:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/03/data129343350-405b5b.jpg%7C//images.nrc.nl/_mSY7F_Ivx33k4gd16wRUlqRFcs=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/03/data129343350-405b5b.jpg%7C//images.nrc.nl/8ZaAaK4eUkCk0N3WHy9p5tl0tBg=/5760x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2025/03/data129343350-405b5b.jpg)
Voor elke Amerikaanse president komt er een moment dat hij zich realiseert, aan het einde van zijn eerste of tweede termijn, dat zijn beeltenis nooit uitgehakt zal worden in Mount Rushmore, naast die van Theodore Roosevelt, Abraham Lincoln, Thomas Jefferson en George Washington. Binnen de parade van deze historische grootheden zal hij, als ooit de machtigste man ter aarde, op de lange termijn die de mens hopelijk gegeven is, een passant blijven.
De huidige president zal daar wel per decreet een oplossing voor vinden (die hele berg opblazen bijvoorbeeld, die ligt sowieso al vervelend dicht bij Canada). Maar als je geen Trump heet zijn er nog wat andere opties. Een al dan niet protserige bibliotheek laten bouwen die je naam draagt en hopelijk je postume faam zal helpen bestendigen. En, minder kostbaar en hopelijk zelfs nog lucratief met het oog op het lezingencircuit: je memoires schrijven, zoals veel van je voorgangers deden.
Bill Clinton, president van 1993 tot 2001, koos voor het laatste (en ook voor dat lezingencircuit, omdat hij geld nodig had om alle uitstaande advocatenrekeningen te betalen). Behalve het relaas van zijn presidentschap onder de titel My Life (2004) dat verrassenderwijze een flinke bestseller werd, en twee ‘politieke thrillers’ die hij schreef samen met bestsellerauteur James Patterson, is daar dan nu een nieuw deel memoires dat hij, in de oorspronkelijke versie, de titel Citizen. My Life After the White House gaf, als om te benadrukken dat hij in politiek opzicht, in feite ambteloos burger is.
Maar wel een ambteloos burger met een missie, zo wil hij graag uitdragen. Filantropie en wat je zou kunnen noemen ‘humanitair activisme’ zijn zijn voornaamste bezigheden. Hij richtte de Clinton Foundation op, een organisatie die vele vertakkingen kent: het Clinton Health Access Initiative, het Clinton Climate Initiative, om er maar twee te noemen. Ze waren actief bij projecten in Haïti (wat heeft het allemaal opgeleverd, vraagt hij zich niet ten onrechte af) maar ook in Afrika, Azië, Puerto Rico en eigen land. De beschrijving van al die activiteiten beslaat ruwweg de eerste helft van het nu vertaalde boek, en het is, alle goede intenties in acht genomen, geen opwindende lectuur. Zijn ijdelheid is af en toe ietsje irritant, en de taal is die van jaarverslagen en ambtelijke rapporten, hele pagina’s lijken woordelijk door stafleden van de Clinton Foundation geschreven te zijn en de beleefd bedoelde dankbetuigingen aan alle ‘vrienden’ die daarbij hielpen, werken uiteindelijk wat afstompend.
Op campagne voor Hillary
Pas na zijn hartoperatie in 2004 wordt dat relaas minder bloedeloos (no pun intended) en voor het hele boek geldt sowieso: hoe persoonlijker, hoe leesbaarder, zeker ook daar waar hij ook nog politieke rekeningen heeft te vereffenen. Helemaal buiten de politieke verwikkelingen staat hij niet, al was het alleen maar omdat zijn vrouw Hillary zich als zijn politieke erfgenaam met wisselend succes in de strijd wierp, allereerst voor een Senaatzetel en daarna het presidentschap – tegen de verwachting van journalistiek Washington in. Clinton put zich uit in de beschrijving van zijn inspanningen om campagne voor haar te voeren, en hij gaat ook uitgebreid in op de inderdaad schandalig partijdige manier waarop de Republikeinen haar, toen ze minister van Buitenlandse Zaken was, trachtten pootje te lichten in de Benghazi-affaire na een aanslag op de Amerikaanse ambassade in Libië.
Opmerkelijk vriendelijk is hij over de ex-presidenten Bush junior en senior, beide traditionele Republikeinen. De manier waarop hij over hen schrijft contrasteert merkwaardig met de wat denigrerend aandoende woorden die hij kiest voor ‘Bernie’ (waarom geen Sanders?), die Hillary’s tegenstander was bij de Democraten in 2016. Pas echt venijnig wordt hij waar het gaat over de huidige president, ook waar die niet met name wordt genoemd. Als onze „gedeelde menselijkheid” niet wordt erkend „raken we verzeild in een ongelimiteerd tribalisme, een opgefokte cultuuroorlog […] Er zijn geen feiten meer, alleen nog maar meningen: alles waar je van kunt profiteren, is waar. Als de feiten je niet uitkomen, zijn het leugens.”
De man van Monica
Clinton zal altijd de man van de Monica Lewinsky-affaire blijven, zo niet in de Amerikaanse geschiedschrijving als wel in het collectief bewustzijn. Haar naam wordt slechts éénmaal genoemd in dit lijvige boek, daar waar hij terugblikt op een radio-interview („Niet mijn beste moment”) waarin hem werd gevraagd of hij haar ooit zijn excuses heeft aangeboden. Verder dan ‘ik wens haar alle goeds’ komt hij in dit boek niet.
Grandioze geschiedschrijving is het zeker niet (Clinton slaagt er slecht in hoofdzaken van bijzaken te scheiden), maar of het zal helpen de reputatie, van Clinton als sleazy redneck uit Arkansas die het tot president bracht, op te vijzelen? Reken maar, en begrijpelijk ook. Clinton is nog steeds, een weinig succesvolle tweede termijn als president niettegenstaande, behoorlijk populair bij de Democraten, misschien vooral omdat een gunstig economisch tij in die jaren negentig hem hielp.
Clinton besluit zijn boek met een wat weemoedige epiloog, „nu ze geen lied meer aanheffen als ik binnenkom”. In het geval van een Amerikaanse (ex)-politicus is het dan te verwachten dat er dank betuigd wordt aan „God, als schepper”. Clinton verpakt dat in een verplicht klinkende maar ook behoorlijk moralistische discussie met de Italiaanse natuurkundige en atheïst Carlo Rovelli. Na Rovelli de nodige lof te hebben toegezwaaid komt Clinton met de tegenwerping: „De juistheid van het atheïsme kan niet gebaseerd zijn op de zwakheden en illusies van gelovigen, vooral van degenen voor wie hun dorst naar wereldlijke politieke macht het werkelijke doel van hun godsdienstijver lijkt te zijn.” En als hij op Hawaii via een krachtige telescoop de ruimte overziet beseft hij, in alle nederigheid: „Dan ga je toch denken of het wel zoveel uitmaakt wiens hoofd in Mount Rushmore wordt uitgebeiteld.”
