Bewustzijn creëren over de drijfveren achter hedendaagse Jodenhaat. Dat was het idee achter de conferentie tegen antisemitisme in Jeruzalem op 26 en 27 maart, een initiatief van het Israëlische ministerie van Diasporazaken. Maar door de aanwezigheid van enkele radicaal-rechtse gasten besluiten verscheidene andere genodigden om weg te blijven. Vijf vragen.
1. In welke context vindt de conferentie plaats?
Van de Europese Joden zei 96 procent in het afgelopen jaar met antisemitisme geconfronteerd te zijn, bleek onlangs uit een EU-enquête. Volgens veel respondenten worden zij verantwoordelijk gehouden voor de vernietigende oorlog die Israël voert in de Gazastrook. Dit wordt ook gevoeld door Joodse Israëliërs en Joden in de rest van de wereld.
In Israël wordt de definitie van antisemitisme in toenemende mate vernauwd tot het bekritiseren van (het beleid van) de staat Israël. Zo ijvert Israël wereldwijd voor invoering van de IHRA-definitie van antisemitisme, een definitie die ook enkele vormen van kritiek op Israël als antisemitisme ziet. Demonstranten tegen de Gaza-oorlog worden routineus als antisemieten aangemerkt.
2. Wie zijn er uitgenodigd?
Onder meer antisemitisme-experts, ambtenaren, maatschappelijke organisaties, Joodse gemeenschapsleiders en academici. Maar op de gastenlijst staan ook Europese radicaal-rechtse politici. Neem de Fransman Jordan Bardella, voorzitter van het Franse Rassemblement National (RN). Deze radicaal-rechtse partij staat van oudsher bekend als antisemitisch, vanwege omstreden uitspraken van partijprominenten als oprichter Jean-Marie Le Pen, die meermaals de Holocaust bagatelliseerde.
Lees ook
Antisemitisme is een begrip waarover al twee eeuwen geruzied wordt
Le Pens opvolger en dochter Marine Le Pen probeert van het antisemitische partij-imago af te komen, bijvoorbeeld door mee te lopen met protesten tegen antisemitisme. Maar antisemitisch gedachtegoed blijft de kop opsteken in de partij. Tijdens de parlementsverkiezingen van 2024 moest een RN-kandidaat zich terugtrekken omdat ze lachend op de foto ging met een nazi-pet. Een ander werd bekritiseerd omdat hij zijn politieke tegenstanders Untermenschen (minderwaardige mensen – een door de nazi’s gebezigde term) had genoemd. Een derde kwam onder vuur te liggen omdat zij op camera stelde niet racistisch te kunnen zijn omdat ze „een Joodse oogarts” had. En weer een ander sprak op sociale media over „de Jood praat, de mond liegt”.
Ook de Nederlandse Europarlementariër Sebatiaan Stöteler is uitgenodigd als spreker. De PVV’er maakt onderdeel uit van de radicaal-rechtse Europese politieke familie Patriotten voor Europa, waar ook RN deel van uitmaakt. De PVV was niet bereikbaar voor commentaar.
3. Welke genodigden blijven weg van de conferentie (en waarom)?
Door de komst van radicaal-rechtse politici besloten verscheidene genodigde organisaties en individuen (fysiek) weg te blijven. Zo is de directeur van de Anti-Defamation League (ADL), een Amerikaans-Joodse belangenorganisatie die campagne voert tegen antisemitisme, waarschijnlijk enkel online aanwezig.
Door de uitnodiging worden „autoritaire neofascistische politieke partijen” gelegitimeerd en draait de conferentie meer om de deelnemers dan om antisemitisme, stelde oud-ADL-leider Abe Foxman in The Jerusalem Post. Hij benadrukt dat de regering-Netanyahu in eerste instantie verantwoordelijk is voor het beschermen van Israël en Israëliërs en daarna voor het ontzien van Joden wereldwijd. „Deze conferentie draait meer om het eerste en is ongevoeliger voor het tweede.”
In aanloop naar de conferentie meldden onder meer de Franse filosoof Bernard-Henri Lévy, de Duitse regeringsvertegenwoordiger voor antisemitismebestrijding Felix Klein en de Britse socioloog David Hirsh van de Universiteit van Londen zich af. „Als we ons associëren met extreem-rechtse krachten, brengen we onze gezamenlijke zaak in diskrediet […] Ook heeft het een negatieve impact op onze strijd tegen antisemitisme in onze samenlevingen”, stelde oud-Bondsdaglid Volker Beck, die ook verstek liet gaan, op X.
4. Hoe komt Israël bij radicaal-rechts terecht?
Vorige maand droeg de Israëlische minister Gideon Sa’ar (Buitenlandse Zaken) zijn diplomaten op om contact te leggen met radicaal-rechtse partijen als RN, het Spaanse Vox en de Zweden-democraten. Tot op heden werden die partijen door Israël geboycot vanwege hun fascistische wortels en banden met antisemieten.
Dat Israël toch toenadering zoekt, is omdat deze partijen hun steun aan Israël hebben uitgesproken sinds de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 en de daaropvolgende oorlog in Gaza. Israël en het Europese rechtse populisme hebben enkele gemeenschappelijke doelen. Zo keren ze zich beide tegen migratie en tegen de islam.
Het lijkt tegenstrijdig dat radicaal-rechtse partijen zo’n voorliefde voor Israël aan de dag leggen. Toch sluiten het zionisme en het antisemitisme elkaar niet uit. Zo combineert de Hongaarse premier Viktor Orbán zijn voorliefde voor Israël met antisemitische uitlatingen over de filantroop George Soros.
Sommige voorstanders van een Joodse staat propageren nadrukkelijk ook de verhuizing van Europese Joden naar die staat. De Amerikaanse neonazi Richard Spencer noemt zichzelf bijvoorbeeld een ‘witte zionist’: hij wil een ‘veilig thuisland voor blanken’, zonder Joden – en is tegelijkertijd voorstander van zo’n Joodse thuishaven in de vorm van Israël.
Dit sluit paradoxaal genoeg aan bij de wensen van Israël zelf. Op de begrafenis van de slachtoffers van de aanslag op de Joodse supermarkt in Parijs, tien jaar geleden in Jeruzalem, spoorde premier Benjamin Netanyahu alle Joden ter wereld aan om naar Israël te emigreren. Joden, zei hij, weten diep hun harten dat ze maar één land hebben, de staat Israël, dat hun historische thuisland is en dat hen altijd met open armen zal verwelkomen. „Meer dan ooit is Israël het ware thuis voor ons allemaal.”
Voor Israël is dit ook van demografisch belang: in geheel Israël en Palestina wonen ongeveer evenveel Joden als Palestijnen. Om de overhand te houden, is elke Joodse immigrant welkom.
De Duitse politie heeft een internetplatform waarop kinderpornografisch materiaal werd verspreid uit de lucht gehaald. Tussen april 2022 en nu hebben bijna 190 duizend gebruikers zich wereldwijd bij het platform geregistreerd, tegen een betaling met cryptomunten. Inmiddels zijn 1.393 van hen als verdachten aangemerkt, waarvan er dertien in Nederland wonen. Dat maakte de Nederlandse politie woensdag bekend.
Het Nederlandse Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme (TBKK) van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies (LO) heeft bij vijf van hen huiszoekingen gedaan om „gegevensdragers” in beslag te nemen.
De server van het platform, dat ‘Kidflix’ heet, bevond zich in Nederland. Er stonden volgens de Beierse politie ongeveer 72.000 video’s op. Met behulp van de Nederlandse politie is de server begin maart in beslag genomen. Beierse rechercheurs zijn al sinds april 2022 bezig met hun onderzoek naar ‘KidFlix’, het platform was beschikbaar via het zogeheten darkweb.
„Hoewel er vooralsnog geen aanhoudingen zijn verricht, wordt niet uitgesloten dat dit na uitgebreid onderzoek van de inbeslaggenomen gegevensdragers alsnog gebeurt”, aldus de Nederlandse politie. De andere verdachten, die niet eerder soortgelijke praktijken hebben verricht en geen directe omgang met kinderen hebben, kregen een „waarschuwingsgesprek” met de plaatselijke wijkagent.
Mishandelde kinderen geïdentificeerd
Het onderzoek naar het kinderpornografische platform betreft een grootschalige politieoperatie, zo meldt de Beierse politie, waar uiteindelijk 38 landen aan meewerkten. Onder andere Nederland en het Verenigd Koninkrijk, maar ook niet-Europese landen als Colombia en Australia namen deel. Europol, het samenwerkingsverband van politiediensten van de Europese Unie, coördineerde een deel van de actie.
Zodra een verdachte in beeld kwam, probeerden de onderzoekers de gezinssituatie van deze verdachte in kaart te brengen, schrijft de Beierse politie. Op die manier zijn tijdens het onderzoek ook meerdere mishandelde kinderen geïdentificeerd. Zo werden kinderen die in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen slachtoffer werden van seksueel misbruik, door de politie in bescherming gebracht.
Het onderzoek naar het platform is nog niet afgerond, schrijft de Beierse politie. De exploitanten van het platform zijn nog niet geïdentificeerd.
Lees ook
Deze zes mensen zien het vuilste van wat op internet rondgaat
‘Een snoepwinkel voor geologen”, roept geoloog Geert-Jan Vis verheugd uit. Met een weids armgebaar wijst hij op de rijen stellingkasten met bakken vol gesteente. Ingeklemd tussen een autogarage en een kleine keukenhandel op een bedrijventerreintje in Zeist ligt het belangrijkste geologisch depot van Nederland: het Kernhuis. Niets wijst er buiten op dat de inhoud van dit onopvallende pandje voor de wetenschap van onschatbare waarde is. „En dat is misschien ook wel de bedoeling”, aldus Vis. „Het zou tientallen miljarden euro’s kosten om dit opnieuw te verzamelen.”
Vorige maand verscheen de nieuwe, tweede editie van Geology of the Netherlands, het standaardwerk over de Nederlandse ondergrond. Het brengt de geologie van de laatste 420 miljoen jaar in kaart. Sinds de eerste versie uit 2007 hebben de geologen dankzij meer data, betere technologieën en nieuwe interesses hun kennis over de ondergrond flink uitgebreid: het boek werd bijna drie keer zo dik. Geologen Johan ten Veen en Geert-Jan Vis, twee van de redacteuren, vertellen over de ontwikkelingen in de geologie.
In de grond
In de ‘bibliotheek van de ondergrond’ ligt materiaal opgeslagen dat de laatste honderd jaar verzameld is. De Geologische Dienst Nederland, sinds 1997 onderdeel van TNO, beheert het archief. Duizenden boorkernen en andere gesteentemonsters – zakjes zand, gruis, stukken steenkool – liggen er netjes opgeslagen. „Als je naar de Alpen gaat, dan zie je de geologie die het land gevormd heeft gewoon zelf”, legt Ten Veen uit. „Maar Nederland is vlak: de geologie zit onder de grond. Het meeste wat wij ervan weten, is dankzij materiaal dat door boringen in de ondergrond naar boven is gehaald.” Die boringen doen onderzoekers zowel op land als in het Nederlandse deel van de Noordzee en variëren van een paar meter tot kilometers diepte. Van de ondiepe boringen zijn er honderdduizenden gedaan, van de diepere, met name door olie- en gasbedrijven op zoek naar velden, zo’n zesduizend.
Van vele duizenden daarvan ligt een monster hier: de Mijnbouwwet schrijft voor dat een deel van het materiaal dat bij boringen uit de ondergrond komt, wordt afgegeven aan de Geologische Dienst. Voordat het pand in Zeist zo’n dertig jaar geleden het Kernhuis werd, was het een opslag voor dranken. „Dat is wel een voordeel; het heeft een goede fundering”, aldus Vis, die gebaart naar de onafzienbare rijen stellingkasten gevuld met stenen. Droogjes: „Het is namelijk erg zwaar.” Geologen, studenten en amateurgeologen kunnen er terecht om een gesteentemonster aan een van de werktafels te bestuderen – „meenemen mag niet”, haast Van Veen zich te zeggen.
Twee houten pallets vol boorkernen uit Amsterdam zijn net binnengekomen. De langwerpige gesteentemonsters zitten in houten dozen met op de zijkant ‘AMS’ in zwarte stift, netjes genummerd en gestapeld. Een paar honderd meter van de Johan Cruijff Arena onderzoekt Energie Beheer Nederland samen met TNO de mogelijkheden voor aardwarmte. „De vraag is of het warm genoeg is om een deel van de stad Amsterdam daarmee te verwarmen”, legt Vis uit. „Daarvoor moet je toch echt de stenen omhooghalen. Om te kunnen zien of de poriën van het gesteente niet verstopt zitten met mineralen, waardoor er geen water doorheen kan stromen.”
Ondergrondse opslag
Onderzoek naar aardwarmte levert de laatste jaren veel nieuwe informatie over de ondergrond op: gebieden die voor de olie- of gaswinning niet interessant waren, zijn dat voor geothermie wel. Heel Midden-Nederland eigenlijk, aldus Ten Veen. „Plekken waar we weinig over wisten, brengen we nu voor het eerst goed in kaart.”
Ook de toenemende interesse in ondergrondse opslag drijft veel van de geologische ontwikkelingen van pakweg de afgelopen twintig jaar. Waar de Nederlandse ondergrond tot eind vorige eeuw vooral gezien werd als interessant om er olie en gas of grondstoffen als zout uit te halen, richt onderzoek zich tegenwoordig veel op dingen erín stoppen. CO2 bijvoorbeeld, of radioactief afval. „De overheid wil kijken of we radioactief afval over honderd jaar permanent in de grond kwijt kunnen”, vertelt Ten Veen.
Maar ook de tijdelijke opslag van energie is een mogelijkheid, om het fluctuerende aanbod van duurzame energie te kunnen opvangen. Zodat bijvoorbeeld zonne-energie ook ’s winters benut kan worden. Dat gebeurt nu vooral nog boven de grond, maar daar is de ruimte schaars. Ondergronds energie opslaan zou kunnen in de vorm van warmte, waterstof, mechanische energie (bijvoorbeeld in de vorm van gecomprimeerde lucht) of potentiële energie (met hoogteverschillen). Allemaal futuristische systemen waarvoor geologisch onderzoek erg belangrijk is.
Geologen Geert-Jan Vis (links) en Johan ten Veen. Foto Simon Lenskens
260 miljoen jaar jong
Het duo loopt naar een werkbank in het midden van de ruimte. Een deel van de ronde Amsterdamse kernen is al uitgepakt en in plakken gesneden. „Het is zandsteen, heel grof”, zegt Vis terwijl hij op de ruwe, rode steen wijst. „Net schuurpapier, voel maar.” Ten Veen vist een loepje uit zijn zak: „Je ziet dat het allemaal uit korrels bestaat waar een beetje ruimte tussen zit.” Net als in een gasbel, trouwens, legt Vis uit. Dat een gasbel een grote holte in de grond is die gevuld is met gas, is een hardnekkig misverstand. Gas of olie zit, net als water, in gesteente, tussen de poriën.
Hoe oud dit gesteente is? „Zo’n 260 miljoen jaar”, aldus Vis. „Voor ons is dat relatief jong.” Naast warmte, zou water uit de ondergrond misschien ook een bron van bepaalde metalen kunnen zijn, vertelt hij. Onlangs opende het Nederlands Materialen Observatorium, dat inzicht moet bieden in de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen in onze ondergrond, haar deuren. Nog een nieuwe ontwikkeling: meer grondstoffen winnen in eigen land. „Maar dat is nog echt een nieuwe tak van sport in Nederland”, aldus Vis.
Opeens ga je heel anders naar de dingen kijken
Behalve de diepe boringen, bestuderen geologen ook de ondiepere ondergrond. Achter de werkbank hangt een metershoge glazen lijst tegen de muur, met een oranje, korrelig profiel erin. Erdoorheen lopen kronkelende lijnen – het lijkt wel een kunstwerk. Het is een lakprofiel, legt Vis uit. Een imprint van de geologie uit een diepe kuil. Met een speciaal soort kunsthars, een doek en een nachtje uitharden kan daarmee een directe doorsnede van de grond gemaakt worden. „We zijn een keer met de hele afdeling naar zo’n groeve gegaan”, vertelt Vis. „Toen hebben we allemaal een eigen afdruk gemaakt, een kleintje, voor thuis.” Hij trekt een lakprofiel van een kleiner formaat uit een rek en wijst op de rijen schelpjes. „Dit is ook een mooie, deze is in de buurt van het strand gemaakt. Geologen zijn er altijd op gespitst als ergens een gat gegraven wordt: daar komen ze als vliegen op stroop op af.”
De geologen lopen een stalen trap op, nog een verdieping met een doolhof van stellingkasten. Vis trekt lukraak een bak uit een kast. Zand, wijst hij. Een paar gangpaden verder is de zoutafdeling. Vooral strooizout wordt ondergronds gewonnen, aldus Vis. Maar ook keukenzout en zout voor de chemische industrie. Ten Veen diept een flink cilindervormig stuk op uit een bak, met een grijsoranje kleur: „Je kunt je tong erop leggen.” De geologenmethode om te verifiëren dat het inderdaad om zout gaat.
Verder langs de schappen, „veel steenkool, van exploratieboringen van honderd jaar terug. Maar dat hebben we dus nog. Dat is de onschatbare waarde van dit Kernhuis”, aldus Ten Veen. „De afgelopen jaren zijn een hoop thema’s de revue gepasseerd waar wij geologen ons in verdiept hebben: schaliegas, opslag, geothermie…” somt hij op. „De geologie blijft hetzelfde, maar opeens ga je heel anders naar de dingen kijken.” Boringen die in de vorige eeuw gedaan werden voor steenkool-, gas- of oliewinning en al decennia liggen te verstoffen, trekken geologen nu letterlijk weer uit de kast voor onderzoek naar aardwarmte of ondergrondse opslag.
De steenkoolmonsters zitten in een beetje verweerde ouderwetse houten kisten. Van Veen trekt er eentje uit een stellingkast, er zit een stuk hout in. „Vroeger stopten ze een houten paal in de plaats van een monster dat ze uit een boring haalden”, legt Vis uit. Om aan te geven: hier mist een stuk, zodat het de geologische tijdlijn niet in de war schopt. „Tegenwoordig gebruiken we daar pool noodles voor, zo’n gekleurd ding van schuim waarmee je kunt drijven in het zwembad.” Vergeleken met andere landen heeft Nederland relatief veel inzicht in de ondergrond. „Dat komt vooral door de Mijnbouwwet die dat mogelijk maakt’, aldus Ten Veen. „En de datavoorziening is bij ons erg goed geregeld.” Beschrijvingen van de boringen zijn ook digitaal gearchiveerd en de geologische kaarten zijn online te bekijken.
Razend druk
Terug naar beneden, via een andere trap, twee keer links. Vis zoekt een van zijn favoriete kernen. Na even speuren pakt hij een kartonnen doos en legt hem voorzichtig op de grond. Erin zitten dunne, langwerpige stukken van een grijze steen, met allerlei stukken gekleurde andere steensoorten erdoorheen. „Moet je kijken hoe mooi”, wijst hij, „dit is van een ondergrondse dode vulkaan in de Waddenzee, de Zuidwal, die een olie- en gasbedrijf in 1970 toevallig vond. En niet zomaar uit een lavastroom, maar echt uit de kraterpijp.” Er werd gezocht naar gas, maar ze stuitten meter na meter alleen maar op vulkanisch gesteente. Ten Veen: „Dat was een flinke domper, want daar hadden zij niets aan. Maar voor ons is het erg waardevol: het is vrij uniek dat daar toevallig doorheen wordt geboord.”
Ten Veen en Vis denken dat de rol van aardwetenschappers alleen maar groter wordt. „Kustveiligheid, de energietransitie, belangrijke materialen”, somt Vis op. „Als je kijkt naar de vragen die op ons afkomen in heel veel disciplines, dan heb je aardwetenschappers nodig. In dat licht vind ik het heel wrang dat de opleiding aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam dreigt te verdwijnen. Je moet nu zeker niet mínder aardwetenschappers gaan opleiden.” Ten Veen, instemmend: „We hebben het razend druk.”
De bedrijven die kunstmatige intelligentie ontwikkelen, brengen Wikipedia in gevaar. Die noodkreet slaakte de Wikimedia Foundation, het moederbedrijf van de populaire online encyclopedie in een dinsdag gepubliceerd blog.
Het probleem komt voort uit de snelgroeiende populariteit van Wikipedia en van de zustersite Wikimedia Commons, waar beeld, geluid en video te vinden zijn. Maar het zijn niet in de eerste plaats ménselijke gebruikers die sinds afgelopen jaar massaal de websites van Wikimedia bezoeken en daarmee de infrastructuur zwaar belasten. Het zijn bots.
Deze computerprogramma’s worden door ontwikkelaars van AI ingezet om automatisch het internet af te grazen en zoveel mogelijk data te verzamelen voor het trainen van hun zogeheten grote taalmodellen (LLM’s). Die taalmodellen vormen de basis van systemen als ChatGPT van Open-AI, die in reactie op vragen tekst kunnen voortbrengen, en steeds meer ook beeld en geluid.
De reusachtige, door vrijwilligers bijeengebrachte collecties van Wikipedia en van Wikimedia Commons bevatten een schat aan betrouwbare informatie en zijn voor iedereen gratis te gebruiken. Dat maakt ze voor AI-bedrijven tot een aantrekkelijke bron voor hun systemen.
Andere dynamiek
De inhoud van Wikimedia, schrijven de drie auteurs in hun blog, was altijd een belangrijk onderdeel van de resultaten die mensen te zien kregen in zoekmachines. „Die leidden op hun beurt gebruikers weer naar onze websites. Maar met de opkomst van kunstmatige intelligentie (AI) verandert de dynamiek.”
De automatische systemen van de AI-bedrijven overspoelen de websites van Wikimedia, maar de chatbots vermelden vervolgens vaak niet waar ze hun informatie vandaan hebben – en ook als ze dat wél doen, levert het Wikimedia relatief weinig bezoekers op. Het grootschalige bezoek van de bots aan de websites vormt een zware belasting van de infrastructuur: het verkeer van de bots neemt veel ‘bandbreedte’ in beslag, waardoor vertraging optreedt voor iedereen – ook voor menselijke gebruikers.
Onze inhoud is gratis, maar onze infrastructuur niet
„Onze infrastructuur is erop gebouwd om bij bijzondere gebeurtenissen een plotselinge toename van menselijke bezoekers te kunnen opvangen”, stelt Wikimedia. „Maar de hoeveelheid verkeer die we krijgen door bots die het internet afschrapen is ongekend en brengt grote risico’s en kosten met zich mee.”
Risico’s omdat de technici van Wikimedia hun handen vol hebben aan het accommoderen van het grootschalige bezoek van bots, die hun honger naar data komen stillen. Daardoor hebben de technici minder tijd om bij onverwachte grote gebeurtenissen ook nog het extra menselijk bezoek aan de websites soepel te laten verlopen.
De extra kosten komen door de noodzaak meer technisch personeel in te zetten en bovendien meer bandbreedte beschikbaar te maken. „We erkennen dat het hele internet gebruikmaakt van onze inhoud, maar het moet wel gebeuren op een manier die voor ons vol te houden is”, aldus Wikimedia. „Onze inhoud is gratis, maar onze infrastructuur niet.” De Wikimedia Foundation wordt bijna volledig gefinancierd door donaties.
Server dichtbij
Wikimedia maakt gebruik van datacenters verspreid over de wereld, om zijn gebruikers snel te kunnen bedienen. Als bijvoorbeeld een artikel op Wikipedia vaak door een gebruiker of groep van gebruikers wordt opgevraagd, wordt de inhoud opgeslagen op een server dicht bij die gebruikers, zodat het snel geleverd kan worden. Artikelen die zelden opgevraagd worden, blijven op een centrale server staan. Worden ze toch een keer opgevraagd, dan moet het verzoek eerst helemaal naar dat datacenter ‘reizen’, en het artikel vervolgens weer terug naar de gebruiker, wat meer tijd en geld kost.
Menselijke gebruikers vragen vaak dezelfde artikelen op, bijvoorbeeld omdat de onderwerpen in het nieuws zijn. Maar de bots van de AI-bedrijven zijn geïnteresseerd in álle content, dus ook de minder populaire pagina’s, waarvoor ze vaak naar de centrale servers geleid moeten worden, „wat het voor ons duurder maakt”, aldus Wikimedia. Zo „verstikken de AI-bots Wikipedia”, schrijft technologie-columnist Casey Newton in zijn nieuwsbrief Platformer.
Lees ook
De stichting achter het idealistische Wikipedia nam een commerciële afslag
Net als voor nieuwsbedrijven speelt ook voor Wikipedia het probleem dat de AI-bedrijven zich snel ontwikkelen tot concurrerende bronnen van informatie. Naarmate het gebruik van chatbots voor het verzamelen van informatie verder ingeburgerd raakt, dreigt de gewoonte om te rade te gaan bij nieuwswebsites en Wikipedia allengs in onbruik te raken. „Op den duur ontstaat het risico dat de AI-bots ervoor zorgen dat een bezoek aan websites als Wikipedia niet meer nodig is”, schrijft Newton, „en dat Wikipedia zelf niet meer voortgezet kan worden.” Waarmee de bots dan de bron hebben opgedroogd waar ook zij zelf uit drinken.