Ineens was mijn beste vriend dood. „Kanker achter het hart,” zeiden de artsen in het Moskouse ziekenhuis, waar hij werd verpleegd. De avond ervoor had hij me nog gebeld, niet beseffend wat hem te wachten stond. Hij was cynisch over de toekomst van Rusland, die hij voor De Telegraaf en de NOS versloeg. „De artsen hier zijn dronken, de apparatuur is stuk,” voegde hij er grinnikend aan toe, terwijl de aneurysma in zijn aorta verder lekte.
De volgende ochtend lag hij onder een handdoek op de grond in de gang van de eerste hulp. Zijn weduwe mocht hem ophalen en naar Nederland brengen. De kalender stond op 6 februari 1991. Marten Levendig was 30 jaar oud geworden.
Sinds die dag herdenken we hem jaarlijks. Tijdens een etentje proberen we dan met hem aan de praat te blijven. Ook vragen we ons af wat er nu van hem geworden zou zijn.
Dat gevoel van verlies in combinatie met dat nog van alles willen zeggen tegen iemand die dood is, herkende ik in Wolf, het nieuwe boek van de Vlaamse schrijfster Lara Taveirne (1983). Het is het aangrijpende verslag van de imaginaire zoektocht naar haar jongere broer, die tien jaar eerder ineens verdween door per trein het Noorderlicht tegemoet te reizen en in een Laplands bos dood te vriezen. Een half jaar na dat besluit werd Wolfs lichaam gevonden, met een Moleskine-dagboek op zijn lichaam gebonden.
Door haar verbeelding op dat dagboek los te laten, reconstrueert Taveirne het leven van haar broer om hem zo bij zich te kunnen houden. Schuldgevoel speelt daarbij een rol, want Wolf had schrijver willen worden en nu gaat zijn zus er met zijn verhaal vandoor. In haar relaas laat Taveirne al haar familieleden opdraven. Zo lijdt ze pijn tijdens het doorspitten van de mails die haar vader aan zijn verdwenen zoon stuurde. Zelf kan ze die alleen aan met behulp van een kookwekker, die haar na tien minuten dwingt te stoppen met lezen. Je voelt haar vaders stekende wanhoop als hij schrijft dat het hele gezin sinds Wolfs verdwijning is uitgedoofd als een kapotte kerstverlichting: „We wachten op je. Ook vanavond. En zolang je denkt nodig te hebben om de weg terug te vinden. Als je terugkomt, zullen we dan samen die lampjes herstellen?” Het is een smeekbede van iemand die weet dat het te laat is.
Toch is Wolf geen deprimerend boek. Dat komt door Taveirnes speelse stijl vol Holden Caulfield-achtige bravoure, met zinnen als: „Maar ook in het aangezicht van de dood, dat weet ik nu, denken we niet verhevener dan wanneer we aanschuiven in de rij bij kassa 4.” Met zulke nuchtere constateringen ontmaskert Taveirne niet alleen valse herinneringen, maar ook het grote zwijgen in haar familie. Een voorbeeld daarvan is het lot van haar oud-tante Jenny, die kort na de bevrijding in 1944 aan een gesprongen appendix zou zijn overleden. Veel later krijgt Taveirne te horen dat in werkelijkheid tante Jenny’s buikvlies was gescheurd toen ze in het zwembad van de hoge duikplank sprong en plat op haar buik landde. En dan lees je: „Ze vliegt. Een vlucht die maar enkele seconden duurt, maar die alles overtreft wat ze tot nu heeft mogen voelen, ook die keer dat ze met haar fiets van de zandheuvel naar beneden is gestoven zonder haar remmen dicht te knijpen.” Zo’n zin doet je vrede hebben met iemands dood, omdat je beseft dat tante Jenny in haar korte leven toch het geluk heeft geproefd.
Op Texel, ver van de gekmakende menigte van alledag, lees ik ter afwisseling een thriller. Niet omdat ik van dat genre houd, want de meeste Nederlandse thrillers zijn vrij slecht geschreven. Maar ik ben nu eenmaal een fan van Robert Pollack, een onder pseudoniem schrijvende, voormalige Amsterdamse topadvocaat, die de toga voor de pen heeft verwisseld. Een paar jaar geleden verslond ik zijn De vier elementen, een vaardig geschreven roman over naziroofkunst, die las als een nieuw boek van John le Carré. En nu komt hij met de politieke thriller Vandaag is geen dag voor verraad, die zo op het Nederland van de nabije toekomst van toepassing zou kunnen zijn.
Kern van het verhaal is een gewelddadige staatsgreep door een coalitie van extreemlinks en extreemrechts. De Socialistische Unie van het rijkeluiszoontje Alex Wolduyn streeft naar uitbanning van armoede, ingeperkt privébezit, afschaffing van fossiele brandstoffen en een verbod op discriminatie van mensen met een migratieachtergrond, een andere seksuele geaardheid of genderidentiteit. Om die doelen te bereiken wil hij de bestaande democratische orde met geweld omverwerpen. In de Partij voor Ruimte en Vrijheid van Cornelia Nieman, die vooral een stop op migratie nastreeft, vindt hij een welkome bondgenoot, ook al botsen de opvattingen van hun partijen in alle opzichten.
Die staatsgreep, waarbij de nodige slachtoffers vallen, vindt echter op de achtergrond plaats. Want het verhaal speelt zich voornamelijk af in een ziekenhuis, waar twee mannen, de beroemde kunstschilder Rien Scherven en de even succesvolle advocaat Werner van Sterken, op zaal liggen om te herstellen van een ingrijpende buikoperatie. In en rondom het ziekenhuisbed worden politieke discussies gevoerd. Zo heeft de linkse Rien sympathie voor de omverwerping van de neoliberale kapitalistische orde, terwijl de sceptische Werner, die zijn fortuin dankt aan zijn juridische adviezen aan het bedrijfsleven, zich vooral zorgen maakt over de koers van zijn aandelen als de revolutie slaagt.
De liefde voorziet het verhaal van een extra psychologische laag. Zo kan Werner geen intimiteit met vrouwen aangaan, een onvermogen dat Pollack mooi beschrijft. Dat gebeurt aan de hand van de schrijfster Mok, een goede vriendin van Werner, met wie hij in het verleden een verhouding had. Hij heeft die relatie verbroken toen zij geen kinderen wilde en hij wel. Toch is de aantrekking tussen beiden niet geheel over, want tot voor kort zijn ze nog incidenteel met elkaar naar bed geweest.
Pollack zorgt voortdurend voor geestige verrassingen. Zo is Mok het over van alles en nog wat met Werner oneens en blijkt ze op een zeker moment zelfs de geheime speechschrijver van SU-leider Wolduyn te zijn. Op zijn beurt is Rien bevriend met Kai Helder, een jonge verslaggever van het Dagblad van het Midden. Die Kai slaagt erin om in contact te komen met Wolduyn, die hem gebruikt om zijn boodschap te verspreiden.
Maar bovenal is Vandaag is geen dag voor verraad een spannende dystopische zedenschets over de politieke en maatschappelijke elite, die zich alles wijs laat maken. Niet voor niets heeft Pollack als motto een aan George Orwell toegeschreven uitspraak: „Some ideas are so stupid that only intellectuals believe them.”
‘Op mijn 22ste begeleidde ik voortijdige schoolverlaters tijdens mijn studie psychologie in Utrecht. Aan het eind van de stage kreeg ik van mijn begeleider een boek cadeau: Het zwijgen van Maria Zachea. Ik herkende de naam van de auteur meteen. Een paar jaar daarvoor had ik namelijk kennis gemaakt met Judith Koelemeijer toen ze voor de Volkskrant een reportage schreef over vaccinatiebereidheid in de Bible Belt.
„Ik groeide reformatorisch op en was na een kerkdienst in Rhenen aan het napraten met mijn man – toen nog mijn verkering – toen Judith ons aansprak voor haar verhaal. Ze stelde scherpe, maar respectvolle vragen. Later kwam ze zelfs op bezoek bij de familie van mijn man om verder te praten. Toen ik haar boek paar jaar later kreeg, ging ik het meteen lezen.
„Het zwijgen van Maria Zachea gaat over een oude moeder die na een hersenbloeding niet meer spreekt met haar twaalf kinderen. Het boek is gebaseerd op interviews die Judith hield met haar ooms, tantes en met haar vader. Zij zag hoe haar oma nog wel met de verpleging sprak, maar nauwelijks met haar eigen kinderen. Waarom zegt oma niets?
„De twaalf kinderen vertellen aan Judith hoe zij de opvoeding hebben beleefd. Hoewel het gezin in een katholieke omgeving opgroeit, herkende ik de strenge regels van mijn eigen reformatorische opvoeding. Toen ik het boek voor het eerst las was ik nog erg op zoek naar mezelf, naar mijn identiteit. Ik had een laag zelfbeeld, stond met één been in de reformatorische wereld en met het andere in een wereld die me meer ruimte gaf om autonoom te zijn. Dat gaf een enorm loyaliteitsconflict.
„Vanwege die onzekerheid las ik boeken vaak met de vraag: wat kan ik hier voor mezelf uithalen? Ik was nog echt zoekende naar wie ik was. Ik was gefascineerd door Lucie, een van de kinderen. Ik dacht: hoe kan ik worden zoals zij? Ik vond haar zo’n vrije persoonlijkheid. Herlezing leert dat ik nu veel minder met mezelf bezig ben. Dat is wel lekker aan ouder worden. Ik lees het boek met meer afstand, zonder voortdurend te zoeken naar herkenning in een personage.
„In plaats daarvan zie ik in het boek nu veel overeenkomsten met de cliënten in mijn praktijk als relatietherapeut. Heel herkenbaar is een personage zoals Maarten. Hij verliest zijn broer Jos aan wie hij erg gehecht was en hij vraagt zich af wie hij is zonder zijn broer. Dat identiteitsvraagstuk bij rouw herken ik uit mijn werk. Ik zou willen weten hoe het met Maarten is afgelopen. Eigenlijk geldt dat voor alle familieleden. Ik zou dat gezin graag verder willen afpellen.
„Voordat ik het boek destijds voor het eerst las zag ik de familie van mijn man nog helemaal als het perfecte plaatje. Tijdens het lezen herkende ik veel van de ingewikkelde gezinsdynamiek. Dat maakte me bewuster van de waarde van mijn eigen familie: ook gelovig, maar met veel ruimte om je eigen mening te ontwikkelen. Ik kende destijds alleen mijn eigen familie en die van mijn partner. Inmiddels heb ik veel meer referentiekaders. Ik kan nu terugkijken en die onzekere, zoekende Cocky naast de relatietherapeut van nu leggen.”
Wat staat ons te wachten? Hoe erg gaat het worden? De herverkiezing van Donald Trump tot president van Verenigde Staten heeft zelfs de allersloomsten onder ons ervan doordrongen dat er iets blijvend is veranderd, maar duiding van waar de nieuwe wereldwanorde toe leidt, gebeurt vooral op de tast. De Zwitsers-Franse schrijver en politicoloog Giuliano da Empoli, in ons land vooral bekend door zijn internationale bestseller De Kremlinfluisteraar (2022), windt er geen doekjes om: het gaat heel erg worden. „Vooralsnog lijken onze democratieën solide. Maar niemand twijfelt eraan dat het ergste nog moet komen. De nieuwe Amerikaanse president loopt voorop in een kakelbonte carnavalsstoet van ongeremde autocraten, techmagnaten, reactionairen en complotdenkers die popelen om de confrontatie aan te gaan. Een tijdperk in het teken van grenzeloos geweld breekt aan voor onze ogen.”
En alsof dat nog niet ernstig genoeg is, de mensen die pal voor onze vrijheden zouden moeten staan, zijn – aldus Da Empoli – „buitengewoon slecht voorbereid op de opgave die hun wacht”. Hij vergelijkt hen met de Azteken die in de vroege zestiende eeuw volkomen tandeloos bleken tegenover de brute conquistadores van Hernán Cortés, omdat ze eenvoudig geen idee hadden waar ze mee te maken hadden.
Angstaanjagend! En Da Empoli kan het weten. Hoewel zijn cv niet in details treedt, bevindt hij zich al jaren als politiek adviseur in Italië en Frankrijk in de coulissen van de macht. Zijn nieuwste essay is opgebouwd uit een aantal scènes van politieke en tech-bijeenkomsten die hij bijwoonde, meestal zonder precies te vermelden in welke hoedanigheid. Door middel van afwisselende taferelen wil hij de grote verschuivingen in kaart brengen. Hij ziet zichzelf in de rol van „Azteekse klerk”, die de ondergang van een oude orde in „beelden, en niet zozeer in begrippen” probeert te vangen, evenals „de ijskoude greep” van de nieuwe orde.
Onverbloemd nepotisme
Dat doet hij in pakkend, beeldend proza. De strekking van Het uur van de wolven is gemakkelijk samen te vatten: de tijd van het geloof in een wereld van internationale betrekkingen volgens vaste spelregels is voorbij. In de politiek heersen nu opnieuw de nazaten van de Florentijnse autocraat Cesare Borgia, van wie wordt gezegd dat hij model stond voor Machiavelli’s calculerende, amorele De heerser. Impulsiviteit, wreedheid en bruut machtsvertoon zijn het nieuwe normaal. Waar voorheen autocratische regimes in de periferie van de wereldpolitiek lippendienst bewezen aan de geloofsartikelen van de liberale democratie, die door het Westen werd uitgedragen, daar zijn de rollen nu omgedraaid. Westerse leiders beginnen, aldus Da Empoli, „uitheemse” trekken te vertonen – neem het onverbloemde nepotisme van Donald Trump. Glimlachende autocraten zoals de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman en de Salvadoriaanse president Nayib Bukele (naar eigen zeggen „the coolest dictator in the world”) hebben niet langer te lijden onder westers dédain, ze geven brutaal de toon aan.
Een terugkerend refrein in Het uur van de wolven is hoe slecht de gevestigde orde op deze omslag was voorbereid. Bijna tastbaar is de ergernis van Da Empoli over de zelfgenoegzame, wereldvreemde houding van zijn eigen klasse, die stijf staat van de progressieve goede bedoelingen, maar blind is voor wat haar wil vernietigen.
Hij beschrijft een bijeenkomst in Chicago in 2017, vlak na de eerste verkiezing van Trump en de Britse stem voor Brexit, waar hij meehelpt een denktank rondom Obama op te richten. Tijdens een bijeenkomst worden ze getrakteerd op een betoog van de oude chefkok van het Witte Huis, die uitlegt hoe groot de symbolische waarde van de biologische moestuin van Michelle Obama is. Het tafelgesprek daarna staat onder de strenge regie van een transpersoon van kleur, die louter identiteitsvragen op de agenda heeft staan: „Waarom heet ik zoals ik heet? Wie zijn de mijnen? Wie heeft de meeste invloed op mij gehad? Wie zou ik willen zijn? In welke mate voel ik dat ik deel uitmaak van mijn gemeenschap?”
Wat de dagen erna nog op het programma staat is onder andere een meditatiesessie om zeven uur ’s ochtends, een interview met de Britse prins Harry over jongeren als aanjagers van sociale transformatie en een dialoog tussen Michelle Obama en een populaire dichteres over „inspiratiebronnen”.
Je kunt de ergernis over zoveel blinde zelfgenoegzaamheid goed navoelen, vooral ook omdat die bepaald niet nieuw is. Gaandeweg begin je je af te vragen wat Da Empoli deed op al die bijeenkomsten, en waarom hij pas zijn geamuseerde afkeer ervan etaleert, nu dit soort elitekritiek allang gemeengoed is. Omdat hij zichzelf als een eenvoudige „klerk” afficheert, die slechts notuleert, ontsnapt hij aan de kritiek die zijn zwijgende volgzaamheid als politiek ambtenaar ten deel zou kunnen vallen.
Monsterlijk verbond
Hetzelfde verwijt zou je hem kunnen maken over het tweede grote punt van kritiek in zijn essay. Omdat de leden van de politieke elite – wéér Obama – aanvankelijk tijdens hun verkiezingscampagnes handig gebruik maakten van de technische revolutie en de techbazen, hebben ze op fatale wijze verzuimd paal en perk te stellen aan de mateloze machtshonger van diezelfde bazen. Nu die een monsterlijk verbond zijn aangegaan met de Borgias van onze tijd, ligt de wereld voor het grijpen. De hedendaagse mens is overgeleverd aan de optimaliseringsdrang van de techindustrie; steeds meer in onze levens wordt erdoor bepaald, zonder dat we verhaal kunnen halen als er iets misgaat. Da Empoli haalt er Het kasteel van Kafka bij, waar een allesbepalende autoriteit even aanwezig als ongrijpbaar is.
Om die metafoor handen en voeten te geven, vertelt Da Empoli aan het slot van Het uur van de wolven het verhaal van de burgemeester van de Franse gemeente Lieusaint, waar het dagelijkse leven ernstig ontregeld wordt omdat de Google-verkeersapp Waze – die als enig doel heeft automobilisten tijd te laten besparen – het snelwegverkeer door zijn woonwijken omleidt, met chaos tot gevolg.
Omdat het verhaal de pers haalt, stuurt het hoofdkantoor van Waze een groepje werknemers dat aanpassing belooft – en vervolgens niets meer laat horen.
In dit soort wrange anekdotes is Da Empoli op zijn best. Zijn essay ontbeert echter een werkelijke analyse van de fenomenen die hij beschrijft, waardoor al die pregnante observaties ook iets vrijblijvends houden. Het zijn, zoals hijzelf zegt, „beelden”. Pijnlijke, absurdistische, angstaanjagende beelden. Hoe het allemaal zo gekomen is, waarom de nieuwe wanorde op zoveel enthousiasme bij burgers kan rekenen, en vooral wat we ermee aan moeten, dat vermeldt deze klerk niet.