Taal is meer dan alleen een manier om te communiceren. Hoe je praat heeft met je identiteit te maken, met hoe je in het leven staat of wilt staan. Maar wat betekent het dat het Nederlands steeds diverser wordt? Dat onderzoekt taalwetenschapper en antropoloog Khalid Mourigh (1981) in zijn onlangs verschenen boek Denkend aan Hollands.
Mourigh is werkzaam bij het Meertens Instituut waar hij onderzoek doet naar taalvariatie. Daar valt straattaal onder, waar hij ook op scholen presentaties en workshops over geeft. Hij oordeelt niet over taalveranderingen, maar wil vooral laten zien hoe taal verandert. In Denkend aan Hollands begint hij daarom bij zijn eigen jeugd.
Om straattaal te onderzoeken sprak hij in Gouda met tientallen, voornamelijk Marokkaans-Nederlandse jongeren. Dat deed hij op straat, in buurthuizen en op een taekwondoschool. Hoe praten zij onderling, welke woorden gebruiken ze? En: hoezo verspreidt dat Marokkaans-Nederlandse accent zich zo? Ook mensen zonder Marokkaanse achtergrond nemen het over. Mourigh: „Straattaal heeft zich verspreid over heel het land. In de jaren negentig kwam het slechts in bepaalde wijken in de steden voor. Nu is het overal. Zelfs in Vlaanderen heb je Nederlandse straattaal.”
Taal wordt gezien als dat wat ons tot Nederlander maakt. Maar, schrijf jij, wat is dan de Nederlandse taal?
„Er bestaat een heel robuust beeld over, voornamelijk wat we meekrijgen op school. Mensen denken vaak aan geschreven taal, aan hoe het hoort. Er is een regionale taal, een dialect, een nationale taal. Maar inmiddels heb je natuurlijk ook heel veel andere talen in Nederland. Het is een mozaïek van allerlei talen. Maar wat is dan je taal?”
En er is straattaal. Hoe kijken mensen daarnaar?
„Er is een kentering gaande. Straattaal wordt niet meer alleen afgekeurd, bij mijn presentaties merk ik dat er steeds meer acceptatie is. Ik probeer taalbewustzijn te creëren, zodat mensen weten hoe straattaal in elkaar zit, waar de woorden vandaan komen. Het is niet de bedoeling dat straattaal de dominante taal wordt of dat er boeken in geschreven worden. Maar wel dat mensen er een ander beeld van krijgen. Dat ze denken: het is eigenlijk best interessant en niet slecht. Het is gewoon een taalvariant.
„Bij leerlingen probeer ik het bewustzijn te creëren dat die taal in bepaalde contexten goed is. Je hoeft hem niet overal in te zetten. Zodat mensen de knop kunnen omzetten, zo van: het is leuk en geinig om zo met mijn vrienden te praten, maar in sommige contexten moet je formeel praten. En bij docenten en ouders probeer ik te bereiken dat ze minder boos en afkeurend worden, dat ze begrijpen dat het gewoon is hoe jongeren onderling praten.”
Realiseren jongeren zich ook dat ze zo op straat wel kunnen praten, maar ergens anders niet?
„Het hangt heel erg af van het milieu waarin ze zijn opgegroeid. Een jongere die opgroeit in bijvoorbeeld de Schilderswijk, Rotterdam-Zuid of de Bijlmer hoort om zich heen bijna iedereen in straattaal spreken. Op school leer je dan: je moet netjes Nederlands praten. Dat kan een uitdaging zijn, als je verder weinig in contact komt met mensen die ook standaard-Nederlands spreken. Dat is heel anders dan jongeren die in de middenklasse opgroeien en het op de middelbare school stoer vinden om in straattaal te gaan praten. Zij zullen minder moeite hebben om te schakelen. Maar die andere jongeren lopen daar wel tegenaan. Dus het is wel belangrijk om extra aandacht te besteden aan het standaard-Nederlands. Zodat ze leren schakelen en ook herkennen wanneer ze dat moeten doen, bijvoorbeeld tijdens een sollicitatiegesprek.”
Zal straattaal altijd als ‘minder’ gezien worden, of kan dat veranderen?
„Ik denk dat het altijd wel een gestigmatiseerde taalvariant zal blijven. Daardoor blijft het ook bestaan, omdat het iets van jongeren is. Jongeren willen zich afzetten tegen ouderen, tegen de maatschappij in het algemeen. Straattaal zegt heel erg veel over wie je bent en wie je wil zijn. Je ziet bijvoorbeeld dat leerlingen in de klas overschakelen naar straattaal als ze hun docent willen uitdagen. Dat is hun manier om hun woede te uiten en misschien ook om stoer te worden gezien door hun klasgenoten.”
Is dat afzetten ook de reden dat straattaal steeds verandert? Want op een gegeven moment kennen anderen de woorden ook.
„Daarom is het zo dynamisch, inderdaad. Om de zoveel jaar zijn er weer nieuwe woorden. Er is wel een soort stabiele basis, die we onderzoeken bij het Meertens Instituut. We zien dat veel woorden uit de jaren negentig nog steeds worden gebruikt. Mattie, fittie en doekoe bijvoorbeeld. Die staan zelfs in de Van Dale. Maar ook scoro en sma. Scoro is school en sma is meisje. Alleen nu worden sommige woorden omgedraaid. Dus heel veel jongeren kennen nu alleen ams.”
Je beschrijft ook het Marokkaanse accent dat veel jongeren hebben of gebruiken. Hoe is dat accent ontstaan? Heeft het te maken met het Tamazight (Berbers) of Arabisch?
„Ik heb naar de klankstructuur van het Tamazight en Arabisch gekeken en onderzocht of dat het Marokkaans-Nederlandse accent heeft beïnvloed. Daar zijn wel wat aanwijzingen voor, maar heel weinig. En zeker niet wat betreft de s en de sj, die je vaak hoort.”
Dus het accent heeft niet zoveel te maken met die talen?
„Heel veel aspecten niet, nee. Kijk, de lange z wel. In het Marokkaans kun je nzel zeggen, maar je kunt het ook verlengen naar nezzel. Dat heeft een betekenisverschil. Nzel is ‘stap uit’, nezzel is ‘laat hem uitstappen’. Zowel het Marokkaans-Arabisch als het Tamazight hebben dat. Je hebt korte en lange medeklinkers. In het Nederlands heb je alleen korte en lange klinkers, dus het verschil tussen bom en boom.
„Het hangt ook af van hoe sterk het accent is, dat verschilt heel erg. Je hebt mensen bij wie je het een klein beetje hoort en je hebt mensen die zzzeg maar zzo pratten. Omgeving is belangrijk en ook de leeftijd. Ik heb opnames uit de jaren negentig uit Den Haag gehoord. Die jongeren, Marokkaanse jongeren, praatten gewoon Haags. En dan tien, vijftien jaar later praten zze zzeg mar allemaal zzo. Ook dat accent dus.”
Waar komt dat dan door?
„Marokkanen spraken thuis Arabisch of Tamazight of allebei. Het eerste wat je leert in taal, dat geldt voor alle talen, is de intonatie en de klanken. Je ziet dat bij Marokkanen vanaf de jaren tachtig sprake is geweest van best veel taalverlies. Ik sprak vroeger met mijn broer altijd Nederlands thuis. Met de ouders spreek je dan weer een thuistaal of een mix. Dus je hoort om je heen wel Arabisch of Tamazight en dan is het heel makkelijk om dat accent toe te passen op de taal die je eigenlijk beter spreekt.
„Je ziet het ook aan de taalontwikkeling, als je Marokkaans-Nederlandse kinderen vergelijkt met een vergelijkbare groep in Marokko. Het gaat ongeveer gelijk op, tot ze naar school gaan. En dan zie je bij de jongeren hier dat het taalniveau in het Arabisch of Tamazight blijft hangen en zich heel langzaam ontwikkelt. Het Nederlands gaat dan ineens heel veel sneller. Dat is logisch, want als jong kind leer je dus vooral de accent-intonatie en de klanken.
„En het is een identiteitskwestie. Rond 2000, met Pim Fortuyn, de islam-discussie en 9/11, werden Marokkaanse Nederlanders heel zichtbaar. Als groep, alsof het een heel hecht collectief was – en daar werd je ook op aangesproken. Taal is een uithangbord van je identiteit. Het is heel makkelijk om het accent van je moedertaal op het Nederlands toe te passen en dan klink je net anders dan anderen. Dat wordt op een gegeven moment ook weer stoer, dus gaan anderen ook zo praten. Met je vriendengroep kun je wel zzeg maar zzo praten, a wat zzeg jij a mattie?”
Ik moet elke keer lachen als je zo praat.
„Kijk, die reactie. Dat is natuurlijk ook wat het doet, het is ook heel grappig. Het wordt vaak als negatief gezien, maar ik heb ook van anderen gehoord dat ze het gewoon een grappig accent vinden.
„Het heeft ook iets stoers, een soort prestige. Dus op straat is het juist tof om zo te praten. Dat verklaart waarom het zich onder jongeren verspreidt.”
In je boek noem je voetballer Noa Lang. Hij heeft een Surinaamse vader, maar ziet er wit uit, zijn accent is behoorlijk Marokkaans. Dat zie je steeds vaker bij mensen zonder Marokkaanse achtergrond, toch?
„Dat komt echt van de straat, en van sociale media; dat loopt allemaal in elkaar over tegenwoordig. Ik zat een tijd geleden in de metro in Amsterdam en hoorde ineens ‘ewa sahbi, ara die garo’ (‘hé, vriend, geef me die sigaret’). Bijna helemaal in het Marokkaans-Arabisch. En ik draai me om en ik zie allemaal witte jongens.”
Ze nemen niet alleen het accent en wat woordjes over, maar zelfs de taal?
„De woordjes zijn echt straattaal. Garo, ara en ewa worden veel gebruikt. Maar het is vooral het accent dat ze overnemen.”
Toch schrijf je dat in straattaal niet heel veel Marokkaanse woorden voorkomen.
„Het Marokkaans heeft lexicaal, qua woordenschat, niet heel veel invloed. Als ik tegen mensen zeg dat ik onderzoek doe naar straattaal, beginnen ze eerst te lachen. En dan zeggen ze: oh, maar dat is allemaal Marokkaans. En dat is niet zo. Het meeste is Surinaams. Maar de meeste mensen kennen zelf ook mattie of doekoe en dat komt uit het Sranantongo. Er zijn ook wat Antilliaanse woorden, Papiaments. En Engels natuurlijk. Het is ook afhankelijk van de plek. In Rotterdam heb je bijvoorbeeld een paar woorden uit het Kaapverdiaans en heel af en toe een Turks woordje – maar bijna niet, en dat is ook opvallend. Dat komt doordat Turken onderling veel Turks gebruiken. De etnische groepen die onderling veel Nederlands gebruiken, hebben juist veel invloed op straattaal.”
Kun je voorspellen hoe straattaal zich gaat ontwikkelen?
„Nee, dat is heel lastig. Dat heeft ook te maken met nieuwe groepen die naar Nederland komen. Af en toe komt er nu bijvoorbeeld een Pools woordje bij. Het is moeilijk om te voorspellen welke woorden er gaan ontstaan.”
Je hebt vooral met mannen gesproken, blijkt uit je boek. Hebben vrouwen geen invloed op straattaal?
„Straattaal is iets, dat blijkt ook uit internationaal onderzoek, dat vooral jongere jongens gebruiken. Dat wil niet zeggen dat meisjes het niet gebruiken, maar het is wat meer gestigmatiseerd. Als je dat als meisje doet, dan word je ook gezien als een ‘straatmeisje’. Er zijn meiden die dat niet erg vinden, je pikt ze er zo uit. Maar ze zijn altijd in de minderheid. Ik heb in Gouda ook meiden geïnterviewd, Marokkaans-Nederlandse meiden, en gevraagd of ze straattaal gebruikten. Ze zeiden dat ze soms onderling voor de gein straattaal praten. Maar in de opnames hoor je ze heel netjes praten, zelfs met een Gooise r.”
