Netbeheerder Tennet is goed voorbereid op de gedeeltelijke zonsverduistering die morgen plaatsvindt. Bij een gedeeltelijke zonsverduistering schuift de maan vanuit de aarde gezien gedeeltelijk voor de zon. De zon ziet er dan uit als een rond koekje met een hapje eruit. Morgen is de zon maximaal voor ongeveer 25 procent bedekt. Dat heeft invloed op de hoeveelheid stroom die de zonnepanelen opwekken. Enkele Tennet-medewerkers hebben de afgelopen vier maanden in samenwerking met andere Europese netbeheerders “voorbereidingen getroffen om de impact van de zonsverduistering op het elektriciteitsnet te ondervangen”, staat in een persbericht. Ze verwachten “een aanzienlijke afname in zonne-productie en eventueel wat windproductie in Nederland en de rest van Europa”.
Tennet moet vraag en aanbod in evenwicht zien te houden, en volgt daarom de variaties die de zonsverduistering veroorzaken aan de aanbodkant. Net als de ‘gewone’ weersschommelingen. Mocht de temperatuur sterk afnemen door minder zonnestraling, dan kan ook de wind veranderen en dus de hoeveelheid opgewekte windenergie. De impact van een (gedeeltelijke) zonsverduistering wordt steeds groter, want er liggen steeds meer zonnepanelen in het land.
Vergeet niet om zelf ook te kijken (als de zon schijnt) naar de gedeeltelijke zonsverduistering, met eclipsbril. Ook veilig voor de ogen: maak een klein gaatje in stuk karton en laat door dit gaatje de zon schijnen op een wit papier. Een soort projector. “Om 11.08 uur begint de zonsverduistering”, schrijft de Utrechtse sterrenwacht Sonnenborgh. “Het hoogtepunt van de verduistering is om 12.10 uur. Na het hoogtepunt wordt het hapje steeds kleiner en om 13.04 uur is de verduistering afgelopen en is de zonneschijf weer maanvrij.”
Liveblog Economieblog
Dagvaarding bezorgd, klimaatzaak van Milieudefensie tegen ING begonnen
De bonus voor het topmanagement van Nederlands grootste bedrijven hangt in toenemende af van resultaten op het gebied van CO2-reductie, diversiteit en circulaire economie – naast de financiële prestaties. Dat blijkt uit onderzoek van accountant KPMG dat maandag is gepubliceerd.
Grote bedrijven hebben vooral hun duurzaamheidsambities verbreed, stelt Vera Moll vast, directeur duurzaamheidsrapportage bij KPMG. Bleven die ambities eerder beperkt tot zaken binnen de directe controle, zoals energieverbruik of diversiteit op het eigen hoofdkantoor, nu strekken ze verder. „Bijvoorbeeld verbetering van minimale arbeidsvoorwaarden bij toeleveranciers.”
De beloning van bestuurders is een belangrijk instrument bij het behalen van bedrijfsdoelen. Volgens Moll kunnen bestuurders over duurzaamheid „ambitieus” communiceren, maar zodra ze er persoonlijk bij winnen, wordt het „sneller een belangrijk onderdeel van hun werk. Uiteindelijk geldt voor de meeste mensen – en dus ook voor bestuurders – dat financiële prikkels het meest motiveren.”
Vijftien landen
KPMG baseert zijn conclusies op onderzoek naar de jaarverslagen over 2023 van grote ondernemingen in vijftien landen. In negen EU-landen, waaronder Nederland, plus de Verenigde Staten, China, Japan, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk nam het steeds de 25 grootste bedrijven onder de loep. Voor Nederland deed KPMG ook al een jaar eerder dit onderzoek, wat het mogelijk maakt de vooruitgang te meten.
Uit het onderzoek in de vijftien landen blijkt dat bijna 80 procent van de bedrijven duurzaamheid laat meetellen in de beloning. Frankrijk scoort het hoogst: daar doen alle 25 onderzochte bedrijven dit. In de VS zijn dat er slechts 11.
Dat een bedrijf duurzaamheidsprestaties koppelt aan de bestuurdersbeloning, is voor KPMG niet alleen maatgevend. Ook de aard van die doelen telt bij de beoordeling, legt Moll uit. Ze noemt het voorbeeld van een bedrijf dat veel milieuschade veroorzaakt, maar managers beloont op basis van het aantal veiligheidstrainingen dat medewerkers hebben gevolgd. „Dat klinkt goed, maar is dat het onderwerp waarop je de top moet afrekenen?”
Ander voorbeeld: de hinder die mensen ondervinden van de bedrijfsvoering. Denk aan omwonenden van een fabriek die last hebben van luchtvervuiling. Moll ziet in Nederland vooruitgang: „Eerst was er geen enkel bedrijf dat dit koppelde aan bonussen; nu zijn het er vier.”
Vrouwen in management
Hoewel KPMG in zijn rapport geen bedrijven noemt, valt voor Nederlandse concerns wel enigszins te achterhalen in hoeverre duurzaamheidsdoelen meewegen in de beloning van bestuurders. De wet verplicht immers te vermelden waarop die is gebaseerd.
Zo vermeldt het jaarverslag van Philips dat duurzaamheidsdoelen in 2023 voor een kwart de bonus van bestuurders bepalen. Een jaar eerder was dat nog 10 procent. En verfmaker AkzoNobel rekent het management af op langetermijndoelen als 50 procent minder CO20-uitstoot en 100 procent circulaire bedrijfsprocessen in 2030. Wel wegen bij alle 25 onderzochte bedrijven de financiële prestaties nog zwaarder dan die op duurzaamheidsvlak.
Uit diezelfde jaarverslagen blijkt dat bedrijven concreter worden waar het gaat om duurzaamheid, sociaal beleid en goed ondernemingsbestuur. Zo splitst chipmachinemaker ASML doelen op het gebied van diversiteit nu uit naar ‘instroom van vrouwen’ en ‘vrouwen in management’.
Mogelijk houden de veranderingen verband met de nieuwe Europese richtlijn CSRD (Corporate Sustainability Reporting Directive). Die verplicht grote bedrijven sinds vorig jaar tot uitgebreide duurzaamheidsrapportage. Overigens is die richtlijn niet doorslaggevend; het Verenigd Koninkrijk en Australië koppelen de beloning van de top ook vaak aan duurzaamheidsmaatregelen. Na Frankrijk scoren deze niet-EU-landen het best.
Intrinsieke motivatie
Naast strengere wetgeving ziet Moll zeker ook intrinsieke motivatie. Zo kunnen oorlogen of klimaatverandering logistieke ketens of de verwerving van grondstoffen verstoren. „Als je daarop wilt sturen, moet je gegevens verzamelen. Het helpt als de bonus van de top ermee samenhangt.”
Door de nieuwe Europese richtlijn zijn duurzaamheidsprestaties beter te controleren. Bedrijven die onder de CSRD-richtlijn vallen, zijn verplicht hun data aan een beperkte externe toets te laten onderwerpen.
In zijn rapport maakt KPMG ook kritische kanttekeningen. Van de 375 onderzochte bedrijven koppelen er nog steeds 83 helemaal géén duurzaamheidsdoelen aan beloningen. In Nederland zijn dat er drie. Moll: „Dat lijkt niet veel, maar ze behoren wel tot de grootste bedrijven hier. Dan mag je verwachten dat ze vooroplopen, niet dat ze achterblijven.” Moll vindt dat een verkeerd signaal: „Je geeft als bedrijf dan toch de boodschap af dat je het onderwerp minder belangrijk vindt.”
De grote vraag is hoe het duurzaamheidsstreven zich gaat ontwikkelen nu de politieke tegenwind toeneemt. De regering-Trump liet ambassades zojuist nog brieven naar Europese bedrijven versturen met de waarschuwing dat ze hun diversiteitsbeleid moesten schrappen als ze nog zaken willen blijven doen met de Amerikaanse overheid.
De grote bedrijven waarnaar KPMG onderzoek deed, zijn nagenoeg alle mondiaal actief. Moll ziet in de jongste jaarverslagen al voorzichtiger taalgebruik, bijvoorbeeld door de expliciete vermelding dat het bedrijfsbeleid afhankelijk is van „lokale wet- en regelgeving”.
Vooralsnog gaat het alleen nog om formuleringen, en geen concrete aanpassing van beleid. „Maar”, zegt Moll, „het staat wel onder druk. Dat zien wij ook.”
Blijft staan dat duurzaamheid oprukt als onderdeel van de bedrijfsvoering. Bedrijven zien het als een manier om toekomstbestendig te worden, zegt Moll. „Een klant zei laatst: The train has left the station. En daar sluit ik me volledig bij aan.”
De grote blauwe shovel die de bielzen klaarlegt voor de echte zware machines, rijdt af en aan. Om de minuut tilt hij zo’n enorm houten ding – ze zijn wel een meter of vijf lang en een meter breed – op uit een oplegger, en plaatst die met een doffe klap achteraan de laatst geplaatste biels. Dan vliegt het stof op en worden omstanders lichtjes gezandstraald.
Op deze ‘verstevigde ondergrond’ kunnen straks de grote kraanwagens weer rijden, die de fonkelnieuwe pijpleidingstukken van Gasunie’s nieuwe CO2-afvang en -opslaginfrastructuurproject Porthos in de haven van Rotterdam op hun plek in de grond gaan leggen. Honderden meters aan pijpleidingstukken liggen op hun beurt klaar langs een van de zijden van de bielzenweg.
Verderop is een team lassers bezig (onder een tentje, om te voorkomen dat er stof in de naden komt) de volgende set pijpen aan elkaar te lassen. Nog weer verderop werkt een andere groep vaklieden aan het plaatsen van een pijpleiding voor waterstof, net naast de CO2-buis.
Het lijkt een geoliede machine – ook al is het complex werk, zegt Jan Willem Rongen, projectmanager waterstof, tijdens een rondleiding. Hij vergelijkt het zelf vaak met „Mikado, maar dan met pijpleidingen. De hele grond hier in de haven ligt al vol met pijpleidingen en kabels. Dit is de meest drukke ondergrond van Nederland”.
Soms komen ze een bom uit de oorlog tegen, vult zijn collega Helen Miley, die over de „Mikado-pijpen” gaat, aan. „Of ankers van schepen”. Een enkele keer wil het ook gebeuren dat ze pijpen voor aardgas aantreffen op een plek waar die er volgens de kaarten helemaal niet zouden moeten liggen. „Afblijven”, is dan het devies, aldus Miley. „Niet aankomen.”
Wispelturige bronnen
Het stevige tempo wordt met de dag belangrijker, zeggen ze bij Gasunie. Bij het staatsbedrijf geloven ze namelijk dat er voor de industrie voorlopig maar twee kansrijke manieren zijn om snel te verduurzamen. En dat is door het gebruik van waterstof (in plaats van fossiele brandstoffen) in hun productieprocessen, en door het afvangen en opslaan van de CO2 die zij uitstoten. Die CO2 slaat Gasunie vervolgens weer op in een leeg gasveld in de Noordzee.
„Op korte termijn moet het van waterstof en CO2-opslag komen”, zegt bestuursvoorzitter Willemien Terpstra, in een kantoortje vlak bij het bouwterrein. Hier heeft ze zojuist aan journalisten de maandag verschenen jaarcijfers toegelicht: de omzet daalde van 2,1 miljard euro naar 1,29 miljard, de winst zakte van 483 miljoen naar 70 miljoen. Dit komt vooral door de dalende volumes gas die door hun pijpleidingen wordt vervoerd.
Sommige andere (staats)bedrijven, zoals stroomnetbedrijf Tennet, zetten juist vol in op grootschalige elektrificatie van de industrie. Teveel van die processen, bijvoorbeeld die van chemiebedrijven, zijn echter helemaal niet zo goed te elektrificeren, aldus Terpstra. Sommige fabrikanten van kunststoffen hebben hoge temperaturen nodig in hun productieproces. Elektrische installaties halen dat niet.
En zelfs als er te elektrificeren valt, blijft er voorlopig een grote behoefte aan alternatieve ‘moleculaire’ energiebronnen, zoals waterstof (en ouderwets aardgas), aldus Terpstra. Omdat het nou eenmaal niet altijd waait en de zon niet altijd schijnt. Dan moeten gasgestookte elektriciteitscentrales het overnemen.
Dat ze dit bij de Gasunie denken, is niet verrassend. Dit is de nieuwe business case die Gasunie voor zichzelf bedacht heeft, toen een aantal jaar geleden duidelijk werd dat Nederland, op termijn, ‘van het gas’ af zou gaan. Waterstof en CO2-opslag werden de nieuwe ‘strategische’ pijlers.
Maar je hoort deze opvatting inmiddels ook bij de industrie zelf. De focus op zon en wind is erg sterk, vooral in de politiek, klinkt het daar, maar dat blijven wispelturige bronnen. Daar kun je bedrijfsprocessen niet op inrichten. Bovendien groeit de productie van groene stroom wel hard, maar voorlopig is al die extra productie maar net genoeg om alleen de toegenomen vraag naar stroom te ondervangen, niet de bestaande.
De plannen van Gasunie lijken daarbij soms regelrecht in strijd met die van Tennet. Bij de belangrijke energie-infrastructuurverbinding Delta Rhine Corridor, die van de Rotterdamse haven naar Duitsland loopt, werd Tennet (dat er een grote stroomkabel doorheen wil leggen) er laatst ‘uitgewipt’, omdat Gasunie (dat er een waterstof- en CO2-buis doorheen wil leggen) meer haast wilde maken en zei niet te kunnen wachten.
Maar volgens Terpstra is er „geen sprake van concurrentie”. De twee bedrijven en hun energieplannen zouden juist „complementair” zijn.
Zorgen over industrie
Bij Gasunie maken ze zich momenteel bovendien grote zorgen over de toestand van de industrie zelf, in Nederland en in Europa. Die industrie heeft het zwaar, door felle concurrentie uit China, hoge energiekosten en hoge netwerkkosten, zegt Terpstra.
Ze grijpt de publicatie van de jaarcijfers aan om de noodklok te luiden over de industrie, waarin ook verschillende klanten van Gasunie zitten. Verschillende bedrijven, zoals Lyondell-Basell, hebben recentelijk hun deuren gesloten, of vertrekken naar het buitenland. Olie- en gasbedrijf Shell zei vorige week te onderzoeken of het nog wel in Moerdijk en Pernis blijft.
„Als er veel industrie verdwijnt, is dat desastreus voor de werkgelegenheid, de welvaart en onze autonomie”, aldus Terpstra. De industrie is goed voor 12 procent van het bruto nationaal product, zegt ze, en 10 procent van de beroepsbevolking werkt erin. Een leegloop is een „gevaar” voor Nederland, aldus Terpstra. „En uiteindelijk ook voor Europa”.
Als je gaat zitten wachten tot alles zeker is, komt er nooit iets van de grond
Volgens Terpstra staat Nederland voor een kantelpunt. „Gaan we verduurzamen mét of zónder industrie?”. Ze hoopt dat de overheid voldoende oog heeft voor de industrie en maatregelen treft. Maar Gasunie’s eigen transitieplannen kunnen ook helpen om de industrie hier te houden en energie betaalbaar te houden, meent ze. Nederland hoeft dan geen energie te importeren.
Het bedrijf doet er daarom de komende jaren nog een schepje bovenop als het gaat om de investeringen in waterstof, CO2-opslag en ‘traditioneel’ aardgas: tot en met 2030 investeert Gasunie daar in totaal 12 miljard euro in. Vorig jaar lag er al een investeringsplan van 11,5 miljard klaar, dus met 0,5 miljard extra daar is niet veel bijgekomen. Maar Gasunie wil dat nu wel in een iets kortere tijd uitgeven, en nagaan of het de verschillende projecten ook op andere manieren kan versnellen. „Dat is de bijdrage die wij kunnen leveren.”
Aarzelen
Of er werkelijk zo’n rampscenario voor de industrie te wachten staat, is overigens de vraag. Centraal Planbureau-directeur Pieter Hasekamp schreef dit weekend in een opiniestuk in Het Financieele Dagblad dat het zo’n vaart niet zal lopen, en dat veel van de pleidooien voor behoud van de basisindustrie gebaseerd zijn op „onjuiste argumenten”.
Een boorstelling van het CO2-afvang en -opslaginfrastructuurproject Porthos boort voor de eerste keer een boorgat onder de zeewering op de Rotterdamse Maasvlakte.
Maar stel dàt, dan zijn er andere redenen waarom het best spannend is wat Gasunie wil doen. Bij veel van de plannen loopt het bedrijf namelijk voor de troepen uit, erkent het zelf. Voor de geplande uitbreiding van het waterstofnetwerk en een nieuw, nog groter CO2-opslagproject in de Noordzee, Aramis geheten, zijn bijvoorbeeld nog niet voldoende klanten, de grote industriële uitstoters in Nederland, aangetrokken om de volledige investering ‘afgedekt’ te hebben.
Terpstra: „Het is een complex proces. Maar als je gaat zitten wachten tot alles zeker is, komt er nooit iets van de grond.” Het risico dat Gasunie straks komt te zitten met ‘capaciteit’ waar niemand behoefte aan heeft, probeert het te beperken door aan de overheid te vragen of die sommige risico’s wil overnemen. „Daar zijn we nu in gesprek over.”
Aan de investeerderskant moeten ook nog partijen, zoals banken, pensioenfondsen en vermogensbeheerders, gevonden worden die het geld voor alle gewenste uitgaven aan Gasunie willen lenen. Omdat grootschalige waterstofproductie en CO2-opslag, ondanks alle infrastructuurvoorbereidingen, nog steeds in de kinderschoenen staan, kunnen die wellicht aarzelen. Maar bij Gasunie denken ze dat het op dit vlak toch goed komt. Bij eerdere financieringsrondes was er immers veel belangstelling.
Buiten gaan de vaklui onverstoord door. Van de CO2-pijpleiding is inmiddels 80 procent af (van het deel dat over land gaat). De waterstofleiding is iets minder ver gevorderdmaar projectmanager Rongen is vol goede moed. „Het kan hier een levensgroot Mikado zijn, maar we leggen die pijpen vrolijk door.”
De glijbaan in de vorm van een tunnelbuis staat al klaar in de hal. De wc’tjes met de drukkers op kleuterhoogte zijn al betegeld. In een zijkamer smeert een werkman de kit voor het tapijt op de vloer. De lamphouders zijn afgedekt met een karton waarop staat: ‘Make your carbon footprint tip-toe’. De stopcontacten, de bio-based stopcontacten, zitten al in de wanden. Op 3 juni, zegt de beheerder, kan het nieuwe schoolgebouw in een nieuwbouwproject in de Hanzewijk van Kampen worden opgeleverd. Dan hebben de leerlingen van twee basisscholen, een christelijke en een openbare, weer goede klaslokalen, een naschoolse opvang en een gezamenlijke gymzaal.
Maar de kans is groot dat er op 3 juni geen stroom zal zijn in ‘het meest circulaire kindcentrum van Nederland’. En zelfs niet op maandag 1 september, als het nieuwe schooljaar in Kampen van start gaat, ook nog niet. Netbeheerder Enexis kan de aanvraag van de ‘bouwheer’, de gemeente Kampen, voor energie in de categorie grootverbruik niet honoreren. Overmacht, zegt woordvoerder Cyriel Hamstra. „Dit gebied heeft transportschaarste.” Wanneer dan wel stroom zal worden geleverd, kan Enexis niet zeggen.
De achtergrond van de schaarste is een grote renovatie van het stroomnet in Nederland. In het hele land, in alle gradaties van energie – hoog-, midden- en laagspanning – wordt het netwerk vernieuwd om te kunnen voldoen aan de toenemende behoefte aan capaciteit voor zowel teruglevering als afname van stroom. Enexis moet bijvoorbeeld de komende acht jaar 800 verdeelstations voor middenspanning plaatsen, zegt Hamstra. Het gaat tussen de vijftien en twintig jaar duren voor de hele vernieuwingsoperatie is voltooid, verwacht Enexis. Tot die tijd zal de netbeheerder regelmatig ‘nee’ moeten verkopen aan aanvragers.
In Kampen botsen twee maatschappelijke belangen op elkaar: dat van een robuust energienetwerk en dat van broodnodige nieuwbouw. Dat geldt niet alleen voor Kampen of alleen voor Enexis; ook in de rest van Nederland komen andere netbeheerders regelmatig in het nieuws als ze ‘nee’ moeten zeggen tegen een aanvraag met een maatschappelijk belang. Vorige week liet de Noord-Hollandse netbeheerder Liander aan de gemeente Medemblik weten dat een nieuwe wijk, met vijftig woningen, waarschijnlijk nog zeven jaar moet wachten op stroom. „De vanzelfsprekendheid dat je iets bouwt en dan meteen stroom geleverd krijgt, bestaat niet meer”, zegt Hamstra.
Papieren probeem
Deze week werd duidelijk dat Kampen dit ‘nee’ niet accepteert. De gemeente stapt naar de rechter om de leverantie van stroom af te dwingen. Wethouder energietransitie Erik Faber (GroenLinks) vraagt zich hardop af of het klopt wat Enexis zegt. Of er écht geen stroom valt te leveren. „Als je vijf woningen zou bouwen, dan krijgen die woningen gewoon een stroomaansluiting. Wij vragen hetzelfde volume voor dit gebouw aan, en wij krijgen het niet.”
Een deel van de netcongestie is volgens Faber een papieren probleem. „We weten dat bedrijven in hun contract soms meer stroom aanvragen dan ze daadwerkelijk afnemen.”
Wat hem het meest dwars zit, zegt Faber in zijn werkkamer op het stadhuis, is de weinig flexibele houding die hij ervaart van Enexis – en hij zegt dat hij van collega-bestuurders dezelfde klacht hoort. De gemeente heeft allerlei alternatieven aangedragen. „En dan mis je het meedenken in oplossingen en mogelijkheden.” Juist voor maatschappelijke instanties, zoals de gemeente (die bovendien met andere gemeenten en provincies medeaandeelhouder van de netbeheerder is). „Van een gemeente wordt ook verwacht dat ze op vragen van bewoners redeneren vanuit ‘ja, tenzij’. Enexis heeft een bureaucratische bril op.”
Dit bracht de gemeente onder meer naar voren: de Dr. H. Bouwmanschool is al gesloten, deze zomer gaat ook basisschool Scala dicht. Die aansluitingen worden afgesloten. De gebouwen gesloopt. Er komt geen nieuwe voorziening voor in de plaats. Misschien komt er hier en daar nog een huisje bij, maar de wijk is áf.” Dan moet er toch stroom óver zijn? Een kwestie van ‘intern salderen’, zegt Faber met een knipoog naar de discussie over stikstof-uitstoot. Maar Enexis wilde er niet aan. „We moesten gewoon in de wachtrij”, zegt Faber.
Een stopcontact van gerecycled plastic.
Op de capaciteitskaart die Netbeheer Nederland bijhoudt, is de regio rond Kampen, net als vrijwel het hele westen van Overijssel, rood gekleurd. ‘Tekort aan transportcapaciteit met wachtrij’ betekent dat volgens de legenda. Hamstra zegt dat die wordt weggewerkt op basis van de prioriteringslijst van de Autoriteit Consument en Markt. Bovenaan de lijst van grootverbruikers staan instellingen als ziekenhuizen en brandweer. Onderwijsinstellingen staan lager. Hamstra wil nog gezegd hebben dat hij het kindcentrum in Kampen ook een „schrijnend geval” vindt. „Het is een heel mooi project.”
Het laatste voorstel van Kampen, bedacht door een inventieve ambtenaar van Faber: laten we dan de aanvraag voor die ene grootverbruikersplek schrappen en switchen naar drie kleinverbruik-aanvragen. Daar is nog wel ruimte voor op het net, en het gebouw bestaat volgens de gemeente straks uit drie verschillende entiteiten. Als jullie nieuwe aanvragen indienen, komen die weer onder op de stapel, hoorde Faber. Gevraagd om een toelichting zegt Cyriel Hamstra namens Enexis: „Er kunnen niet meerdere kleinverbruikersaansluitingen worden aangevraagd in plaats van één grootverbruikersaansluiting. Per WOZ-object kun je maar één aansluiting aanvragen.”
Dat was half januari voor het college van Burgemeester en Wethouders, gesteund door de schoolbesturen, het moment om aan zijn contactpersoon bij Enexis te laten weten dat de gemeente de gesprekken zou overlaten aan de advocaat en dat Kampen op een kort geding aanstuurde. „Wij denken dat we een sterk punt hebben”, zegt Faber.
Maar als het om gerechtelijke procedures gaat, heeft Enexis wel enige ervaring. Meestal wint de netbeheerder zijn zaken, omdat de rechter meegaat in het beroep op overmacht. Bij een van de zeldzame zaken die het verloor, moest Enexis in 2024 de kosten van aggregaten vergoeden, waarmee een aanvrager de tijd tot aansluiting had overbrugd.
Speelplein
Faber weet dat Enexis vaak wint. „Maar meestal winnen ze van bedrijven”, zegt hij hoopvol. Is hij niet bang dat hij de verhoudingen met de regionale stroommonopolist verstoort? „Dat niet, maar zorgen over het oplossen van de netcongestie heb ik wel.” Aan de overkant van de N50 staat een grote uitbreiding gepland: 3.600 woningen. „Ik ben benieuwd of ze dan straks zeggen: nee, het lukt toch niet.”
Hij zegt dat Kampen zich steeds constructief opstelt in de energietransitie, zoals bij de zeven windmolens die binnen de gemeentegrenzen gepland zijn. Deze bereidwilligheid wordt volgens hem niet beloond met ruimhartigheid aan de andere kant. „Dan wordt gezegd dat je zulke dingen niet met elkaar kunt vergelijken.”
Installateur Foeke Sijtsma bij de meterkast met kabels zonder stroom.
Maar de verhoudingen met Enexis zijn voor hem ondergeschikt aan het belang van onderwijs. „Ik sta voor de kinderen in deze wijk”, zegt Faber.
Over het drukke speelplein van de Scala-basisschool, dat achter de nieuwbouw in de Hanzewijk ligt, komt directeur Cora van Unen aangelopen. Ze werkt vaak thuis, zegt ze, want de school heeft de meeste kantoorruimte opgeofferd aan lokalen voor de kinderen. „We zijn in tien jaar tijd van 39 naar 270 leerlingen gegroeid.”
Ze houdt van dit gebouw, de sfeer, de ruimtelijkheid. Maar de onderbouw past er niet meer in. De kleuters zitten sinds drie jaar in een ander schoolgebouw. En als het regent staat de centrale ruimte hier vol emmers om het lekwater op te vangen.
De leerkrachten en de ouders kijken allemaal uit naar het nieuwe gebouw, waar alle kinderen weer bij elkaar kunnen zitten. Van Unen heeft intensief meegepraat met de architect. Wat een sof dat zo’n mooi en belangrijk gebouw geen stroom kan krijgen, zegt ze. „Moet je je indenken: zo’n gebouw, alles bio-based, alles circulair, en straks staat er misschien een generator te dieselen in de tuin.”