De opbrengsten van betaalde streamingdiensten voor series, films en televisie zijn in 2024 met maar liefst 21 procent gegroeid. De jaaromzet van de sector kwam voor het eerst uit boven de 1 miljard euro. Dit stelt marktonderzoeker Telecompaper in zijn kwartaalrapport over de telecommarkt, dat is gebaseerd op een combinatie van bedrijfsrapporten, gegevens uit een consumentenpanel, en schattingen. Deze cijfers laten volgens Telecompaper een duidelijke verschuiving zien in het kijkgedrag van lineaire televisie naar streamen.
Netflix bleef in 2024 met afstand de populairste streamingsdienst in Nederland, met een marktaandeel van 15 procent, berekende Telecompaper, en de jaaromzet van het bedrijf steeg naar 427 miljoen euro. Andere streamers zijn flink kleiner: het Zweedse Viaplay, dat het vooral moet hebben van sportuitzendingen, had een marktaandeel van ruim 5 procent. Videoland, eigendom van RTL Nederland, volgde met een kleine 5 procent marktaandeel. En Disney+ sloot de rij met een aandeel van een kleine 4 procent.
Prijsverhogingen
Gezamenlijk hebben de streamingdiensten zo’n 36 procent van de markt in handen, berekende de marktonderzoeker. Dat is nog altijd minder dan traditionele lineaire televisie, die nog altijd de hoofdmoot vormt van de videoconsumptie. Deze manier van films, sport of series kijken was goed voor 1,2 miljard euro omzet en een marktaandeel van 42 procent. Dat de gezamenlijke jaaromzet van de streamingdiensten in 2024 zo sterk is gegroeid komt volgens Telecompaper voornamelijk door hun significante prijsverhogingen.
Een overstroming verwoestte de weefgetouwen aan het Inlemeer in Myanmar. In de zomer van 2024 stond opeens alles onder water: de werkplaatsen, het materiaal, de spinmachines. De belangrijkste bron van inkomen voor de bewoners van het meergebied was weggespoeld, en daarmee ook de instrumenten voor een ambacht dat al eeuwen wordt doorgegeven.
Cultural Emergency Response (CER) sprong bij met geld, zodat de weverijen herbouwd konden worden. Zo’n 45 keer per jaar verleent de Nederlandse organisatie noodhulp voor cultuur en erfgoed in crisisgebieden. Dat doen ze in, bijvoorbeeld, Oekraïne, Soedan, en Gaza.
De hulpverleners krijgen voor deze activiteiten vanaf 2029 geen geld meer van de overheid, net als Prins Claus Fonds en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. Want: geld dat Nederland uitgeeft aan ontwikkeling in andere landen moet van minister Reinette Klever (PVV, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) meer in het ‘Nederlandse belang’ zijn. En dus stopt het kabinet onder meer projecten die gericht zijn op gendergelijkheid, beroeps- en hoger onderwijs, en sport en cultuur. Vanaf 2027 wordt 2,7 miljard euro bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking. Begin deze maand debatteerde de Kamer over die bezuiniging, die niet wordt tegengehouden.
Gekort
Prins Claus Fonds en CER waren al gekort door het kabinet, maar zien hun rijksfinanciering nu wegvallen vanaf 2029. Tot dan krijgt het Prins Claus Fonds anderhalf miljoen euro per jaar, CER krijgt 330.000 euro. Ze zijn voor respectievelijk 35 en 20 procent afhankelijk van de rijkssubsidie. Ook de cultuurontwikkelingstak van Stimuleringsfonds Creatieve Industrie krijgt straks geen geld meer. Hoe de organisaties dat oplossen, en of ze dat lukt, is onzeker.
Voor het Prins Claus Fonds, waaruit CER voortkomt, komt het voortbestaan zonder overheidsgeld in gevaar. De organisatie, die sinds 1996 bestaat, ondersteunt kunstenaars en culturele ontwikkeling. Directeur Marcus Desando van het Prins Claus Fonds benadrukt dat „het heel belangrijk is dat cultuur wordt erkend als belangrijke bedrage aan de internationale reputatie van Nederland”. Bij het Kamerdebat begin april werd cultuur niet besproken. „We hebben politici benaderd”, zegt Desando, „maar niets teruggehoord.” Inmiddels staat er een afspraak met een volksvertegenwoordiger.
CER focust op iets wat vaak over het hoofd wordt gezien in crisisgebieden, zegt CER-directeur Sanne Letschert. „Wij zien dat mensen culturele continuïteit nodig hebben, juist om uitzicht te hebben in een crisissituatie.” Ze heeft daarom nog hoop op een andere oplossing: „Wij worden als culturele instelling gefinancierd, maar willen duidelijk maken: cultuur is onderdeel van humanitair werk.” En dus hoopt ze via die route nog geld te vinden.
Nederlands belang
Nederland voert al decennia een internationaal cultuurbeleid, waarbij cultuur vaak wordt ingezet als diplomatiek middel. In dat beleid is terug te zien hoe de politiek denkt over nationale identiteit, ziet cultuurwetenschapper Toine Minnaert van de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde op onderzoek naar het internationaal cultuurbeleid en het politieke debat hierover. Dat verschoof van cultuur als ‘Holland Promotion’, diplomatiek en economisch instrument, in de jaren negentig naar cultuur als doel op zich, en daarna kwam weer de nadruk op economische en diplomatieke doelen. Die veranderingen hingen telkens samen met grote verschuivingen in het parlement, ziet Minnaert.
Het besluit van het kabinet om een deel van de financiering in te trekken, doet Minnaert denken aan hoe Nederland eind jaren tachtig, begin negentig naar cultuur keek. Cultuur werd vooral ingezet als instrument, in een transactionelehouding die vooral ging over: wat levert dit contact op voor Nederland? Dat veranderde met het eerste paarse kabinet, waarin D66 een nadrukkelijker rol ging spelen in het cultuurbeleid, zegt Minnaert. Een meer „kosmopolitische gedachte over cultuur” voerde de boventoon.
Cultuurwetenschapper Toine Minnaert van de Universiteit Utrecht ziet het kabinet nu weer terugkeren naar die transactionele houding van de jaren tachtig. Ontwikkelingssamenwerking, of ‘hulp’, zoals de minister het noemt, mag alleen nog het ‘Nederlandse belang’ dienen.
Nederlandse belangen
De drie ‘Nederlandse belangen’ die Klever formuleert zijn: handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en migratie. Die belangen zullen volgens de minister behartigd worden met projecten op het gebied van watermanagement, voedselzekerheid en gezondheid. Zaken waar Nederland goed in is, aldus de minister in een beleidsbrief. „We gebruiken dus onze sterke punten om te bereiken wat wij belangrijk vinden.”
Dit betekent dat het ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkeling geen geld meer voor internationaal cultuurbeleid wil uittrekken, een post waarvoor ook de ministers van OCW en BZ verantwoordelijk zijn. „Er is geen ruimte meer voor nieuwe initiatieven”, laat het ministerie weten.
Het kabinet ruilt zo „langetermijnbeleid in voor de korte termijn”, vindt Syb Groeneveld, directeur van het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie. „Ik ben ervan overtuigd dat het in het Nederlands belang is duurzaam verbanden op te bouwen, netwerken op te zetten. Er liggen veel mogelijkheden die uiteindelijk leiden tot economische activiteiten, maar niet direct, die ontstaan nadat dit soort projecten succesvol zijn gerealiseerd.”
Het ministerie van Binnenlandse Zaken is getroffen door een datalek. Dat bevestigt een woordvoerder van dat departement donderdag aan NRC. Het zou volgens de zegsman gaan om een melding die is binnengekomen over „een privacy-issue”, die hij als „vrij serieus” betitelt en die „de volle aandacht” heeft.
Details over de gegevens die zijn gelekt zijn nog niet bekend. Het is evenmin duidelijk welke impact de gebeurtenis heeft op de werkzaamheden van ambtenaren.
Volgens berichtgeving van BNR zouden meerdere ministeries te maken hebben met een lek; zo zouden ook het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Klimaat en Groene Groei getroffen zijn. Dit hebben de ministeries nog niet aan NRC bevestigd.
Bij een „datalekprocedure”, die het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft geopend, hoort een melding aan toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Die is donderdagmiddag binnengekomen.
Volgens de woordvoerder van Binnenlandse Zaken heeft het ministerie vaker te maken met meldingen van ongeoorloofd gegevensgebruik. Deze meldingen kunnen vanuit instanties, hackers of burgers gedaan worden. Ook verschilt de aard van de melding per keer: „Het kan breed zijn; het kan verschillen van een naam die ongeoorloofd ergens staat, tot een foto die niet gebruikt had mogen worden.”
Je haren gaan ervan overeind staan: een viool die niet goed gestemd is, of een zanger die een hoge noot nét niet weet te raken. Heeft iedereen diezelfde aversie? Wanneer is een toon ‘vals’?
Eén toon kan op zichzelf nooit vals zijn – al was het alleen al omdat de hoogte van wat wij ‘goed gestemde’ tonen noemen, ooit vrij arbitrair is vastgelegd. De meeste musici stemmen nu hun instrument zodat de A een trilling geeft van 440 Hz (keer per seconde). Maar die 440 Hz is pas in 1939 internationaal afgesproken, tijdens een vergadering in Londen. Sinds de 19de eeuw waren er al wel standaarden, maar die verschilden van elkaar.
Aan die vergadering deden alleen Europese landen mee, plus de VS. De ‘standaard’ A is dus een westers artefact. Mensen met een ‘absoluut gehoor’ hebben díé A in hun geheugen zitten. „Maar nog steeds hoor je in de westerse muziektraditie verschillende stemmingen”, vertelt componist en dirigent Chris Fictoor. „Veel barokinstrumenten zijn bijvoorbeeld lager gestemd, of juist hoger. En sommige orgels ook hoger: een orgel met kortere pijpen was goedkoper om te bouwen.”
Daar moet je dus wel rekening mee houden als je gaat samenspelen. Want dat is waarin de ‘valsheid’ van tonen zich openbaart: als tonen met elkaar samenvallen die niet mooi bij elkaar passen. Dan gaat het schuren, in ons oor. Soms gaan schurende tonen zelfs vibreren: wah-wah-wah. „Of we dat als vervelend ervaren, of juist als prettig, is volstrekt cultureel bepaald”, zegt Fictoor. „Veel oosterse muziektradities gebruiken combinaties van tonen die wij ervaren als schurend. In India en Turkije hebben ze bijvoorbeeld toonsystemen met kwarttonen.” Onze toonladder heeft alleen hele en halve tonen.
Trillende snaren
De bekende ‘do-re-mi-fa-so-la-ti-do’ bestrijkt een octaaf. Dat zijn acht tonen, bijvoorbeeld van C naar C, waarbij de ‘hoge C’ een twee keer zo hoge frequentie heeft als de ‘lage’. Zo’n octaaf kun je op verschillende manieren onderverdelen in intervallen. Ook dat is een kwestie van afspraken. Pythagoras, die had gerekend aan de lengtes van trillende snaren, bedacht een onderverdeling waarbij de zogeheten kwint, twee tonen met vijf intervallen ertussen, samen lekker in het gehoor liggen. Dat is zo als hun frequenties zich verhouden als 2:3, ontdekte hij. Maar daarbij klinkt een terts (twee tonen met drie intervallen ertussen) juist net niet lekker. Neem je de goed klinkende terts als uitgangspunt, dan moet je dus andere intervallen kiezen.
Een piano is ‘gemiddeld’ gestemd, ook wel ‘gelijkzwevend’ genoemd: eigenlijk zijn daarop alle noten een heel klein beetje vals, om alle akkoorden oké te laten klinken en de octaven mooi te laten uitkomen.
En dan heb je nog andere factoren. De klankkleur bijvoorbeeld, ook wel timbre genoemd. Ieder instrument én iedere zangstem klinkt anders. Dat ligt aan de vormen en materialen van de instrumenten – en aan de fysieke bouw van de zanger. Fictoor: „Sommige vinden we wel bij elkaar klinken, andere niet.”
Ook weer een kwestie van smaak, dus. Of toch niet? „Als alles bij elkaar ‘kleurt’, dan vallen alle boventonen op hun plek”, zegt Fictoor. Boventonen zijn een akoestisch verschijnsel, waarbij ook trillingen ontstaan met hogere frequenties. „Als goede zangers met elkaar een kwint zingen, dan hoor je werkelijk op een fantastische manier de boventonen verschijnen. Je weet niet wat je hoort.”