Als er één werk symbool moet staan voor het ontzagwekkende oeuvre van Sofia Goebaidoelina, dan Offertorium uit 1980. Ze componeerde het vioolconcert voor Gidon Kremer, die zo beroemd was dat hij het privilege genoot ook buiten de Sovjet-Unie te mogen optreden. Volgens de overlevering deelden de twee toevallig een taxi toen Kremer de componiste verzocht om een concert voor hem te schrijven – ze kenden elkaar niet persoonlijk. Kremer vergat de opdracht vervolgens weer, maar Goebaidoelina verraste hem een paar jaar later met een op zijn lijf geschreven werk, dat haar internationale doorbraak betekende.
Goebaidoelina wordt samen met Alfred Schnittke beschouwd als een van de belangrijkste Russische componisten van de generatie na haar leraar Dimitri Sjostakovitsj. Ze overleed donderdag op 93-jarige leeftijd.
Offertorium is gebaseerd op het thema dat koning Frederik de Grote componeerde voor J.S. Bach, die er zijn Musikalisches Opfer op baseerde. Goebaidoelina combineerde het thema met compositietechnieken van Anton Webern, haar andere grote voorbeeld. Het ‘offer’ is bovendien een directe verwijzing naar Christus en zijn wederopstanding, die Goebaidoelina muzikaal gestalte geeft. Webern, Bach en Christus, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde –dan heb je de fundamenten van haar oeuvre.
‘Verkeerde’ weg
Goebaidoelina werd op 24 oktober 1931 geboren in Tsjistopol, in de tegenwoordig autonome Russische republiek Tartarije. Vanaf haar vijfde kreeg ze pianoles, en de vleugel was haar redding, vertelde ze in 2001 in NRC: „Het was zo’n adembenemende sensatie om de klep omhoog te tillen en in het binnenwerk de snaren te beroeren en te improviseren… Het mooiste vond ik het om onder de piano te zitten terwijl mijn zus speelde, daar is de akoestiek het mooist, dat was mijn tempel.” De ontdekking van haar klankgevoeligheid en muzikale begaafdheid viel samen met haar religieuze ontwaken, dat Goebaidoelina later in extatische termen heeft beschreven. Spiritualiteit werd de drijvende kracht achter haar muziek.
In de jaren 50 en 60 studeerde ze aan de conservatoria van Kazan en (met een Stalinbeurs) Moskou, waar ze zich clandestien verdiepte in muziek van de verketterde Stravinsky en uiteenlopende westerse componisten als Hindemith en John Cage. Bij haar eindexamen drukte Sjostakovitsj haar op het hart vooral door te gaan op haar ‘verkeerde’ weg, ook al viel die niet in de smaak bij de Sovjet-autoriteiten – een advies dat ze ter harte nam. Vanaf de jaren 60 voorzag ze als freelance-componist van met name filmmuziek in haar levensonderhoud. Ze trouwde met de geoloog en dichter Mark Liando, met wie ze in 1959 haar dochter Nadia kreeg, en vervolgens met de dissidente schrijver Nikolai Bokov, van wie ze in 1972 scheidde. In 1991 trouwde ze met pianist en dirigent Pjotr Meshchani-nov, een goede vriend met wie ze al decennia samenwerkte.
Halverwege de jaren 70 richtte Goebaidoelina met collega-componisten Viktor Soeslin en Vjatsjeslav Artjomov het Astreja Ensemble op, dat zich toelegde op improvisatie met volksmuziek en -instrumenten uit Rusland, de Kaukasus en Centraal-Azië – een subversieve activiteit in een land waar improvisatie gold als gevaarlijke vorm van onbeheersbaarheid. De Russische geheime dienst KGB doorzocht in die periode haar appartement en in 1973, zo vertelt Goebaidoelina in de biografie die musicoloog Michael Kurtz over haar schreef, werd ze in de lift van haar appartement aangevallen door een onbekende die haar probeerde te wurgen.
In 1979, een jaar voor haar internationale doorbraak met Offertorium, werd Goebaidoelina tijdens het symposium van de Bond van Sovjetcomponisten op de zwarte lijst geplaatst, samen met zes collega’s (bekend geworden als ‘Chrennikovs Zeven’). Zelfs haar partijgetrouwe vader distantieerde zich daarna van haar muziek, beweerde Goebaidoelina.
Na het ineenstorten van de Sovjet-Unie in 1991 verhuisde ze naar het dorpje Appen bij Hamburg. Zelf beschouwde ze dat niet als ballingschap, maar als een vlucht uit de stedelijke drukte. Het ging haar naar eigen zeggen om de stilte, die ze nodig had voor haar werk; ze kwam nog regelmatig in Rusland.
Lees ook
‘De kunst en de religie dienen dezelfde doeleinden’
Solist in clownspak
Hoewel Goebaidoelina vaak wordt omschreven als ‘religieus componist’ wees ze dat etiket zelf categorisch van de hand: „In mijn werk heb ik religieuze intenties, maar ik heb nooit een noot voor de kerk geschreven. Ik ben ervan overtuigd dat haast alle kunst religieus is, omdat kunst en religie hetzelfde doel hebben: de verbinding tot stand brengen tussen het ik en iets volkomens”, zei ze in 2011 in NRC.
Haar grote bewondering voor Bach bracht Goebaidoelina ook tot uitdrukking in Reflections on the theme B-A-C-H (2002), gebaseerd op de noten van Bachs naam. En in 2000 was ze een van de vier componisten die in opdracht van de Internationale Bach-akademie Stuttgart een nieuwe passie schreven om Bachs 250ste sterfdag te gedenken. Goebaidoelina componeerde een Johannes-Passion: een „indrukwekkende en met grote intensiteit uitgevoerde passie”, oordeelde NRC na de Nederlandse première in 2002.
Goebaidoelina had ook een minder ernstige kant. In haar Concerto voor orkest en jazzband (1976) klonk ze onverwacht lichtvoetig. Dat aspect kwam ook later in haar carrière nog terug – „verrassend jolig” noemde NRC de Nederlandse première van Transformation (2004): „Solist/trombonist Pierre Volders kwam hard stampend op in clownspak, muzikaal grappend en grollend in een speelse strijd met het weergaloos blazende Amstel Saxofoonkwartet.”
Met Nederland had Goebaidoelina een speciale band. In oktober 2006 werd haar 75ste verjaardag gevierd met maar liefst twee meerdaagse festivals, in Amsterdam en in Groningen, en in 2018 ging de definitieve versie van haar grote oratorium Über Liebe und Hass in wereldpremière in het Rotterdamse Gergiev Festival. Dirigent Reinbert de Leeuw speelde een belangrijke rol als ambassadeur van Goebaidoelina’s muziek en voerde talloze werken van haar uit. Met Cherry Duyns maakte De Leeuw in hun reeks Toonmeesters een mooie documentaire over Goebaidoelina, in de aanloop naar de première van Jetzt immer Schnee op gedichten van Gennadi Ajgi. „Je wordt meegenomen in een wereld waarin de dingen niet anders kunnen zijn dan zó”, zegt De Leeuw daarin over haar muziek.
Eén keer voelde De Leeuw zich toch opgelaten over de noten die Goebaidoelina schreef: bij het uitvoeren van de ‘dirigentensolo’ in haar symfonie Stimmen… verstummen… (1986), die in 1989 als een bom insloeg tijdens het Holland Festival. Goebaidoelina noemde het componeren van rusten ooit haar specialiteit en stilte speelt een cruciale rol in haar werk, dat bij alle heftigheid steeds naar een kern van innerlijke rust zoekt. De Leeuw aarzelde bij de repetitie – het ging toch niet om hem, de dirigent? Tot Goebaidoelina het hem voordeed: van haar kleine gestalte ging zo veel intensiteit uit dat De Leeuw het ook aandurfde.
