In Angola at ik regelmatig Moqueca op straat, de markt of waar dan ook. In het binnenland vaak gemaakt met zoetwatervis, cacusso, of kip met mandiok/cassava en maïspap. Misschien ligt de oorsprong van het recept in Angola dat met de slavenhandel verhuisd is naar Brazilië. Veel gerechten in het Kimbundo hebben dezelfde ingrediënten zoals muamba de galinha, kalulo, pirão om er een paar te noemen met okra als groente meegekookt. Ik heb in grote lijnen het recept gevolgd. Eerst een marinade van drie rijpe tomaten uit blik, knoflook teenjes, gehakte koriander, limoensap en zout. De ui gefrituurd in palmolie waaraan de visbouillon en verse gepureerde kokos werd toegevoegd met de helft van een groene en rode paprika, gindungo (een pittige rode peper) en stukjes bakbanaan (in Angola banana-pão, broodbanaan). Daarin de wijting in moten 20 minuten laten sudderen afgewerkt met garnalen. Tot slot nog een biertje, alhoewel palmwijn beter smaakt. Een heerlijk eenvoudig gerecht dat met dendê smaakt en ruikt naar Afrika.
In Angola at ik regelmatig Moqueca op straat, de markt of waar dan ook. In het binnenland vaak gemaakt met zoetwatervis, cacusso, of kip met mandiok/cassava en maïspap. Misschien ligt de oorsprong van het recept in Angola dat met de slavenhandel verhuisd is naar Brazilië. Veel gerechten in het Kimbundo hebben dezelfde ingrediënten zoals muamba de galinha, kalulo, pirão om er een paar te noemen met okra als groente meegekookt. Ik heb in grote lijnen het recept gevolgd. Eerst een marinade van drie rijpe tomaten uit blik, knoflook teenjes, gehakte koriander, limoensap en zout. De ui gefrituurd in palmolie waaraan de visbouillon en verse gepureerde kokos werd toegevoegd met de helft van een groene en rode paprika, gindungo (een pittige rode peper) en stukjes bakbanaan (in Angola banana-pão, broodbanaan). Daarin de wijting in moten 20 minuten laten sudderen afgewerkt met garnalen. Tot slot nog een biertje, alhoewel palmwijn beter smaakt. Een heerlijk eenvoudig gerecht dat met dendê smaakt en ruikt naar Afrika.
Het boek Liefdesbrieven van een kampbeul van Volkskrant-journalist Rik Kuiper begon zeven jaar geleden met een terloopse vraag aan de man die bij het NIOD brieven, dagboeken en andere persoonlijke documenten uit de oorlog in ontvangst neemt van mensen die ze niet meer zelf willen bewaren. Wat was het interessantste dat de archivaris de afgelopen jaren had zien binnenkomen?
„Daar hoefde hij niet lang over na te denken”, zegt Rik Kuiper. „Dat waren de 270 brieven die kampbeul Willem van der Neut na de oorlog vanuit de gevangenis schreef aan zijn geliefde Erika Lüschen.” Het NIOD is het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
Willem van der Neut en Erika Lüschen, een Nederlands meisje, hadden elkaar in juni 1944 in Kamp Amersfoort leren kennen en in juni 1945 werd hun zoon geboren, Fokko. Maar toen was Willem al opgepakt door de Binnenlandse Strijdkrachten en zat Erika wegens collaboratie in een interneringskamp in Winschoten. Rik Kuiper: „Ze beviel van Fokko in gevangenschap.”
Zij was secretaresse in Kamp Amersfoort.
„Haar bureau moet ongeveer daar gestaan hebben.” We zitten in de koffiecorner van Kamp Amersfoort, nu een Nationaal Monument, en hij wijst in de richting van waar vroeger het kantoor van de SS was. Eerder zijn we al langs de schietbaan gelopen, een door dwangarbeiders uitgegraven geul in het bos van 350 meter lengte waar executies werden uitgevoerd. Hier, vertelde hij, had Willem van der Neut ettelijke malen op het bevel ‘Feuer!’ de trekker van zijn karabijn overgehaald om terdoodveroordeelden te fusilleren. Voor de leden van het executiepeloton stonden na afloop altijd twee glaasjes schnaps klaar.
In Kamp Amersfoort zaten verzetsstrijders en Joden opgesloten, communisten, gijzelaars, zwarthandelaars, mannen die geprobeerd hadden om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. „Willem deed ook mee aan executies op de Leusderheide”, zegt Rik Kuiper. „Dan moesten ze eerst nog een eindje rijden in een vrachtwagen. Hij deed geen enkele poging om eronderuit te komen, wat best had gekund.”
Het Bijzonder Gerechtshof in Utrecht legde hem in april 1948 de doodstraf op.
„Vanwege die executies en omdat hij in vreemde krijgsdienst was getreden. Hij had ook toegegeven dat hij gevangenen had mishandeld. Getuigen verklaarden voor de rechtbank dat hij mannen had gemarteld door hun baard in brand te steken of sigarettenpeuken op hun lichaam uit te drukken. Hij zou ook iemand in een oog hebben geprikt met een potlood.”
In november 1949 werd de doodstraf omgezet in levenslange gevangenschap.
„Koningin Juliana schonk hem gratie, ja. De meeste oorlogsmisdadigers die na de oorlog ter dood werden veroordeeld kregen gratie. De levenslange gevangenisstraffen die ervoor in de plaats kwamen werden na verloop van tijd bijna allemaal omgezet in straffen van tien of twaalf jaar.”
Maar dat, schrijf je, heeft Willem van der Neut niet afgewacht.
„Hij is eind 1952 met zes andere oorlogsmisdadigers ontsnapt uit de koepelgevangenis in Breda en naar Duitsland gevlucht.”
En van deze man ben je dus 270 liefdesbrieven gaan zitten lezen.
„Ik was meteen gefascineerd toen de archivaris van het NIOD me erover vertelde, vooral door het contrast dat in die woorden verscholen zit: liefdesbrief en kampbeul, goed en kwaad. En hoe kun je beter in het hoofd van een oorlogsmisdadiger komen? Het NIOD bracht me in contact met Fokko, die de brieven zelf was komen brengen, en toen vond ik het nog interessanter worden. Fokko kende zijn vader alleen van de bezoekjes met zijn moeder in de gevangenis vroeger. Hij had hem niet meer gezien nadat die naar Duitsland was gevlucht en vroeg zich zijn hele leven al af waarom zijn vader nooit meer wat van zich had laten horen. Hij hield toch zo veel van hem? In de brieven was het ‘jongske’ dit en ‘jongske’ dat, en wat verlangde hij ernaar om met hem te ravotten. Maar alle pogingen van Fokko om zijn vader te vinden waren mislukt. Ik hou van het historische verhaal en ik hou er nog meer van als je dat verhaal naar het heden kunt brengen. Dus ik ben met Fokko naar Uslar gegaan, het stadje waar Willem – onder een andere naam – tot zijn dood in 1983 heeft gewoond. En daar hebben we een stiefzoon van hem gevonden. Mijn boek gaat over Willem van der Neut en Erika Lüschen, maar het is ook een Vatersuche.”
De stiefzoon is vol lof over Willem van der Neut.
„Hij had zich geen betere vader kunnen wensen. Willem had ‘alles’ voor hem gedaan. Na de oorlog kreeg Willem van iedereen dat soort recensies. De directeuren van de gevangenissen waar hij verbleef noemden hem een ‘eenvoudige, goede man’ die zijn werk in de meubelmakerij tot ‘volle tevredenheid’ van de werkmeester uitvoerde. De psychiater Pieter Baan, die hem in opdracht van Justitie onderzocht, rapporteerde dat er bij Van der Neut wel sprake was van ‘affectlabiliteit’, een sterke schommeling in de uiting van gevoelens, maar dat kon veroorzaakt zijn door de detentie. Pieter Baan” – de grondlegger van het Pieter Baan Centrum – „zag geen psychopathologische afwijkingen of ernstige karakterstoornissen.”
Wat jou in je boek doet nadenken over de vraag of er in iedere kampbeul een lieverd schuilt.
„Het omgekeerde – in iedere lieverd huist een kampbeul – is in elk geval niet waar. Die theorieën zijn er wel: dat iedereen zich in bepaalde omstandigheden tot een kampbeul kan ontpoppen. Maar dan ontken je iedere eigen verantwoordelijkheid voor de keuzes die mensen maken.”
Foto Lars van den Brink
In de familie van Willems moeder zat nogal wat psychiatrie.
„Pieter Baan rapporteert over twee zussen die in een inrichting hebben gezeten en haar jongste zus pleegde zelfmoord door zich na een bevalling met petroleum in de brand te steken. Een broer leed aan epilepsie. Maar daaruit concludeert hij niet dat er met Willem ook iets aan de hand was.”
Al had Willem weinig mee bij zijn geboorte.
„Groot gezin, armoede, nauwelijks opleiding en een dominante moeder die in de jaren dertig een fanatieke aanhanger van de NSB werd. Het heeft hem zeker gevormd, maar verklaart het zijn daden? Dat oordeel laat ik aan de lezer over. Willem trouwde in 1939, op zijn twintigste, met een meisje van wie hij niet hield, maar ze was zwanger, en meteen na de capitulatie in mei 1940 koos hij ervoor om als timmerman te gaan werken voor de Wehrmacht, want hij moest geld verdienen voor zijn gezin. Dat had niet gehoeven, hè. Hij had ook ergens anders kunnen gaan werken.”
Het is afschrikwekkend proza, verschrikkelijk. En eindeloos klagen dat hij zo weinig post van haar krijgt
In februari 1941 meldde hij zich bij de Waffen-SS.
„Vanwege zijn slechte huwelijk, schreef hij later aan Erika. Dan kon hij weg bij zijn vrouw en zij kreeg een toelage van de SS. In juni 1941 werd zijn compagnie naar Oekraïne gestuurd. Ik heb geprobeerd uit te zoeken wat hij daar heeft meegemaakt, maar dat was lastig. In zijn brieven aan Erika had hij het er nooit over. Deels bewust, denk ik, want de censuur las mee. En misschien wilde hij haar er niet mee lastigvallen. Iedereen weet dat het gruwelijk was aan het oostfront. Hij moet daar gruwelijke dingen hebben gezien.”
En gedaan.
„De Waffen-SS was betrokken bij de genocide in Oekraïne, maar wat Willem gedaan heeft weet ik niet. En ik wil hem niets in de schoenen schuiven. Misschien koos hij er wel voor om kapotte auto’s te repareren als zijn compagnie Joden ging ophalen. Misschien was hij op de dagen dat er Joden werden doodgeschoten wel verkouden. Je was als Waffen-SS’er niet verplicht om aan de massa-executies mee te doen. Je mocht weigeren. Al vonden je kameraden daar dan wel wat van. Ik sluit niet uit dat Willem in Oekraïne zijn eerste moorden heeft gepleegd en ik sluit ook niet uit dat hij in 1943 volledig afgestompt in Nederland is teruggekeerd. Dan is het vast niet zo moeilijk meer om gevangenen te martelen en te fusilleren.”
Maar wat hij daarbij voelde…
„… en óf hij er wat bij voelde kom je uit zijn brieven niet te weten. Hij is vooral heel erg met zichzelf bezig. Heel veel zelfmedelijden, maar berouw of zelfreflectie – nee.”
Je ergerde je soms kapot aan hem, schrijf je.
„Het is afschrikwekkend proza. Dat hij Fokko ‘jongske’ noemt en haar ‘vrouwke’, de hele tijd, verschrikkelijk. Eindeloos klagen dat hij zo weinig post van haar krijgt of dat ze niet op bezoek is gekomen. Fantaseren over hun leven samen als hij ooit vrij komt. Lekker bij de kachel zitten terwijl zij in de keuken in de pan staat te roeren en dat hij dan een lekker gehakballetje bij haar komt pikken. Dat is dan nog het meest creatieve dat hij kan verzinnen.”
Na zijn vlucht naar Duitsland ziet hij haar ook nooit meer.
„Zijn masterplan was denk ik wel dat Erika met Fokko naar hem toe zou komen en dat ze dan zouden trouwen. Alleen had hij niet goed doordacht wat dat voor haar zou betekenen. Trouwen met een stateloze man, een veroordeelde oorlogsmisdadiger die misschien zou worden uitgeleverd? Ze kwam niet en misschien was ze hem ook wel een beetje zat. Later op haar sterfbed heeft ze gezegd dat hij haar enige grote liefde was geweest, maar hoe moet je dat interpreteren? Ze had hem leren kennen in een prikkeldraadlandschap waar helemaal niets mooi was, behalve hun liefde. Haar vorige liefde was gesneuveld en drie broers van Willem waren ook gesneuveld, twee aan het oostfront. Ze moeten zich aan elkaar hebben vastgeklampt. Na Dolle Dinsdag verhuisde Erika met de administratie van Kamp Amersfoort naar Oldenzaal en daarna hebben ze elkaar nog maar een paar keer gezien. En bij een van die keren is Fokko dus verwekt. Erika kreeg een kind van een man die nog getrouwd was en intussen al drie kinderen had – hoe slecht zijn huwelijk met zijn eerste vrouw ook was. Ik weet niet zeker of een huwelijk tussen Willem en Erika veel toekomst had gehad.”
In het voorjaar van 2021 publiceerde Rik Kuiper een serie verhalen over de liefdesbrieven van Willem van der Neut in de Volkskrant, maar toen had hij nog lang niet zoveel uitgezocht als nu. In zijn boek vertelt hij gedetailleerd hoe Willem van der Neut op Tweede Kerstdag 1952 tijdens een filmvoorstelling voor de gevangenen met zes andere oorlogsmisdadigers – de meesten hadden een verleden bij de Waffen-SS – uit de koepelgevangenis in Breda kon ontsnappen. „In het politiedossier”, zegt hij, „bleek van minuut tot minuut beschreven te staan hoe het gegaan was, met alle foto’s van de ontsnappingsroute erbij, alle processen-verbaal van de getuigen en betrokkenen, een heerlijke vondst. Bij mijn onderzoek naar het leven van Willem van der Neut heb ik vaak zitten vloeken van frustratie omdat het allemaal zo lang geleden is en er zoveel dingen zijn waar je niet achter komt. Maar dit was geweldig. Je zíét het gewoon voor je. Wat ook weer lastig was, want je leeft met hen mee en dan hóóp je bijna dat het ze gaat lukken.”
Het idee was vrij simpel.
„Achterlijk simpel. Ze zijn naar buiten gegaan via het stortgat voor de kolen dat in open verbinding stond met het binnenterrein van de gevangenis. Voor de muur waar ze overheen moesten hadden ze ladders meegenomen.”
Binnen een paar uur zijn ze bij de grens met Duitsland.
„Waar ze op twee Duitse grenswachters stuiten. Ze zeggen dat ze politieke vluchtelingen zijn en dan worden ze meegenomen naar het grenskantoor, waar ze koffie en kerststol krijgen aangeboden. De Zollgrenzkommissar waar ze zich de volgende dag moeten melden is een gewezen SS’er en die vindt dat het ‘ongevaarlijke mensen’ betreft. De snelrechter die zich ermee bemoeit ziet ook geen enkel probleem. Dat verraste me eerst wel even, maar natuurlijk, dat hele nazi-apparaat, al die mensen die erin gewerkt hadden, de meesten waren kleine radertjes geweest en liepen allang weer vrij rond. Ze beschouwden een man als Willem van der Neut als een van hen. Ze hadden zelf ook aan het oostfront gevochten, en anders wel hun vaders of hun broers of de buren.”
De Nederlandse Justitie gaat wel achter Willem van der Neut aan.
„Na een halfjaar wordt hij opgepakt, ja. Maar hij wordt niet uitgeleverd, want Duitsland levert geen staatsburgers uit. En Willem beweert dat hij aan het oostfront al een formulier had ingevuld om het Duitse staatsburgerschap aan te vragen. De rechter in Duitsland gelooft hem en laat hem weer vrij. Maar ook al had de rechter hem niet geloofd, dan nog zou hij Willem hebben vrijgelaten. In 1943 had Hitler een decreet uitgevaardigd waarin stond dat iedere buitenlander die voor het Duitse leger had gevochten automatisch de Duitse nationaliteit kreeg.”
Online gokken werd in oktober 2021 legaal in Nederland, halverwege november was Michael van Dijk (26) gokverslaafd. En niet zo’n beetje. In een jaar tijd verloor hij zijn studie, werk, vrienden, zichzelf en z’n eigenwaarde. En geld. Geleend geld – 20.000 euro van DUO bedoeld om van te studeren: na z’n bachelor klassiek gitaar aan het conservatorium studeerde hij filosofie en muziekwetenschappen in Utrecht. De goklust dreef hem van online casino’s naar het echte, naar gokhallen, en als hij daar verloren had, beproefde hij z’n geluk bij online loterijen of deed desnoods een bod op vakantieveilingen.nl (hij won een kilo varkensvlees).
Gokken doet Michael van Dijk niet meer. Bij zijn laatste bezoek aan Holland Casino in Utrecht in december 2022 was een vriend mee, en die had na afloop tegen hem gezegd dat hij hem niet meer herkende, zo in de greep van de gokzucht als hij was. Daarop schreef Michael zich vrijwillig in bij Cruks, het centraal register uitsluiting kansspelen. De komende twintig jaar mag hij het casino niet meer in, niet online en niet fysiek – zo’n zelfopgelegde gokstop is overigens minder definitief dan het klinkt, daarover later meer.
Vervolgens is hij gaan schrijven. Elke dag om vijf uur op en binnen het jaar was zijn eerste boek af. U heeft helaas niets gewonnen gaat over zijn gokverslaving én is een aanklacht tegen de gokindustrie. In die volgorde. De gevoeligheid voor verslaving zit in mezelf, zegt hij, maar zijn feitenonderzoek toont tamelijk schokkend aan hoe de gokindustrie erop is ingericht om jonge jongens zoals hij verslaafd te maken en te houden.
Het voelt alsof hij moet optreden, zegt hij daags voor zijn boek verschijnt. Maar het is „gezonde spanning”. Niet de opwinding van het gokken. „De drang om te gokken zit in je hoofd en voel je in je lichaam.” De activiteit zelf – muntjes voeren aan een gokautomaat of fiches op zwarte of rode getallen leggen – geeft een roes. „Of je wint of verliest speelt nauwelijks nog een rol.”
In wetenschappelijke artikelen las hij over mogelijke risicofactoren. Als kind druk, impulsief en sensatiebelust. Fanatiek gamer, vooral Habbo Hotel en Runescape, hij wist altijd exact hoe er binnen het spel wat extra’s te winnen viel. Verder had hij een „non-conformistische houding” – onhandelbaar thuis en op school. En wat hem ook vatbaar maakt is de extreme zuinigheid van zijn ouders. Hij is opgegroeid in Giessenburg – een „dorpsgezin” aan de rand van de biblebelt. Zijn vader is logistiek medewerker bij een schoonmaakbedrijf, zijn moeder maakt schoon. De hypotheek is afbetaald en er is „zat geld”, maar het calvinisme zit diep in de genen, ook in de zijne. „Schuld, zelfverwijt, schaamte bij elke verspilde euro.”
Na een ‘preventiegesprek’ bij Holland Casino werden hem zes éxtra bezoeken toegezegd
Hij had een probleem, maar wás hij ook het probleem? Op die brakke ochtend dat hij somber op zijn telefoon scrollde naar een spelletje Cash or Crash, kwam zijn verslavingsgevoelige natuur in de greep van de industrie die aan verslaving verdient en die, toen nog, volop en overal reclame mocht maken. Inzet 100 euro! Bonus van 250 euro! Rijk binnen no time! Hij had na een paar uurtjes 3.150 euro ‘verdiend’ en zijn somberte was hij kwijt.
Overkwam alleen hem dit? Nee, sinds de introductie van de wet Kansspelen op afstand (KOA), bedoeld om illegaal online gokken tegen te gaan, kwamen er onbedoeld 800.000 nieuwe gokkers bij – veelal tussen de 19 en 24 jaar. En wat Michael van Dijk zo verbijsterde toen hij zich verdiepte in de totstandkoming van de wet: het ministerie van Justitie en Veiligheid waarschuwde zelf dat reclamemaken „een normaliserend effect” zou hebben. En de minister van Justitie (Fred Teeven) vond dat legalisering niet mocht leiden tot „aanvullende vraag” naar gokken – precies wat gebeurde.
Michael zette bij Toto in op voetbalwedstrijden en als hij daar zijn ‘verlieslimiet’ bereikte, week hij uit naar BetCity of naar de roulettetafel bij Holland Casino online. Elke online aanbieder heeft, wettelijk verplicht, stortings- speeltijd- of verlieslimieten, maar niemand die centraal bijhoudt wat een individuele gokker aan tijd en geld verspeelt. Dus kon Michael op z’n 22ste de klok rond ‘spelen’.
Hij meldde zich aan bij de Jellinek kliniek voor hulp, registreerde zich op hun advies bij Cruks voor een gokstop – maar ontdekte dat hij die ban na een half jaar met één muisklik zelf weer ongedaan kon maken en gokte door. Twee keer kreeg hij een ‘preventiegesprek’ bij Holland Casino. Onder de 24 jaar mag je zes keer per maand het casino bezoeken. Hij kwam een zevende keer. Het casino heeft een wettelijke zorgplicht, iemand moest controleren of hij geen probleemgokker was. Alles ging prima, had hij gezegd tegen de preventieman. „Hij had een uitdraai voor zijn neus waarop hij kon zien dat ik zes hele dagen achter elkaar binnen was geweest.” Toch werden hem zes extra bezoeken voor die maand toegezegd.
In zijn verslaafde maanden heeft hij overwogen zijn ouders op te lichten en zijn lichaam te verkopen, zijn ziel was hij al kwijt. Hij is zich gaan verdiepen in de gokindustrie en is geschrokken van de „drek” die hij aantrof. Van de geurgaten in de vloeren van Holland Casino waaruit stressverlagende aroma’s komen tot stapels wetenschappelijke waarschuwingen over wat gokverslaving de samenleving kost. „Het is mijn schuld dat ik verslaafd raakte, maar de industrie staat klaar om me verslaafd te houden. Nu nog. Waarom mag dat? Waarom staan we toe dat zij altijd winnen?”