Column | Feilloze oplichters

Je hebt oplichters in alle soorten en maten, maar één ding hebben ze gemeen: een gebrek aan medelijden. Bijna had ik het een gebrek aan empathie genoemd, maar dat zou uiterst dubieus zijn geweest.

Want empathie hebben oplichters juist wel, hun inlevingsvermogen is zelfs zo groot dat ze feilloos kunnen inschatten hoe hun toekomstige slachtoffers zich zullen gedragen. Zijn die oud, eenzaam en kwetsbaar? Zoek ze dan thuis op, of bel ze op, doe alsof je van de politie bent, suggereer dat hun geld en goederen in gevaar zijn, tenzij ze die subiet aan jou meegeven – en ga er vandoor als een oplichter in de nacht.

Deze vorm van oplichting komt steeds vaker in Nederland voor. Er wordt in de media veel voor gewaarschuwd, maar kennelijk heeft dat niet voldoende effect. Mij is het nog niet overkomen, een beetje tot mijn spijt, want ik zou graag zo’n nepagent aan de voordeur willen begroeten met een welgemeend: „Dat pak staat je verrekt goed.”

Toch is het de vraag of ik ook zo grappig zou reageren als die agent met overslaande stem roept: „Meneer, komt u onmiddellijk naar buiten, want er is een levensgevaarlijke brand uitgebroken in dit gebouw.” Zou ik dan niet beginnen te twijfelen, vooral als er op de achtergrond enkele nepbrandweerlieden verschijnen? Want als ze de waarheid spreken, is er weinig tijd voor twijfel. Daar sta je dan, beverig in je dunne pyjama, want je was net van plan geweest naar bed te gaan. „Schiet op, meneer”, roepen ze weer, „wij sluiten wel af.”

Ze wekken een diepe weerzin bij mij op, zulke oplichters, alleen al als ik aan hen denk. Wie van ons is nooit eens opgelicht? Ik herinner me uit mijn jeugd dat vriendelijke, beleefde echtpaartje dat aanbood een fotoserie over ons gezin te maken. Ze regelden een afspraak, kwamen keurig op tijd, deden hun werk terwijl wij met stijve glimlachjes poseerden, inden een aanbetaling met de toezegging dat ze de foto’s zo snel mogelijk zouden opsturen – en verdwenen onbereikbaar uit ons leven.

Het heeft, achteraf, bijna iets hilarisch, maar dat woord was niet van toepassing op de gevoelens in ons gezin. Misschien heb ik ook daarom later enige moeite gehad met de dubbelroman Lijmen/Het been van Willem Elsschot, een meesterlijk boek over geraffineerd bedrog. De slachtoffers – bedrijven en katholieke instituten – worden verleid om een groot aantal exemplaren van het zogeheten Wereldtijdschrift te bestellen, waarin een lovend artikel over hen zal verschijnen. Later blijkt dat tijdschrift geen abonnees te hebben en moet de bedrogene zelf maar afnemers zoeken.

Ik las het boek eerst als fictie, maar merkte naderhand dat Elsschot hier zijn eigen activiteiten als oplichter – een woord dat overigens zelden voor hem wordt gebruikt – had beschreven. De benadeelde uit Lijmen/Het been, mevrouw Lauwereyssen, was in werkelijkheid de moeder-overste van een groot aantal internaten. Elsschot smeerde haar 100.000 exemplaren van zijn neptijdschrift aan. Toen ze zich bedacht en een advocaat op hem afstuurde, werd die afgepoeierd door zijn kompaan Jules Valenpint, een sterke voormalige circusacrobaat: „Ik tel tot drie, en als u op drie niet buiten bent, trap ik u van de trappen af.”

Een groot schrijver bleek een ordinaire oplichter geweest. Ik voelde me bijna….