Hoe de Wilhelminatoren in Valkenburg heeft kunnen instorten is nog niet opgehelderd. „Uit de subsidieaanvraag die in 2022 bij het Rijk ten behoeve van de Wilhelminatoren is gedaan bleek geen groot achterstallig onderhoud”, laat minister Eppo Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, NSC) weten. Wel was sprake van betonrot in het uitkijkplatform op de zesde verdieping. Om die reden zou de verdieping worden gerenoveerd, maar de vergunning daarvoor werd pas vorig jaar door de gemeente Valkenburg afgegeven. Een verband tussen de betonrot en de instorting is vooralsnog niet aangetoond.
De Wilhelminatoren, eigendom van de familie Geenen uit Valkenburg, is een van de bijna 62.000 rijksmonumenten in Nederland, variërend van kerken, historische buitenplaatsen en kastelen tot boerderijen, woonhuizen en molens. Ongeveer de helft daarvan is geen woonhuis. De vraag is hoe het gesteld is met de staat van deze monumenten. Zijn ze veilig?
Lees ook
Zomaar opeens heeft Valkenburg er met het instorten van de Wilhelminatoren nog een ruïne bij
„We weten dat ongeveer 14 procent van alle gebouwde niet-woonhuismonumenten qua monumentale waarden in matige of slechte staat verkeert”, aldus minister Bruins. „Wat overigens niet betekent dat ze op instorten staan. Dat is meer dan we wenselijk vinden. Het percentage daalt al enkele jaren, maar in het bijzonder bij grote monumenten is er een knelpunt.”
Uit onderzoek van het ministerie blijkt dat er de komende tien jaar minimaal 2,2 miljard euro nodig is om die monumenten in een goede staat te brengen, en 700 miljoen euro om het percentage van ruim 14 procent te reduceren tot 10 procent, zoals sinds de jaren negentig als beleidsdoel geldt. Maar vermoedelijk zijn de kosten veel hoger, aangezien de beoordeling van de rijksmonumenten veelal gebeurt door een schouw van buitenaf. „De kosten voor bijvoorbeeld funderingsherstel, herstel van interne bouwdelen en interieurs blijven daardoor buiten beeld. Zeker bij grote objecten kan dit om aanzienlijke bedragen gaan”, schrijven de onderzoekers. De totale kosten belopen om die reden „ten minste 2,5 miljard”.
Frustraties over sloop
De eigenaar van een rijksmonument is verantwoordelijk voor de fysieke staat van het gebouw. Het Rijk ondersteunt deze eigenaren met subsidies en leningen met een lage rente. De gemeenten ten slotte, moeten zorgen voor naleving van de zogenoemde Erfgoedwet. Niet duidelijk is of dit altijd zorgvuldig gebeurt. Wel is er de afgelopen decennia meer aandacht bij gemeenten voor erfgoed ontstaan. „Er is frustratie over de sloop van monumenten in de jaren zeventig en tachtig. Gemeenten beseffen steeds vaker dat monumentaal erfgoed waardevol is en ook publiek trekt”, zegt Aryan Klein, directeur-bestuurder van de Stichting Monumentenwacht Limburg in Maastricht.
Monumentenwachten adviseren eigenaren over onderhoud en maken hen wegwijs bij het aanvragen van subsidies. Maar of gemeenten voortdurend in de weer zijn hun rijksmonumenten te controleren? „Durven gemeenten eigenaren aan te schrijven? En hebben ze inzicht of er sprake is van achterstallig onderhoud?”, vraagt Eefje van Duin, directeur-bestuurder van de Monumentenwacht in Drenthe, Flevoland, Friesland en Overijssel en tevens voorzitter van de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM). „Als een monument verloedert, ligt het voor de hand om als gemeente de eigenaar daarop aan te spreken, maar dat is niet overal even gemakkelijk. Gemeenten hebben er ook niet altijd de capaciteit voor.”
Inspectie
Dat een gemeente ingrijpt, blijft bovendien niet altijd zonder gevolgen. Zo is de gemeente Wassenaar in een juridisch geschil verwikkeld met de eigenaar van de ernstig verwaarloosde villa Huize Ivecke, nadat de gemeente kosten had gemaakt voor de instandhouding en deze kosten verhaalde op de eigenaar. „Ik ben heel benieuwd welke kosten de rechter straks noodzakelijk acht voor de instandhouding van dit rijksmonument”, zegt Van Duin. „Vindt de rechter bijvoorbeeld enkele verflagen noodzakelijk of had een kloddertje ook wel volstaan?”
Een ander voorbeeld van actief ingrijpen, eind vorig jaar, was de onmiddellijke sluiting van de bibliotheek in het zeventiende-eeuwse Arsenaal in Coevorden. Dit nadat er grote scheuren in het pand waren aangetroffen bij een inspectie door de Monumentenwacht. De gemeente heeft herstelwerk laten uitvoeren en doet nu nader onderzoek.
Hoe moet een grote kerk een restauratie van 20 miljoen euro ophoesten als die 1 miljoen subsidie krijgt?
Kerk kan geld niet ophoesten
Gemeenten moeten dus toezien op naleving van de Erfgoedwet, maar periodieke inspecties zijn voor eigenaren niet verplicht. Wel kunnen de eigenaren zich abonneren op de Monumentenwacht en tegen gereduceerd tarief inspecties laten uitvoeren. Ook stellen provincies, die de subsidieregelingen uitvoeren, een inspectie veelal als voorwaarde om voor subsidies in aanmerking te komen. Maar zelfs met subsidies zijn sommige restauraties niet te betalen. Vooral niet, zegt Aryan Klein van de Limburgse Monumentenwacht, als een gebouw leeg staat. „Dat is het ergste wat een monument kan overkomen.”
Gebrek aan inkomsten speelt onderhoud en restauratie parten. Eefje van Duin: „Monumenten zijn belangrijk voor de identiteit van Nederland. Ze vertellen het verhaal van ons land. Maar hoe moet bijvoorbeeld een grote kerk een noodzakelijke restauratie van 20 miljoen euro ophoesten als zo’n kerk 1 miljoen subsidie krijgt?”
Jaarlijks besteedt Nederland ongeveer 200 miljoen euro aan erfgoed en monumentenzorg. Daarnaast wordt er voor een kleine 600 miljoen euro aan leningen met een lage rente uitgekeerd. Ook zijn er incidentele subsidieregelingen. Maar veel subsidieregelingen worden „overvraagd”, stelt Van Duin. Er loopt onderzoek naar de financiële tekorten bij onderhoud en restauratie van rijksmonumenten. „Afhankelijk van deze uitkomsten zullen we de politiek erop wijzen hoeveel meer geld er in de subsidiepotten zou moeten zitten.”
Lees ook
Rijksmonumenten bedreigd door verkrotting. ‘De eigenaar is officieel nooit op zijn vingers getikt’
Nederland heeft een zeeklimaat. Maar Maastricht is al een beetje Midden-Europa. Het is er vaak net een paar graden warmer dan elders in Nederland. En binnen de stad slaat warmte op de ene plek meer toe dan op de andere. Het Sphinxkwartier, een voormalige industriewijk die ontwikkeld wordt tot een buurt waarin gewoond en gewerkt wordt, is zo’n locatie die in de zomer op hittekaarten vuurrood kleurt. Als op zeer warme dagen op de koelste plekken van Maastricht de gevoelstemperatuur 38 graden Celsius bereiken, kan het in deze wijk aan de rand van het centrum tot 14 graden warmer aanvoelen.
Veel van de bewoners hebben het idee dat klimaatbestendigheid niet de hoogste prioriteit had, en heeft, in het deel van het Sphinxkwartier dat de afgelopen jaren gereedkwam. Gea Dekkers kocht hier een woning: „Het lijkt vooral te gaan om het ontwikkelen van zoveel mogelijk woningen in het gebied.” John Geelen, die er een woning huurt: „En ondergrondse parkeerplaatsen, ook die voor de vele bezoekers van Maastricht, zijn ook een verdienmodel.” Door de bouw daarvan kunnen bomen niet wortelen. In de binnentuinen van de diverse complexen, veel daarvan in handen van beleggers of Verenigingen Van Eigenaren, is nog wel groen te vinden. Maar veel straten in de inmiddels afgeronde zuidelijke helft van het Sphinxkwartier ogen als een stenen woestijn en lijken met slechts een handvol bomen in weinig op de artist impressions uit de folders van een paar jaar geleden, die volop vegetatie en „overkolkend groen” beloofden.
Lees ook
Lees ook: Met een beetje hulp is de hitte de stad uit te jagen
Maandag is het Heat Action Day, een dag waarop het Internationale Rode Kruis aandacht vraagt voor de dreiging van extreme hitte en wat er gedaan kan worden om die te verminderen. Ook in Nederland worden tal van activiteiten georganiseerd om het onderwerp onder de aandacht te brengen. We zullen de komende jaren meer last krijgen van de toenemende warmte. Inwoners van steden het meest, met kinderen, ouderen en chronisch zieken als meest kwetsbare groepen.
Goede voornemens
De Klimaatadaptatiestrategie 2023-2027 van de gemeente Maastricht kan onmogelijk de oorzaak zijn van het weinige groen in de openbare ruimte van het Sphinxkwartier. Die staat vol goede voornemens: biodiversiteit en bewustzijn van klimaatadaptatie moeten groter, het aantal vierkante meters bedekt met klinkers, tegels en asfalt moet omlaag, Maastricht verdient vergroening en de hele stad meer bomen.
Maar de bewoners hoorden vooral vaak wat allemaal niet kon. Geelen: „Ze hebben het steeds over parkeergarages, leidingen en kabels. Wortels van bomen en struiken zouden te veel stuk maken. En ook het industriële verleden wordt aangehaald.”
De geschiedenis blijkt ook een argument. Het Sphinxkwartier verrijst in het gebied waar met de aardewerkfabrieken van Petrus Regout (het latere Sphinx) bijna twee eeuwen geleden de industrialisatie van Nederland begon. „Omdat er in de tijd van de fabrieken niet veel groen stond, moet er nu ook niet te veel komen. De geest van toen moet hier een beetje blijven hangen.”
De Frans Fouraschenstraat in het Maastrichtse Sphinx-kwartier is een van de weinige straten in de wijk waar wel bomen staan.
Foto Chris Keulen
Via de Burgerbegroting, een deel van het gemeentebudget dat beschikbaar gesteld wordt voor het uitvoeren van ideeën van burgers, zagen de bewoners een opening om hun wijk hittebestendiger te krijgen. „We dienden een uitgewerkt plan in”, vertelt Dekkers. Veel meer bomen en ander groen in volle grond. Alleen boombakken waar dat niet anders kan. Meer geveltuinen. „Uiteindelijk kregen we alleen 10.000 euro toegewezen voor drie grote groenbakken.” Om de gemeente alsnog enthousiast te krijgen voor het bredere plan, kwam er een bewonersinitiatief Sphinx moet Groener. Dekkers, die voorzitter werd: „We haalden driehonderd handtekeningen op.” Geelen, lid van het kernteam van Sphinx moet groener: „Een veel kleinere groep bewoners biedt weerstand, vooral omdat we in het kader van de verkeersveiligheid ook eenrichtingsverkeer voorstelden.” Het initiatief richt zich ook op leefbaarheid; met aandacht voor kinderspeelplaatsen, verkeersveiligheid, ontmoetingsplekken op straat. De weerstand kwam ook van een enkeling die huiverig is voor bomen vanwege blad en schaduw, en omdat ze vogels aantrekken (vogelpoep, geluid, vallende takjes).
Veel straten lijken in weinig op de artist impressions, die volop vegetatie en ‘overkolkend groen’ beloofden
Geveltuintjes
Verantwoordelijk wethouder Frans Bastiaens (Senioren Partij Maastricht, stedelijke ontwikkeling en veerkrachtige wijken) was de afgelopen dagen niet bereikbaar voor commentaar. In een raadsinformatiebrief van 20 februari van dit jaar kondigde hij de verplaatsing van vijf boombakken aan van elders naar de nogal stenige Dr. Frans Fouquetstraat. Er komen daarnaast nieuwe bakken en – indien kabels, leidingen en andere zaken in de bodem geen beletsel vormen – ook twee bomen in de volle grond.
Volgens Bastiaens is er ook ruimte voor geveltuinen. De straten zijn breed genoeg om dan nog vijf meter aan rijbaan voor gemotoriseerd verkeer over te houden. „Dat de geveltuintjes niet te groot mogen worden, heeft ook te maken met regels”, lacht Geelen. „Vanaf een centimeter of 75 worden het plantsoenen en dan hebben niet de bewoners maar de gemeente onderhoudsplicht.”
Sphinx moet groener verwacht elk moment de uitwerking van de gemeentelijke aanpassingsplannen. Het bewonersinitiatief kan dan zijn zienswijze indienen.
De komende jaren staat in Maastricht behalve het bouwen van het noordelijk deel van het Sphinx-kwartier een extra uitdaging op het gebied van hittestress gepland. In de Sint-Pietersberg ontstond door bijna een eeuw mergelwinning door de Eerste Nederlandse Cement Industrie (ENCI) een ‘holle kies’ zo groot als de binnenstad van Maastricht. Dat gebied wordt nu herbestemd, onder meer voor het realiseren van woningen. Door de beschutte ligging kan het in de holte van de berg echter 5 tot 6 graden warmer zijn dan elders in en rond de stad. Daardoor komen er plant- en diersoorten voor die we nergens anders in Nederland zien. Maar hoe leefbaar zijn die temperaturen en de vrijwel afwezige wind voor de toekomstige menselijke bewoners? Het ENCI-gebied is nu al de grootste dieprode vlek op de hittekaart van Maastricht.
IT’er Marjolein Faber was makkelijk op de kast te krijgen. Met een poster van toenmalig SP-leider Jan Marijnissen bijvoorbeeld, zegt een oud-collega. Of met zomaar een kop uit de krant van die dag, aldus een ander in haar toenmalige team. „Een vriendelijke, wat onorthodoxe dame in kleding en gedrag”, zegt Mart van Ineveld, die tegelijk met Faber bij het bedrijf Stater NV werkte, zij het op een andere afdeling. „Ze was opvallend loyaal aan haar collega’s. Daar stond ze pal voor en dat sprak ze ook uit.”
Bij Stater, een financiële dienstverlener waar Marjolein Faber in 2000 ging werken, maakte ze van haar denkbeelden geen geheim, volgens twee directe ex-collega’s. Zij werken nog steeds bij het Amersfoortse bedrijf, op verzoek blijven ze anoniem. Volgens beiden liet Faber zich soms laatdunkend uit over mensen met een migratieachtergrond. Eén van hen, een collega uit haar begintijd, herinnert zich het ongenoegen over de Nederlandse overheid dat ze geregeld uitsprak, terwijl de Verenigde Staten in haar ogen juist geweldig waren. Met haar man had ze toen net een huis gekocht in Florida.
Marjolein Faber-van de Klashorst (Asiel en Migratie, PVV) is zonder twijfel de meest besproken minister uit het eerste jaar van het kabinet-Schoof. PVV-leider Geert Wilders ontzag haar in de voorbije week opzichtig in zijn klacht over uitblijvend strenger asielbeleid. Met haar weigering om te tekenen voor lintjes voor vrijwilligers die zich voor asielzoekers inzetten, bracht ze afgelopen april bijna het kabinet ten val.
Eerder wekte ze woede met de bewering dat de Oekraïense president Zelensky niet democratisch gekozen was – ze nam dat later terug. Coalitiegenoten noemen haar bruuskeringen ineffectief, juist nu ze steun zou moeten verwerven voor haar strengere asielwetgeving, die nog door beide Kamers moet.
Maar mensen die Faber in een eerder leven meemaakten zijn niet verbaasd. Wel over het feit dat ze minister is geworden, niet over hoe ze zich in die rol opstelt. Wat heeft haar dan gevormd? Hoe werd ze na een anonieme carrière in de IT een van Wilders’ trouwste volgers? Om meer te weten te komen over haar leven vóór de politiek heeft NRC met veertig mensen contact gezocht, van wie ongeveer de helft in meer of mindere mate meewerkte aan dit artikel. Bij een ontmoeting eerder deze maand gaf de minister aan geen vragen te beantwoorden. Wel zei ze: „Ik weet waar u mee bezig bent.”
John Berends heeft haar nooit willen psychologiseren. „Dat ga ik nu ook niet doen”, zegt de CDA’er en voormalig commissaris van de koning in Gelderland. Tussen 2019 en 2024 botste hij geregeld met Faber, die de PVV-fractie leidde in de Gelderse Provinciale Staten. „Je ziet heel veel mensen verkleuren in de politiek. Dat je denkt: waarom doet-ie dat nou ineens? Zij doet nu niet anders dan toen ik haar heb leren kennen. Imago en identiteit liggen bij haar behoorlijk op één lijn.”
Voor haar vijftigste had Faber (64) geen publiek leven of noemenswaardige maatschappelijke verdiensten. Er is niets over haar – of van haar – te vinden in het publieke domein voor ze in 2010 de politiek in ging voor de PVV-fracties in Gelderland en de Eerste Kamer.
Of het moet de weblog zijn van haar echtgenoot, waarin hij aan enkele bevriende IT’ers al bijna 25 jaar verslag doet over eten, hun zoons, Formule 1, motorritten, de vakanties in de VS („het beloofde land”) en een enkele uitspatting. Zoals vier dagen Efteling ter gelegenheid van hun veertigjarige huwelijk in 2023. Over politiek gaat het bij hem nooit – al vermeldt hij dat zijn vrouw hem in 2010 voor Vaderdag de memoires van islamcriticus en voormalig VVD-politica Ayaan Hirsi Ali cadeau doet. Hij reageert niet als een van zijn IT-vrienden ten tijde van Wilders’ ‘Polenmeldpunt’ in 2012 optekent dat hij „kotsmisselijk” wordt van de PVV.
Faber woont al bijna bijna dertig jaar in Hoevelaken. Buurtgenoot Jan Hofman, onderwijsdirecteur en actief voor de lokale CDA, trof haar afgelopen zomer toen ze kort na haar beëdiging op de oprit haar cabrio waste. „Op zo’n moment is ze alleraardigst”, zegt hij. „Ik denk dat de mens en de politicus echt verschillend zijn. De politicus, daar heb ik problemen mee.”
Haar meisjesnaam was een begrip in het Amersfoort van de vorige eeuw
Marjolein Hillegonda Monica Faber-van de Klashorst werd in 1960 geboren. Ze wilde boerin worden, zei ze in een introductiegesprek voor haar departement dat online te vinden is, want ze is een groot dierenliefhebber. „Maar ik ben die boer niet tegengekomen.” In en rond Amersfoort genoot Marjolein een beschermde opvoeding, vertelde ze. Bij haar hoorzitting in de Tweede Kamer noemde ze zichzelf „blijmoedig”, wat ze van haar moeder heeft – dat was iemand met „een opgeruimd karakter” die „altijd thuis was”.
Naar eigen zeggen zat ze als kind met gespitste oren te luisteren als het, bij haar opa thuis, ging over de handel, met ooms en neven die over de vloer kwamen. Haar meisjesnaam was een begrip in het Amersfoort van de vorige eeuw. Veel van de mannen in de familie dreven een slagerij. Er was een G. en een W. en een J.D. en een S. van de Klashorst. „De ruime etalages lokken den voorbijganger tot koopen”, beschrijft De Eembode in 1928 over de zaak van Splinter van de Klashorst aan de Arnhemseweg. Hij was de opa van Marjolein.
Haar vader Gerrit had een groothandel voor horecavlees, die hij in 1970 verkocht. Volgens twee branchegenoten werd hij ‘Zwarte Gerrit’ genoemd, om zijn haarkleur. „Die Klashorsten waren het type recht voor zijn raap”, zegt de ondernemer die zijn zaak overnam.
Bij haar maidenspeech in de Eerste Kamer bracht Faber eind 2011 haar vader in herinnering. Ze hield een betoog ter ondersteuning van een verbod op onverdoofd slachten, dat – zonder succes – door de Partij voor de Dieren was ingebracht. „Ook tijdens de moeilijke oorlogsjaren zorgde hij ervoor dat hij patronen op zak had voor zijn schietmasker”, zei ze over haar vader. „Om het stomme dier dat hij naar de slachtbank leidde zo veel mogelijk leed te besparen.”
Gerrit was 22 toen hij in 1943 met twee familieleden van zijn vrouw Gerda werd opgepakt voor ‘clandestien slachten’. Buiten het bonnensysteem om vlees verwerven of verkopen was verboden. Volgens de administratie van de Duitse bezetter brengt hij vijf dagen door in een Scheveningse cel, al stelt ‘M.H.M Faber-van de Klashorst’ op de site van het Nationaal Monument Oranjehotel in een notitie dat het zes weken was. „Dankzij het omkopen van een bewaker kon Van de Klashorst zijn vader bellen”, schrijft ze in 2021. „Zijn vader heeft hem uiteindelijk vrij gekregen.”
De slagerij van Marjolein Fabers opa in Amersfoort, jaren dertig. Foto Archief Eemland
Neef Frans, net als Marjolein een kleinkind van Splinter, herinnert zich dat zijn vader Joseph en ‘ome Gerrit’ altijd samen waren. „Die twee deden er alles aan om mensen in de straat aan wat meer eten te helpen. Je had alleen kool en aardappelen, soms wat zelfgemaakt brood.” Via een boerderij in Hoevelaken konden ze aan vlees komen, en eieren en hout. Maar in garnizoensstad Amersfoort stikte het van de Duitsers. „Die hadden koelruimtes en de rokerij ingenomen voor hun vlees. Ze zaten er bovenop.”
Gerrit botst niet alleen met de bezetter. Ook in de naoorlogse jaren was het nog verboden om buiten het bonnensysteem vlees te verhandelen. Hij en zijn broer krijgen een voorwaardelijke celstraf, in 1946. Veel meer dan dat ze „opzettelijk handelen in strijd met” het Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941 staat niet in de vonnis-extracten die NRC vond. Hun vader moet een jaar later voorkomen en krijgt zes weken cel – er was sprake van recidive. „Er was nog steeds weinig vlees te krijgen, dus ze verkochten weleens wat buiten de bonnen om”, zegt Frans. „Ze zijn gewoon gepakt.”
Frans is 89 en woont al sinds zijn achttiende in Australië, waar zijn vader in de jaren vijftig een Hollandse slagerij opende. Frans’ vrouw June, geboren Britse, werd op latere leeftijd parlementariër en minister in de deelstaat West-Australië voor de (rechtse) Liberale Partij. Dat hun Nederlandse nicht inmiddels beroemd is, horen ze via NRC voor het eerst. Met de Nederlandse familie is geen contact meer, „zo gaat dat”. Erg politiek, zegt Frans, waren de Van de Klashorsten niet in die naoorlogse jaren. „Dat was meer voor mensen met veel geld”, lacht hij. „Wij werkten zes dagen per week. En op zondag gingen we naar de kerk.”
In de jaren zeventig streek het gezin van Marjolein Faber neer in een vrijstaand huis in Leusden-Zuid. Na de mavo en havo aan het Corderius College begon Marjolein aan een beroepsopleiding radiodiagnostiek. Later volgde ook een tweejarige opleiding nucleaire geneeskunde ‘in vivo’, een toen nieuwe richting van lichaamsonderzoek met behulp van radioactieve stoffen. In het Amersfoortse ziekenhuis De Lichtenberg kon ze eind jaren zeventig aan de slag. Tot ze in 1986 overstapte naar de automatisering, waar een schreeuwend personeelstekort was.
Samen met PVV-leider Wilders in 2015 in Volendam, op campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen. Foto Remko de Waal/ANP
Haar loopbaan vertoont gelijkenis met die van haar man. Hij is aan de laboratoriumschool opgeleid, maar kon na zijn diensttijd geen werk meer vinden in een ziekenhuis. Ook hij is de IT ingerold via een ‘IBM-agent’, een automatiseringsbedrijf dat software van de Amerikaanse computergigant implementeerde bij Nederlandse bedrijven en instellingen.
Volgens twee collega’s in het Diemense IBM-bedrijf waar Marjolein Faber begon, kwam ze niet bepaald bescheiden binnen in de IT-wereld. „Ze was toen al stronteigenwijs”, zegt Henk Jan ten Zijthoff, die er ook werkte als verkoper. „En iedereen op het pluche was een uitvreter – dat soort ideeën had ze al.” Erik Versloot, een van de toenmalige eigenaars van het bedrijf: „Die overtuiging van haar eigen gelijk zit in dat karakter. Ze spuide overal ongenuanceerd haar mening, vaak ongefundeerd.” Voorbeelden hiervan kan hij zich na al die decennia niet herinneren. „Het ging niet zozeer over politiek, maar bij wijze van spreken over de kaas in de kantine.”
Ze begon op de helpdesk en werd intern opgeleid als programmeur. Later werkte ze als IT-freelancer terwijl de kinderen opgroeiden, om via een ander IBM-bedrijf uiteindelijk terecht te komen bij Stater in (toen nog) Leusden. Ze werd onder meer teamleider bij functioneel beheer, dat aanpassingen in het kredietbeleid van klanten, doorgaans hypothecaire financiers, verwerkte. Een van de programmeurs bij Stater zegt dat Faber – „zeer ongebruikelijk” – aanvankelijk had bedongen dat ze alleen onder schooltijd zou werken.
Ze werd in het zonnetje gezet om haar jarenlange inzet als judomoeder
Haar twee zoons konden goed judoën, één zat dicht tegen de Nederlandse top aan. Bij een reünie van sportschool Theo Meijer in Leusden werd de minister afgelopen september in het zonnetje gezet om haar jarenlange inzet, zoals bij het vervoer rond toernooien. Meijer, zelf voormalig olympisch judoka, noemt haar „zeer bevlogen en betrokken” als judomoeder. „We hadden geen bestuur zoals in een vereniging, dus pakten ouders heel veel op. Zij was daarin echt een aanjager.”
Haar oudere broer is de horeca ingegaan, als ondernemer en investeerder. Op een verzoek aan hem voor een gesprek over hun ‘roots’ komt geen reactie. Een neefje, bestuurlijk actief in de beginjaren van de jongerentak van Forum voor Democratie, wil evenmin meewerken aan een artikel. Hoe de ideologische ontwikkeling van Marjolein Faber precies verliep, blijft zo in nevelen gehuld. In spaarzame interviews zegt ze dat ze van „VVD-huize” is en altijd al aangetrokken werd door de politiek. De VVD vond ze echter soft op migratie en te veel op de hand van het bedrijfsleven.
Toen de in 2002 vermoorde Pim Fortuyn opkwam en de rechts-radicale beweging momentum kreeg, was ze naar eigen zeggen nog niet klaar voor de politieke arena. Later, haar zoons waren inmiddels volwassen, betrad ze die alsnog. „Mensen kunnen dan later niet zeggen: Faber je hing erbij op de bank en je keek er naar”, zei ze in een PVV-spotje uit 2016. Op de John Frost-brug in Arnhem, „waar jonge mensen zijn gesneuveld voor onze vrijheid”, vertelt ze in het filmpje dat ze zich zorgen maakt. „Hoe meer islam er binnen komt, hoe meer onze eigen cultuur, onze vrijheid onder druk komt te staan.”
Portret gemaakt bij lijsttrekkersdebat voor de Provinciale Statenverkiezingen van 2015. PVV-lijsttrekker Faber is ook voorzitter van de Eerste Kamerfractie van de PVV. Foto Hilz & Verhoeff/ANP
In 2009 had ze zich aangemeld bij de PVV. Eerst voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2010; ze kwam op nummer 32 (onverkiesbaar). Daarna werd ze lijsttrekker in Gelderland voor de Provinciale Statenverkiezingen van 2011, toen Wilders als gedoogpartner van Rutte-I op zoveel mogelijk zetels in de Eerste Kamer hoopte. Faber nam daar ook zitting in, vanaf 2014 als fractieleider.
Geen van de mensen die NRC sprak weet waar haar afkeer van de islam op terug te voeren is. In de ‘PVV-klasjes’ waaraan ze deelnam was dat ideologische traject geen thema, zeggen twee van Fabers partijgenoten die betrokken waren bij haar eerste schreden in de politiek. Collega-politici van andere partijen constateren dat haar islamhaat al direct diep zat. „Bij sommige PVV’ers ontwikkelt dat zich gaandeweg”, aldus SP-senator Tiny Kox, die met Faber in de Eerste Kamer zat. „Zij wilde graag laten blijken dat ze er veel van wist.”
In de Raad van Europa, waar Faber zitting had in de parlementaire vergadering met politici uit 46 aangesloten landen, viel haar inbreng op. Deze organisatie zet zich onder meer in voor de mensenrechten, zij pakte vooral het podium om te fulmineren over de islam. „Wij waren dat gewend uit de Eerste Kamer”, zegt Kox, die ook deelnam aan de Raad van Europa. Hij herinnert zich dat hij naast een „stevig conservatieve” politica uit Zweden zat. „Haar mond viel open toen ‘onze’ Faber het woord nam.”
Toen John Berends in 2019 aantrad als commissaris van de koning in Gelderland, sprak Faber het vermoeden uit dat hij beloond was omdat hij als burgemeester de stad Apeldoorn „met een mega-azc had opgezadeld” en Fortuyn-moordenaar Volkert van der G. huisvestte na diens vervroegde vrijlating. Vier jaar later, toen Berends zijn functie neerlegde tijdens een onderzoek naar zijn bestuursstijl, nam zij het voor hem op. „Wij zijn nooit gebrouilleerd geraakt”, zegt hij.
Een „bijzondere” eigenschap van Faber vindt Berends hoe zij de „consequenties van haar handelen neemt”. Hij doelt op de – „vaak persoonlijke” – aanvallen die ze over zich afroept. „Ze kan uitdelen, maar ook incasseren. Ze denkt nooit: wat voor schade kan het aanrichten voor mij? Dat is ook een stijl. En daar kun je een mening over hebben, maar ik analyseer nu slechts. Ze is voor de duvel niet bang.”
De dichter Mustafa Stitou krijgt een prijs, en geen prijs van 500 gulden, zoals vroeger, toen hij nog maar net dichter was, of van 5.000 euro, zoals in 2004, voor de bundel Varkensroze ansichten, of van 25.000 euro, ook in 2004, ook voor Varkensroze ansichten. Nee, deze keer krijgt hij de grootste prijs die er te krijgen is voor een dichtbundel in de Nederlandse taal: de Johan Polak Poëzieprijs, 50.000 euro, voor Waar is het lam? uit 2022. Op 15 juni wordt die hem uitgereikt tijdens het Poetry International Festival in Rotterdam, waar hij ook optreedt.
Hij woont in Amsterdam-Oost, alleen, op de derde etage van een honderd jaar oud en pas gerenoveerd huizenblok van rode baksteen, met houten deuren en kozijnen, mosgroen en okergeel. Sociale huur, want hoezeer zijn werk ook gewaardeerd wordt, door lezers en luisteraars, het heeft hem nog niet rijk gemaakt. „Met het geld van de prijs”, zegt hij, „kan ik weer een paar jaar vooruit.” Verder geen woord daarover in dit gesprek, op een middag in mei bij een glas thee met boterkoek en macadamia’s. Mustafa Stitou, in 1974 geboren in Tétouan, Marokko, opgegroeid in Lelystad en aan de Universiteit van Amsterdam afgestudeerd in de filosofie, leeft voor zijn poëzie. Hij ís zijn poëzie. Citeer je ter opening van het gesprek de eerste zin van een gedicht uit de bundel Tempel uit 2013 – ‘Op mijn rug torste ik de doodskist waarin mijn vader lag’ – dan valt hij meteen in en draagt het uit zijn hoofd voor, de blik naar binnen gericht.
Diep voorovergebogen, voetje voor voetje, schreed ik wankelend voort. Het ging steeds moeizamer, de last werd te groot, ik hield het niet meer. Voorzichtig liet ik mij neerzakken op de grond, languit, schoof onder de kist vandaan, lichtte het deksel op en fluisterde zonder aarzeling: Vader, ik kan je niet dragen, het spijt me, kun je misschien een eindje meelopen?
Hij onderbreekt zichzelf om te kijken of dit de bedoeling is. Zal hij doorgaan? En vraag je dan of de vader in het gedicht, een verhalend gedicht van een halve bladzijde, zijn eigen vader is, dan knikt hij en zegt: „Ja, mijn vader.”
En jij bent de ik?
„Mijn lyrisch ik, ja.”
Het duurde even voor hij zijn ogen opende. Zijn gezicht was ongeschoren, zijn haar zat verward. Hij droeg een lange witte onderbroek en een wit hemd. Toen zuchtte hij en schudde zijn hoofd, spottend-medelijdend, zoals altijd. Hij richtte zich op, stapte uit de kist, bewoog zich voort met kalme tred. Ik liep achter hem aan, ook ik zei niets.
De kist bleef achter, midden op het pad.
We kwamen aan bij het graf. Het was al gedolven. Zonder een woord vlijde hij zich neer, ging liggen op zijn zij, draaide zich toen op zijn andere zij.
Hij moet van zijn god met zijn gezicht naar het oosten liggen, dacht ik, richting Mekka. Gelukkig vraagt hij me niet waar het oosten is, want ik weet het niet.
Hij vouwde zijn handen in elkaar, schoof ze als een kussen onder zijn hoofd, zuchtte weer diep en sloot zijn ogen en ik, ik zakte door mijn knieën, en met woeste armbewegingen dichtte ik het graf.’
Heb je het geschreven na je vaders dood?
„Een paar maanden ervoor, zestien, nee, negentien jaar geleden. Ik droomde met regelmaat over hem en in die dromen was er altijd wel iets met hem aan de hand. Dit gedicht is gebaseerd op een van die dromen, een paar maanden voor zijn toch wel vrij plotselinge overlijden, op zijn zeventigste.”
Was hij ziek?
„Niet acuut. Hij was diabetespatiënt. Het had lang geduurd voor hij naar de dokter ging en al die tijd kwakkelde hij met zijn gezondheid. Diabetes is een sluipmoordenaar. Hij kreeg een hartstilstand, in Marokko. Hij verbleef elk jaar een paar maanden met mijn moeder in Marokko, met een van de kinderen om hen te helpen. Hij is daar begraven.”
Je onderbewuste hield blijkbaar al rekening met zijn dood.
„Het gedicht weet meer dan ik. Een uitspraak van de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Dit gedicht wist meer dan ik.”
Hoe was zijn begrafenis?
„Hij had zes, nou ja, acht kinderen, van wie twee heel vroeg gestorven zijn, en we waren er allemaal bij. Hij is begraven binnen de schoot van het gezin, van de familie, van het geloof, volgens het eeuwenoude ritueel dat zich als vanzelf voltrok. Mijn vader was een gelovig man.”
In je gedicht is de kist met zijn lichaam te zwaar voor je.
„En dan stapt hij eruit met dat spottende medelijden dat ik zo goed van hem kende. Wat ben je voor een zoon als je je vader niet eens naar zijn graf kan dragen? In de tijd dat ik het schreef, bijna twintig jaar geleden, worstelde ik nog met het gevoel dat ik het voor hem eh… nooit goed genoeg deed. Ik ben nu vijftig, ik heb een ontwikkeling doorgemaakt. Maar in die tijd leefde het nog sterk in mij. Ik voldeed niet aan zijn verwachtingen. Zijn afkeuring had ik geïnternaliseerd en misschien” – hij spreidt zijn armen wijd uit – „ook wel groter gemaakt dan die was.”
Heeft hij het gedicht gelezen?
„Mijn vader? Dit gedicht? Nee. Hij las mijn werk niet. Is dat erg?” Hij lacht. „Ik weet niet of ik het erg vind. Ik ben vast niet de enige auteur van wie het werk niet gelezen wordt door zijn ouders, of haar ouders.”
Wat verwachtte hij van je?
„Dat ik zou voldoen aan het burgerlijke islamitische ideaal van trouwen, kinderen krijgen, de kost verdienen, naar de moskee gaan. Dat sprak hij nooit zo uit, maar zo voelde het wel voor mij. Hij was een intelligente man, trots, streng ook, vooral voor zichzelf, geboren in een streek en een tijd waarin er voor hem geen kansen waren om naar school te gaan of zich te ontwikkelen. In 1968 is hij naar Nederland gekomen als gastarbeider, zoals dat toen heette, en in 1974 heeft hij ons laten overkomen. Ik was twee maanden oud. Na mij is er nog een broertje geboren. In die eerste jaren was hij altijd weg, altijd aan het werk, overdag in de fabriek en ’s avonds in de bouw.”
Foto Merlijn Doomernik
Je zag hem dus eigenlijk nooit.
„Bijna nooit. Maar na zijn vijftigste, toen ik in de puberteit was, is hij ingestort en kwam hij nauwelijks het huis nog uit. Achteraf moet hij toen al diabetes hebben gehad. Fysiek was hij op. Hij werd depressief. Misschien dat er oude trauma’s bij hem opspeelden, ik weet het niet. Zijn leven is niet gemakkelijk geweest. Hij was ook wel teleurgesteld, denk ik. Zijn plan was altijd om na een tijdelijke emigratie terug te keren naar Marokko, en zo is het niet gegaan. Voor een deel reageerde hij zijn frustraties af op zijn kinderen, vooral op mijn jongere broertje en mij, wij woonden nog thuis. Daar heb ik lange tijd veel last van gehad.”
En blijft hij terugkeren in je werk.
„Omdat de relatie zo ingewikkeld was, ja. Gebroken, ambivalent. Was hij alleen maar een nare, afkeurende man geweest, dan had ik denk ik niet zo lang gesnakt naar zijn goedkeuring, zijn waardering. Maar hij was geen nare man. We speelden soms spelletjes kaart. Hij kon heel geestig zijn. Ik luisterde graag naar hem. Poëzie schrijven is voor mij, naast een heleboel andere dingen, in jezelf afdalen naar het gebied van je innerlijke conflicten en daarmee in het reine zien te komen.”
„Al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, het heeft me wel gevormd”
In Waar is het lam? gaat het veel over godsdienst.
„Ik ben opgegroeid in een islamitisch gezin en al heb ik me van het geloof afgewend, in mijn puberteit al, toen ik steeds meer vragen kreeg, het heeft me wel gevormd. Ik ben gefascineerd door godsdienst. De titel Waar is het lam? is ontleend aan Genesis 22, waarin Abraham van God de opdracht krijgt om zijn zoon te offeren. Onderweg naar de offerplaats vraagt Isaak, zijn zoon: ‘We hebben vuur en hout, maar waar is het lam?’ Hij weet niet dat híj het lam is. In de Koran is het verhaal iets minder gruwelijk. Daarin overlegt Abraham, of Ibrahim, eerst met zijn zoon. Volgens moslims is dat Ismael, de stamvader van de Arabieren. Die drukt zijn vader op het hart te doen wat God hem bevolen heeft, en zegt dat hij zal volharden en mee zal werken. Het is een bevel van God, het moet gebeuren. En net zoals in Genesis grijpt God op het laatste moment in en wordt er een ram geofferd. Het offerverhaal vormt de rode draad in Waar is het lam?”
Foto Merlijn Doomernik
Waarom?
„Als je godsdienst wil begrijpen, de monotheïstische godsdienst – christendom, islam, jodendom – dan moet je het offer begrijpen. Wat je het meest dierbaar is sta je af om een relatie aan te gaan met het goddelijke, het hogere. Ik schrijf in de bundel ook over de rol van het offer in de moderne wereld. Daarbij gaat het niet om offers aan een hogere macht, maar voor een hoger doel, de natiestaat, bijvoorbeeld. Maar de kern blijft persoonlijk. Ik wil godsdienst begrijpen om te begrijpen wie ik ben. Hoe ik zo geworden ben. Wat ik achter me heb gelaten. Wat ik dénk achter me te hebben gelaten.”
Hij loopt naar de keuken om nog een keer thee te zetten en als hij weer zit zegt hij: „In Waar is het lam? staat een gedicht dat ook gebaseerd is op een droom en in zekere zin een echo is van het gedicht waarin ik mijn vader begraaf.” Hij begint het voor te dragen.
Op een kleed zit hij, een bidkleed.
Je doet alsof er niets aan de hand is.
Het is bestoft, het kleed. Je klopt het
voor de voordeur uit, keert ermee
terug en hij bekijkt het aandachtig,
merkt misprijzend op dat een van
de hoeken nog bestoft is: je hebt
gefaald.
Dan hapert hij en zegt dat hij de draad kwijt is. Hij staat op om de bundel erbij te pakken en voor hij verder gaat zegt hij dat de vader in een religieus gezin de wet belichaamt, zeker voor een kind. „Dat is een kenmerk van monotheïstische godsdiensten. Het privilege van de vader is dat hij de wet is. In het gezin is hij god. Dus hij bepaalt of je gefaald hebt of niet.”
Met weerzin neemt hij
het [bidkleed] van je aan, gaat erop zitten,
mijdt nadrukkelijk de bestofte hoek.
De afkeuring zit je dwars, in de tuin
staat hij met zijn rug naar je toe,
draait zich om, ziet er plotseling
aangetast uit, de huid van zijn gezicht
mat, schilferig, lijkt te trillen
en in plaats van twee ogen heeft hij
er slechts een — een groot oog
midden in zijn gezicht. Wat doe je hier,
stamel je, je kunt hier niet zijn.
Kalm kijkt hij je aan, zijn stem
kraakt: Laat me dan gaan.
„Die tuin”, zegt hij als hij het boek dichtslaat, „kan het paradijs zijn, het hiernamaals, maar ook de tuin van een rijtjeshuis in Lelystad. In zekere zin eindigt het gedicht met een vraag. Waarom laat je me niet gaan? Je bent vrij om me te laten gaan.”
Waarom laat je hem niet gaan?
„Ik denk dat ik dat nu, op mijn vijftigste, wel gedaan heb. Althans, goeddeels.”
Het laatste gedicht in Waar is het lam? gaat over een moeder die het gesprek met haar zoon onderbreekt om te bidden.
„Mosque shaped alarm clock. Zo heet het.”
Is de moeder jouw moeder?
„Ja, mijn moeder. Ik was bij haar op bezoek en, nou ja, het gedicht spreekt voor zich.”
Weer schalt vanuit de minaret, die zich op het dressoir
verheft tussen kiekjes van kleinkinderen en het grote
scherm van de tv, de stem van de muezzin de woonkamer in,
mechanisch, robotachtig, en maakt een eind aan het gesprek.
Ze wordt geroepen om te bidden, trekt zich
in een hoek van de kamer stil terug. Engelen,
profeten, openbaringen, eeuwigheid — ze twijfelt niet,
je weet het zeker, getwijfeld heeft ze nooit.
Gebaard heeft ze je, opgevoed, een vreemde zien worden,
maar losgelaten nooit en jij haar evenmin; ongeduldig
blijf je wachten, kinderlijk verongelijkt, haar onverdeelde
aandacht wil je, overtuigd dat dood is dood.
Ze leeft nog?
„Ja, ze is zesentachtig en woont in het oude huis, in Lelystad. In het patriarchale systeem van een religieus gezin kreeg zij de rol toebedeeld van stille kracht achter de schermen. Ze is een zachtaardige moeder, een heel liefdevolle kracht in mijn leven eigenlijk, ondanks de kloof die er tussen ons is: de gelovige vrouw, die haar leven heeft geofferd aan God, en de ongelovige zoon. Ik ben graag bij haar.”