schrok. Dat weet je natuurlijk nooit zeker, maar het heeft iets romantisch om erover na te denken.
„Vooral de zin ‘Ik ben de administratie’ is altijd blijven hangen. El Ghorba staat vol mooie regels, en toch staat juist deze korte, makkelijke zin in mijn herinneringen gegrift. Het is ontiegelijk knap hoe Benzokarim in soms maar 150 woorden toewerkt naar de kern van zijn boodschap. Hij drijft je als lezer als het ware in de hoek; je kunt onmogelijk om de diepere laag heen. Zijn poëzie is niet alleen persoonlijk, maar ook maatschappelijk. Hij stelt vragen over afkomst, uitsluiting en de strijd om een thuis te vinden.
„Ik lees dichtbundels van voor naar achter, in een keer uit. Er zijn dan altijd zinnen die je bijblijven, daarom herlees ik graag. Na verloop van tijd word ik nieuwsgierig naar het hele gedicht. Dan pak ik zo’n bundel er weer bij. Dat vind ik het leuke van taal; je kunt erin duiken. Het doet iets met me, maar waarom?
„Voor El Ghorba voerde Benzokarim gesprekken met zijn vader over de fundamentele zaken van het leven. Als lezer voel je hoe waardevol dat is, bijna onmisbaar. Het gaat door merg en been. Tijdens de herlezing besefte ik dat ik dat soort gesprekken heel graag met mijn eigen vader zou willen voeren. Hij onderging recentelijk een hartoperatie en het herstel verliep moeizaam. Als dichter en schrijver weet ik dondersgoed hoe ik me kan verwoorden en toch voel ik een drempel.
„Benzokarims stijl herinnert mij aan hoe ik zelf wil schrijven. Hij houdt niets achter. Ik heb ooit eens iemand horen zeggen ‘poëzie is gewoon beschrijven van wat het is, of dat nou mooi of lelijk is’. Destijds vond ik dat wel erg platgeslagen, maar ondertussen vind ik het eigenlijk we perfect plat. Schrijf rauw en verbloem niet. Daar is El Ghorba een perfect voorbeeld van.”