In de herfst van 1933 nodigt Hitler Albert Speer uit voor de lunch. De architect werkt al weken aan de renovatie van de ambtswoning van de rijkskanselier. Hitler komt vaak kijken, maar heeft nog nooit het woord tot hem gericht. De architect is aan het werk en niet gekleed voor een middagmaal met de leider, dus leent die hem een van zijn eigen jasjes, voorzien van een gouden speld in de vorm van een adelaar met het hakenkruis tussen zijn klauwen – eigenlijk mag niemand anders dan de Führer zelf zo’n jasje dragen.
Bij de lunch blijkt de leider diep onder de indruk van Speers architectonische vaardigheden en organisatietalent. Ze praten over film, architectuur, tekenen, kunst. Politiek beschouwt de leider als een van de schone kunsten. Hij keurt de andere gasten geen blik waardig. Het lijkt wel een eerste date, zo innig is het gesprek, iets als liefde op het eerste gezicht.
Het is de rode draad die Jean-Noël Orengo (1975) in zijn roman De ongelukkige liefde van de Führer aanhoudt: de relatie tussen Speer en Hitler heeft het verloop van een verliefdheid, van een heuse liefde zelfs. Een van de hoofdstukken heeft als titel ‘Wittebroodsweken’, daarna volgen onder andere ‘Verwijdering’, ‘Scheiding’ en uiteindelijk ‘De vrolijke weduwnaar’.
De ongelukkige liefde van de Führer is het verslag van Orengo’s persoonlijke obsessie met Speer en tegelijkertijd een roman over zijn zoektocht naar de waarheid over een angstaanjagend en raadselachtig persoon die erin is geslaagd een rookgordijn rond zichzelf op te trekken, een rookgordijn van woorden. Want de informatie over de lunch die wel een date leek, vloeide uit de pen van Speer, en van hem alleen. Alle getuigen van dat middagmaal waren inmiddels overleden.
Wat voegt deze roman toe aan de boekenkast die al over Speer en het nazisme is geschreven? Orengo schrijft in scènes, in flashbacks en vooruitblikken. Hij springt van oktober 1932 naar Neurenberg 1934, van zomer 1940 naar december 1947. Zijn kale, heldere, korte, adequaat vertaalde zinnen passen bij de oorspronkelijke bron. Dat zijn Speers memoires die in 1969 verschenen, en zijn gevangenisdagboeken uit 1975. Tijdens zijn gevangenschap – hij kreeg twintig jaar cel – had Speer in het geheim duizenden velletjes papier beschreven over zijn jaren aan de zijde van Hitler. Na zijn vrijlating maakte hij er een boek van. Van Speers Erinnerungen werden miljoenen exemplaren verkocht, van de opbrengst kon hij comfortabel leven.
Lompe en botte entourage
Dat die memoires het beeld van Speer volledig hebben bepaald, laat Orengo zien in het eerste deel van zijn boek. Iedere biograaf moest zich verhouden tot wat Speer zelf de wereld in had gestuurd. Hij had het beeld geschapen van een beschaafde, briljante eenling in de lompe entourage van de Führer. Orengo benadrukt dat hij groot en slank was, sterk in wiskunde, een weergaloos technicus en een genie in improvisatie, een man die er goed uitzag in zijn double-breasted pakken. Later verving hij die door een uniform, dat Orengo karakteriseert als een „trouwkostuum”. Speer was antisemiet, „van het type dat doodgewoon is”, al stuitte de ongezouten haat van Hitler tegen de Joden hem tegen de borst. Zelf had hij geen speciale gevoelens voor of tegen Joden.
Orengo belicht met name Speers kunstenaarschap, de reden waarom Hitler hem het meest bewonderde. Zoals Speer een kei was in de kunst van het decor en de beeldvorming, was de leider een meester in het manipuleren van zijn toehoorders met zijn stem. De een had de macht, de ander had uitzicht op de macht. Speer kreeg de opdracht groots en zonder weerga te bouwen, groter dan wie en waar dan ook, zonder zich te bekommeren om financiële middelen. Ook ergerde hij zich aan het onappetijtelijke en niet-arische uiterlijk van de partijleden. Hun buikriem stond op springen, „vettig spuug droop uit mondhoeken”. Daarom liet Speer hen op het Zeppelinfeld, waar de nazi-partijdagen werden gehouden, ’s nachts paraderen, in het donker. Hij stelde honderddertig lichtbundels op langs vier immense stenen tribunes. De wereld was onder de indruk.
Terwijl Goebbels en Göring opdracht kregen de Holocaust ten uitvoer te brengen, voelde Speer zich onschuldig. Hij was immers, in de ogen van de leider, kunstenaar – ook toen Hitler hem tot rijksminister van Bewapening had benoemd.
Spindoctor
Speer is, zoals Orengo laat zien, de grote verleider die iedereen zand in de ogen strooide en ermee weg kwam. Bij het proces van Neurenberg ontkende hij schuld als individu. Alleen collectief, op gezamenlijke titel, bekende hij schuld. Van de Holocaust had hij niets geweten. Zoiets was natuurlijk onmogelijk voor de minister van Oorlogsproductie die krijgsgevangenen als slaven liet werken.
Met zijn memoires schreef Speer, voordat iemand anders dat deed, dé roman over zijn eigen persoon. Biografen en historici hebben inmiddels bewezen dat zijn beweringen regelrechte leugens waren: hij had wél van de shoah geweten. Toch geloofden velen hem als hij zei dat dit niet zo was.
Speers memoires moesten de waarheid verdonkeremanen. Sterker nog, Speer slaagde erin om die waarheid tot iets anders te vervormen. Zand strooide hij ook in de ogen van historici en onderzoekers als Gitta Sereny, Joachim Fest en Simon Wiesenthal, die hem opzochten en zelfs met hem bevriend raakten. Speer werd de presentabele nazi, de „coryfee van het Duitse schuldcomplex”. Niet alle nazi’s waren barbaren.
Wat Orengo toevoegt aan de boekenkast over Speer, is een roman die laat zien hoe intens de verleiding van het woord, de macht van fictie, kan zijn: Speer als spin doctor die een eigen narratief neerzette vol verdraaiingen, leugens, hiaten en onwaarschijnlijkheden. Hij schiep een beeld van zichzelf dat bewezen leugenachtig was en dat het desondanks won van de historische feiten. De kampioen van de beeldvorming leverde zijn ultieme meesterwerk af in de vormgeving van zijn eigen imago.
Lees ook
deze recensie van een boek over Hitlers entourage.
