We gingen in gezinsverband naar het rampgebied, het door een vuurzee getroffen centrum van mijn geboortestad Arnhem. Ik moest met eigen ogen controleren of vishandel Gamba, bekend van de heerlijke haring, en Hijman Ongerijmd, de beste boekhandel van het land, echt gespaard waren gebleven.
Ja, ze stonden er nog! Al was de boekhandel nog gesloten. Volgens bedrijfsleider Marleen, een lieve boekenwurm die inmiddels zo vergroeid is met haar werkplek dat ze de muren en alle boekenrekken na het sein brandmeester wilde knuffelen en voelen, vanwege de instabiliteit van de omliggende panden.
Eerlijk: het middeleeuwse karakter van de verwoeste panden was mij nooit eerder opgevallen, maar oog in oog met de verkoolde restanten voelde ik de historie. „Daar”, wees een Arnhemmer, „daar stond eerst een middeleeuwse muur.”
Nergens weten ze zich beter te handhaven in tijden van rampspoed dan in Arnhem. Dan rechten de ruggen zich, dan zijn ze allemaal één. Het nieuwsbericht dat de brandweerkazerne de afgelopen dagen was overspoeld met taarten, soesjes en pizza’s ontroerde me. Niet weten hoe je je dankbaarheid moet tonen en dan maar voedsel gaan bestellen.
De Arnhemmers die ik trof waren ongebroken, alsof niet hun voorouders, maar zij zelf voor wel hetere vuren hadden gestaan. Ze waren trots. Op de inzamelingsacties voor de getroffen Arnhemmers, op de Arnhemse brandweerlieden die erger hadden voorkomen, op alle Arnhemse hulpverleners, op het vele hekwerk waarmee iedereen op afstand werd gehouden, op Vitesse, ja zelfs op dagblad De Gelderlander dat alle verloven had ingetrokken. De redactie was zelf ook trots op het eigen arbeidsethos. Adjunct-hoofdredacteur Niki van der Naald schreef een reportage over haar onvermoeibare collega’s, waarmee de krant opeens meer Arnhems werd dan ooit tevoren. Bescheiden, maar toch nadrukkelijk aanwezig. Een niet te missen voetnoot in de geschiedschrijving. Een deel van de verslaggevers was blijven hangen in de binnenstad, ik ontmoette er zondagmiddag twee. Ze scharrelden rond met blocnotes nonchalant in de hand, helemaal paraat voor het geval er onverwachts nog meer groot nieuws zou ontstaan.
Ondertussen heeft de politie drie mannen aangehouden die de brand misschien hebben veroorzaakt, onder hen twee Arnhemmers. De mensen die ik sprak waren vooral trots op het speurwerk van de Arnhemse politie. Meteen de overdrijving, meteen een hele diepe buiging voor het Arnhemse gezag. We groeien in onze rol, we worden steeds specialer, was iedereen maar zoals wij.
Marcel van Roosmalen schrjft op maandag en donderdag een column
Na de val van het regime van Bashar al-Assad durven Syriërs weer te dromen van een nieuwe start en de wederopbouw van hun land. Maar makkelijk wordt dat niet. Grote delen van het land liggen in puin. Meer dan 90 procent van de bevolking leeft onder de armoedegrens. Miljoenen mensen zitten zonder werk of zijn gevlucht naar het buitenland.
Als de huidige economische groei aanhoudt – de afgelopen vijf jaar gemiddeld 1,3 procent – bereikt Syrië pas in 2080 weer het bruto binnenlands product van vóór de oorlog. Dat liet de ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties UNDP vorige maand weten. Pogingen van het nieuwe regime om de Syrische economie aan te zwengelen, brengen tegelijk weer eigen problemen met zich mee.
Terwijl de wereld nog speculeert over wie de nieuwe Syrische leider Ahmed al-Sharaa nu precies is – democraat, autocraat of toch jihadist – ontpopt de voormalige rebellenleider zich tot pleitbezorger van de vrije markt. „Het socialistische systeem kent veel nadelen”, zei Al-Sharaa onlangs in een interview met de Syrische televisie. Zijn regering begint in ieder geval met de privatisering van de vele staatsbedrijven uit het tijdperk-Assad. Het doel is buitenlandse investeringen aan te trekken. Die boodschap bracht ook de Syrische minister van Buitenlandse Zaken Asaad Hassan al-Shabani begin dit jaar op het World Economic Forum in Davos.
Strafmaatregelen
De liberalisering van de nationale economie gaat intussen niet zonder pijn. Duizenden ambtenaren zijn ontslagen, en brood is tien keer zo duur nu de staat het niet meer subsidieert. Wel zijn ingevoerde producten goedkoper geworden doordat de hoge importheffingen uit het Assad-tijdperk veelal geschrapt zijn. Daar staat tegenover dat lokale producenten die met zulke spullen moeten concurreren het moeilijker hebben gekregen.
Ook is het niet zo dat producten toegankelijker zijn geworden voor Syriërs. De prijs van importgoederen mag zijn gedaald, er is een nijpend tekort aan contant geld. Daarom mogen consumenten dagelijks niet meer dan 200.000 Syrische pond (circa 14 euro) in cash opnemen. Vooral in de dure ramadanmaand is dat lastig.
Enig soelaas kwam vorige maand uit Rusland in de vorm van een vliegtuiglading vers gedrukt geld. Weliswaar huisvest het land de gevluchte Assad, van wie het een goede bondgenoot was, maar Syrische ponden worden nog steeds in Rusland geproduceerd. En daarvan is ook het nieuwe Syrische regime afhankelijk. Analisten waarschuwen dat Rusland zich mogelijk ook voor de nieuwe machthebbers als bondgenoot kan opwerpen, nu het Westen blijft treuzelen met verlichting van de sancties die de Syrische economie nog steeds gijzelen.
Analisten waarschuwen dat Rusland zich als bondgenoot kan opwerpen
Ofschoon de Europese Unie vorige week begon met versoepeling van sancties tegen Syrische banken, energie- en transportbedrijven, is het Westen nog argwanend tegenover de nieuwe machthebbers. De sancties van de VS zijn nog nagenoeg intact. En van die Amerikaanse maatregelen, ooit bedoeld om het Assad-regime op de knieën te krijgen, heeft Syrië het meest last. Op grond van de zogeheten Caesar Act riskeert iedereen die zaken doet met Syrië strafmaatregelen. Zo kunnen bedrijven hun toegang tot de Amerikaanse markt verliezen – voor de meeste ondernemingen een stuk belangrijker dan de Syrische. En dus blijven buitenlandse investeerders weg, het nieuwe privatiseringsbeleid in Syrië ten spijt.
Drugseconomie
Vóór de oorlog kende Syrië een relatief diverse economie, die leunde op landbouw, industrie, olieproductie en toerisme. Vanaf 2011 raakte die ontwricht door oorlog en sancties. De familie Assad en de rest van de Syrische elite zochten daarop hun toevlucht tot productie en export van de synthetische drug captagon. Miljarden pillen uit tientallen Syrische drugslabs overspoelden de regio. Volgens de Amerikaanse denktank The New lines Institute leverde dat de toenmalige machthebbers jaarlijks 2,4 miljard dollar op. Daarmee was het volgens de Wereldbank „de meest waardevolle sector binnen de Syrische economie”.
Het nieuwe regime is inmiddels druk bezig de drugsfabrieken en smokkelnetwerken op te rollen. Maar terugkeer naar het vooroorlogse economische model gaat niet zomaar, al zouden de sancties snel verdwijnen en buitenlandse investeerders over de brug komen. Dertien jaar burgeroorlog heeft Syrië ook moeilijk bestuurbaar gemaakt. Verscheidene delen van het land waren in handen van verschillende strijdgroepen, met elk hun eigen economisch model, regels en ambtenaren. Het is aan de nieuwe regering om er een geheel van te smeden.
Daarvoor zal ze bovenal tot een akkoord moeten komen met de Koerdische strijdgroepen die het voor het zeggen hebben in het noordoosten. In dat gebied, dat meer dan een kwart van Syrië beslaat, bevinden zich vruchtbare landbouwgrond en het merendeel van de nationale olievelden. Onderhandelingen met de Koerden over samenvoeging van deze gebieden bij de rest van het land verlopen moeizaam.
Dat is een probleem voor Damascus. Het regime kan de olie goed gebruiken, zegt Mohamad Ahmad, econoom bij adviesbureau Karam Shaar Advisory. Tijdens de oorlog viel de productie ervan terug tot een tiende van wat het was. Assad moest daardoor olie laten leveren uit Iran.
Sommige media presenteren olie onterecht als een geneesmiddel tegen Syrië’s economische problemen, stelt Ahmad. Als Syrië zijn olie-infrastructuur herstelt, kan het weer zelfvoorzienend worden, aldus de econoom. Maar een grote olie-exporteur zal het land niet snel meer worden: „daar is de realiteit niet naar”.
Het kabinet ziet op dit moment „geen aanleiding” om een lobbyregister in te voeren. Dat laat Judith Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken (NSC), vrijdag na de ministerraad weten in een Kamerbrief. Onderzoekers van de Universiteit Leiden hadden zo’n register in december, in een door het ministerie aangevraagd onderzoek, wel aangeraden.
In het register zou worden vastgelegd welke bedrijven en organisaties invloed uitoefenen op publieke besluitvorming, maar Uitermark wil bestaande instrumenten beter benutten. Bijvoorbeeld het beter openbaar maken van de agenda’s van bewindspersonen. „Op dit moment acht het kabinet het niet proportioneel om daarbovenop een vorm van een transparantieregister te ontwikkelen.”
Ook wil Uitermark niet vooruitlopen op EU-onderhandelingen over een richtlijn voor een „transparantieregister voor organisaties die voor derde landen belangen behartigen”. Die richtlijn gaat over het tegengaan van buitenlandse beïnvloeding, maar volgens de minister „kan niet worden uitgesloten dat de richtlijn uiteindelijk een breder doel krijgt”.
Een aanbeveling om de agenda’s van topambtenaren openbaar te maken, ziet Uitermark ook niet zitten, onder meer vanwege hun „objectieve houding” en omdat zij een andere rechtspositie hebben dan bewindspersonen. Openbaarmaking van de agenda’s van Kamerleden ligt volgens het kabinet wel voor de hand. Daarover wil Uitermark met de Kamer in gesprek.
‘Onbegrijpelijk en onverdedigbaar’
Het is opvallend dat uitgerekend een NSC-minister met dit nieuws komt. Het was NSC-leider Pieter Omtzigt die in 2022 samen met Volt in een initiatiefnota opriep tot een lobbyregister. Woensdag 12 maart debatteert de Tweede Kamer in een commissiedebat over het rapport waarin tot een lobbyregister wordt aanbevolen.
Volgens Transparency International Nederland zet de minister „vol in op maatregelen waarvan de praktijk al heeft aangetoond dat ze niet werken”. De organisatie noemt de keuze van het kabinet zondag „onbegrijpelijk en onverdedigbaar” en hoopt dat de Tweede Kamer de minister toch nog op andere gedachten kan brengen.
Zorgen, ja; we maakten ons zorgen. Maar zorgen zijn zo algemeen. Konden we die zorgen niet wat concreter krijgen? Moesten het ‘72 uur zonder stroom door een cyberaanval’-zorgen zijn? Of regelrechte ‘straks staan ze voor de deur’-zorgen? Of konden we het toch laten bij ‘heel vervelend voor de Oost-Europese buren’-zorgen?
Op tv worden op gezette tijden door vier talkshows tegelijk pogingen gedaan om een antwoord op die vragen te krijgen. Vrijdagavond voelde Sven Kockelmann daar bijvoorbeeld weer een dringende behoefte toe, „aan het eind van een week waar, als je even het nieuws niet in de gaten hield, de wereld weer een kwartslag was gedraaid, tot-ie volledig op z’n kop stond” (twee kwartslagen dus). De redactie van Café Kockelmann (WNL) had niemand minder dan premier Dick Schoof bereid gevonden om die zorgen bij te sturen. Dat leverde een merkwaardig item op waarin Kockelmann zich mentaal al leek te hebben voorbereid om dekking te zoeken onder zijn tafel, terwijl Schoof bleef oproepen om „een beetje cool and collected te blijven, om het dan maar in het Engels te zeggen”.
Het blijkt nog best moeilijk: je burgers alert genoeg maken om een noodpakket aan te schaffen, maar ze niet zo veel angst aanjagen dat ze uit voorzorg alvast een cursus Russisch downloaden op Duolingo. In dat licht heb ik er de laatste weken zelf een nieuwe zorg bij ontwikkeld. Ik maak me zorgen om bezorgde talkshowpresentatoren die om de dag aan een andere expert vragen hoeveel zorgen we ons moeten maken over dreigingen van buiten, en daarna in diezelfde uitzending dingen zeggen als: „Geert Wilders is milder geworden” (wederom een Kockelmann-quote van afgelopen vrijdag).
Ook Tijs van den Brink, die toch al een permanent bezorgde uitdrukking op zijn gezicht heeft staan, deed zijn uiterste best om een verlossend antwoord uit zijn gasten te krijgen. Opdat er verschillende gradaties van ernst konden worden doorgenomen waren bij Dit is Tijs (EO) drie gasten uitgenodigd die de Russische dreiging ieder net even anders inschatten: generaals buiten dienst Mart de Kruif en Arie Vermeij en Oost-Europa-specialist van Instituut Clingendael Julia Soldatiuk. Zij kregen vragen voorgelegd als: „Is Poetin onderweg naar ons?”, „Hoe ver wil hij gaan, denkt u?” en „Maar moeten wij híér bang zijn voor Poetin?”
Iets optimistischer
Geen van drieën zagen ze gauw voor zich dat het Russische leger door de Nederlandse straten zou marcheren. De Kruif vreesde in eerste instantie voor de toekomst van de Baltische staten en Soldatiuk benadrukte dat sabotage-acties en desinformatiecampagnes ook hier een ontwrichtende werking kunnen hebben. Vermeij was iets optimistischer – als het op Poetin aankwam, dan. Banger moesten we volgens hem zijn voor Xi Jinping. Zeg dat nou niet, dacht je als kijker; wees nou voorzichtig met Tijs. Die arme Van den Brink bleef aanvankelijk kalm onder deze nieuwe aanleiding tot paniek, maar toen Vermeij voor de derde keer over China begon leek er toch iets te knappen bij de presentator. „Hoezo dan”, vroeg hij. En toen, onvermijdelijk: „Zijn díé erop uit om ons te bezetten?”
Nee, dat bedoelde Vermeij niet. Maar krijg dat onze bezorgde talkshowhosts maar eens aan het verstand. Voor hen zoek ik wel steeds vaker dekking. Liefst doe ik dat in het clubhuis van Carrie op Vrijdag (MAX). Daar gaat het over hulphonden, carnaval, cultureel erfgoed – over van alles door elkaar, maar zelden over de vraag wie Nederland zal komen bezetten. Deze vrijdag bracht Erik van Muiswinkel in het clubhuis een ode aan het pontje bij de Eem en waren er leden op bezoek van de Nederlandse Flippervereniging, de grootste flippervereniging ter wereld. Eén potje spelen was volgens hen genoeg om die wereld weer even aan te kunnen. „Na deze uitzending ga ik volle bak flipperen”, zei Carrie ten Napel. Over haar maak ik me geen zorgen.