Mijn leesleven begon met Babar het olifantje, met striphelden als Kuifje, Olivier B. Bommel en Kapitein Rob. Daarna volgden de boeken van Jules Verne, Tonke Dragt en Annie M.G. Schmidt, en weer een paar jaar later die van Louis Couperus en W.F. Hermans. Aangemoedigd door verfilmingen van Tsjechovs Dame met het hondje, Flauberts Madame Bovary en Philip Roths Goodbye, Columbus dook ik op middelbare school uiteindelijk de wereldliteratuur in om nooit meer op te houden met lezen.
Ik deel die leesliefde met de Spaanse classica Irene Vallejo, die in haar bestseller Papyrus de geschiedenis van het boek betoogde. In haar essay Uit liefde voor het lezen houdt ze nu een pleidooi voor die verslavende bezigheid. Je tuimelt er over de gewichtige namen, waarmee ze haar punt wil maken. De eerste is die van Marguerite Yourcenar. In het derde deel van haar memoires, Wat? De eeuwigheid heeft de Franse schrijfster het over een van de grootste wonderen van de mensheid: „De dag waarop de zesentwintig letters van het alfabet ophouden een rij ondoorgrondelijke en willekeurig achter elkaar geplaatste tekens op een witte ondergrond te zijn en veranderen in een deur die toegang verschaft tot andere eeuwen, tot andere landen, tot een grotere hoeveelheid wezens dan we in ons hele leven ooit zullen tegenkomen.”
Net als in Papyrus gaat het in Uit liefde voor het lezen om doorvertelde verhalen die op een gegeven moment op schrift zijn gesteld. Verhalen van vrouwen die hun leven of hun dorp wilden redden bijvoorbeeld. Vallejo komt die vrouwen tegen in De vertellingen van duizend-en-één nacht, in een gedicht van Manuel Machado, in Don Quichot. „Woorden zijn een tovermiddel geladen met toekomst”, schrijft ze om te benadrukken waarom de mensheid dat tovermiddel en de daaruit voortkomende fantasie nodig heeft om te overleven in de jungle van de alledaagse werkelijkheid. Ook haalt ze de filosoof Richard Rorty aan die meent dat lezen mensen in staat stelt zich te verplaatsen in anderen, ook al verschillen die hemelsbreed van hen.
Als Vallejo schrijft dat lezen in tijden van crisis een instrument voor herstel kan zijn, wordt haar betoog actueel. Lezen vergt tenslotte geduld en overgave. Het brengt haar bij de Romeinse historicus Tacitus, die schreef: „De waarheid wordt krachtiger dankzij onderzoek en reflectie; de leugen door haast en twijfel.” Kortom, lezen is een ideaal wapen om de omgekeerde werkelijkheid van Trump en Poetin mee te bestrijden.
Vladimir Nabokov
De kracht van de literatuur, die je bij herlezing telkens iets anders in een boek laat ontdekken, besef je als je Life Lessons from Literature van de Brit Joseph Piercy leest. Zijn leesleven lijkt bepaald te zijn door Vladimir Nabokov, die in zijn essay Good Readers and Good Writers beweert dat je een boek moet herlezen om het echt te kunnen begrijpen. In navolging van dat adagium herlas Piercy honderd romans uit de wereldliteratuur, van Rabelais tot Rushdie, om tot vermakelijke conclusies te komen. Zo ziet hij nu pas de subtiele ironie en stilistische brille van E.M. Forsters A Room with a View, dat hij tijdens zijn studie Engels doodsaai vond.
Piercy deelt zijn boekenlijstje op in de themablokken zoals ‘Liefde en relaties’, ‘Onderdrukking en conflict’, ‘Psychologie en identiteit’. In dat eerste blok kun je niet om Charlotte Brontës Jane Eyre en Flauberts Madame Bovary heen. In het kort vertelt Piercy de inhoud ervan om er compacte levenslessen bij te geven. Voor Jane Eyre luidt die: „Vervulling komt in het leven voort uit het vinden van liefde die geworteld is in morele en geestelijke zekerheid. Het is belangrijk om vast te houden aan je principes, wat je ook overkomt.” En bij Bovary: „Het onvermogen om geromantiseerde fantasie van de alledaagse werkelijkheid te onderscheiden kan leiden tot tragedie en ondergang.” Het klinkt naar de Lieve Lita-rubriek in de Libelle, hoewel het tegelijkertijd hout snijdt, want kort samengevat zijn de thema’s van die boeken ook banaal. Waar het om gaat is de manier waarop Brontë en Flaubert hun verhaal vertellen, om de psychologie die ze hun personages meegeven, om het fileren van de bestaande moraal.
Piercy beperkt zich niet tot de Angelsaksische en Franse literatuur, maar besteedt ook aandacht aan Russische, Tsjechische, Duitse, Chinese, Afrikaanse en Japanse klassiekers, zoals die van Thomas Mann, Rabelais, Kundera, Kafka, Chinua Achebe en Murakami. Maar zijn aanpak blijft oppervlakkig. Piercy’s boek is dan ook vooral een handleiding voor een beginnende leraar, die zelf nog niet zoveel gelezen heeft en zijn leerlingen tot het lezen van serieuze literatuur wil aanzetten. Maar met Lieve Lita’s red je het ook dan niet, vrees ik.
Liefdesleven
Een beter voorbeeld kan zo’n leraar nemen aan schrijver en poëziecriticus Koen Vergeers Heelal van papier. Een ode aan het lezen. Het is een aanstekelijk boek van een liefhebber van Formule 1-races en voetbal, die daarnaast ook Harry Mulisch, Joost Zwagerman, Lucebert, Mahler, Rilke, Tarkovski, Mallarmé, Cézanne, Hölderlin en Clare Lennart bewondert. In bevlogen brieven schrijft hij hun waarom hij zo van hun werk houdt. Elk verslag van een Formule 1-race op het circuit van de Nürburgring verdampt erbij. Wel hebben zijn brieven soms iets pathetisch, vooral als het over de muziek van Mahler gaat, die een belangrijke rol in zijn leven speelde na de vroege dood van zijn zusje. Maar dat vergeef je hem, want literatuur en muziek zijn de beste troost in tijden van verdriet en verwarring.
Mulisch’ Archibald Strohalm (1952) is Vergeers bijbel. Zoals de hoofdpersoon in die debuutroman had hij ooit zelf zijn toekomst als schrijver voor ogen. Door Mulisch achterna te reizen ontdekt Vergeer overeenkomsten met zijn eigen leven. Zelfs zijn passie voor Formule 1-races blijkt dan met het universum van de grote schrijver te maken te hebben.
Vergeers goden moeten hem de betekenis van het leven verklaren. Het klinkt overdreven, maar als je het herleidt tot wat een boek, een schilderij of een muziekstuk met je kan doen, dan kom je toch bij die intentie in de buurt. Niet voor niets schemert door alles wat hij schrijft zijn eigen biografie. Zo spiegelt hij zijn liefdesleven aan dat van Friedrich Hölderlin. Het loopt er soms zelfs in over, waardoor zijn brief aan de Duitse dichter iets universeels krijgt. Je vraagt je bijna af of de toren waarin Hölderlin zich zesendertig jaar lang heeft opgesloten niet gewoon in Zeeland staat.
Als het over Luceberts oorlogsverleden gaat, komt Vergeers vader om de hoek kijken. Die had zich tijdens de Duitse bezetting bij de Nederlandse Arbeidsdienst aangesloten om aan de misère thuis te ontsnappen. En ineens is Mulisch daar weer, die zich in zijn oeuvre over vergelijkbare goed-of-foutvragen buigt.
Britse lerares
Maar als het om het lezen zelf gaat, heb je niets aan hoogdravende liefdesverklaringen. Liever heb je dan te maken met iemand die je helder kan uitleggen waarom een roman of een gedicht goed is. En dat doet de Britse lerares Carol Atherton doet in Reading Lessons. The Books We Read at School, the Conversations They Spark and Why They Matter. Het is zo’n boek waarvan je het betreurt dat er geen Nederlandse equivalent van bestaat. Want Atherton behandelt alleen Engelstalige literatuur: Robert Browning, Charlotte Brontë, Jean Rhys, J.B. Priestley, Harper Lee, Jeanette Winterson, Barry Hines, William Golding, Jamila Gavin, Maya Angelou, Arthur Miller, Alan Bennett, Malorie Blackman en natuurlijk Shakepeare en Dickens.
Net als Vergeer spiegelt ze hun boeken aan haar eigen ontwikkeling. Maar dan wel op een veel speelsere manier. Als 15-jarige scholier die opgroeide in een eenvoudig milieu in Lancashire werd ze gegrepen door de literatuur toen ze een langdurig zieke klasgenote hielp met de analyse van Robert Brownings My Last Duchess. Het nauwgezet lezen van dat gedicht over de onderdrukking van de hertogin van Ferrara door haar tien jaar oudere man openbaarde de puberende Atherton al het slechte wat een man een vrouw kan aandoen en schudde het feminisme bij haar wakker. Tot op de dag van vandaag behandelt ze My Last Duchess in haar klas en trekt ze vergelijkingen met hedendaagse vrouwenmishandeling. Zo krijgt zelfs Amerikaanse Andrew Tate, vrouwenhater en TikTok-influencer, een plaats in haar lessen. Ook verbindt ze het gedicht met Maggie O’Farrells roman The Marriage Portrait uit 2022, die over diezelfde hertog gaat. Literatuur wordt door zo’n aanpak een doorlopend verhaal, waarin het ene boek in het andere overgaat. Door dat vervolgens weer te koppelen aan haar eigen leven en dat van haar leerlingen, zorgt ze ervoor dat je niet meer wilt ophouden met lezen. Al was het maar omdat Atherton aantoont dat in literatuur alle ellende aan de orde komt die je zelf kunt meemaken.
Atherton, die met een beurs in Oxford Engels studeerde waar ze zich als Pip uit Dickens’ Great Expectations voelde, koos bewust voor een baan als lerares op een staatsschool. In Reading Lessons doet ze uitgebreid verslag van die carrière. Zo laat ze zien hoe boeken haar niet alleen als zelfstandige vrouw hebben gevormd, maar ook als adoptiemoeder en bevlogen docent, die kinderen uit arme milieus kennis wil laten maken met romans waar ze levenslessen uit kunnen putten.
Zo herkent ze zich in het jongensachtige meisje Scout uit Harper Lee’s To Kill a Mockingbird, dat onderscheid leert maken tussen goed en kwaad en daardoor ontdekt hoe complex en ambigu het leven is. En natuurlijk verslindt ze Charlotte Brontës Jane Eyre , dat haar leert een vrouw met een eigen wil te zijn. Met de romans van J.B. Priestley, die vaak de kloof tussen arm en rijk als thema hebben, steekt ze haar leerlingen een hart onder de riem en ontleedt ze de hedendaagse Britse samenleving.
Het meeste plezier beleeft Atherton aan herlezing van haar favoriete romans. Zo kijkt Atherton nu met een heel andere blik naar de nogal stereotype behandeling van de zwarte personages in To Kill a Mockingbird, dan toen ze dat boek voor het eerst las.
Op die manier behandelt ze ook Jeanette Wintersons Oranges Are Not The Only Fruit, waarin een in een provinciestadje opgroeiend lesbisch meisje, net zoals Atherton in haar jeugd, een schuilplaats vindt in haar boeken. Het laat eens te meer zien hoe troostend lezen is voor iedereen die zich een vreemde in zijn dagelijkse omgeving voelt.
Het laatste hoofdstuk van Reading Lessons gaat over Alan Bennetts toneelstuk The History Boys, dat zich afspeelt op een staatsschool waar leerlingen worden klaargestoomd voor een studie geschiedenis in Oxford of Cambridge. Een hoogtepunt wordt bereikt als de oudere, homoseksuele geschiedenisleraar Hector aan een wanhopige leerling uitlegt dat boeken je kunnen helpen om je minder eenzaam te voelen. Zo’n moment dient zich aan „wanneer je iets tegenkomt – een gedachte, een gevoel, een manier om naar de dingen te kijken – waarvan je dacht dat het speciaal en in het bijzonder voor jou was bedoeld. Nu, hier is het dan, opgeschreven door iemand anders, een persoon die je nog nooit hebt ontmoet, iemand die zelfs allang dood is. En dan is het alsof er een hand wordt uitgestoken die de jouwe vastpakt.” Beter kun je het genot van het lezen volgens Atherton niet formuleren.
