Vijfhonderd vrouwen woonden vorig weekend de ‘dameszitting’ bij, een tweejaarlijks evenement in Groenlo op de laatste zondag voor carnaval. Het feest-alleen-voor-vrouwen werd dit jaar voor de elfde keer gehouden – een jubileum dus (want elf is het narrengetal).
Carnaval heeft traditioneel een mannelijk karakter, al rukt Prinses Carnaval voorzichtig op – dit jaar bijvoorbeeld voor het eerst in Wateringen (Prinses Monica), Schaijk (Prinses Nicole) en Molenhoek (Prinses Yasmin). In Groenlo, een katholiek stadje in de Achterhoek, zijn vrouwen pas sinds begin deze eeuw welkom als lid van carnavalsvereniging de Knunnekes. Een groep die het tijd vindt voor een Prinses rijdt dit weekend mee in de optocht met een roze tank.
Foto Wouter de Wilde
De dameszitting van Groenlo (‘Grolle’ tijdens carnaval) is niet door vrouwen bedacht. Carnavalsveteraan Robert Wolterink (56) zag rond 2000 een Mädchensitzung op het carnaval van Keulen en vroeg zijn vrouw of dat ook iets voor Groenlo zou zijn. „Zij zei: ik zou er meteen naartoe gaan met mijn vriendinnen.” En inderdaad, zegt hij, het was vanaf de eerste keer een groot succes. Vrouwen hebben het volgens hem „snel leuk met elkaar”. „Binnen tien minuten staan ze op de stoelen.” Er is ook een keer een herenzitting geweest, maar die bleef tam. „Mannen gaan niet uit hun dak.”
Net als op gemengde zittingen vloeien op de dameszitting bier, wijn en fris. Dansmarietjes treden op en ‘buutreedners’ die grappen maken. De paar mannen in de bediening, organisatie en techniek dragen verplicht Frau Antjepruiken, net als speciale gasten Prins Carnaval en zijn adjudant. Ook fotograaf Wouter de Wilde ontkwam er niet aan.
Foto’s Wouter de Wilde
De Wilde volgde de vriendinnengroep Duo Penotti voor en tijdens de zitting. Ze zijn deels donkerharig, deels blond, vandaar de naam. Hun jasjes met emblemen droegen ze ook op elf november naar de opening van het carnaval in Oeteldonk, vertelt Ela Hoenderboom (42), die er ook bij was op de vorige tien dameszittingen.
Het programma draait dit jaar om „de gedachte dat alle mannen uiteindelijk toch vrouw willen zijn”, zegt Marlon Rave (36) van het organiserend Corps Champêtre Groll (drie vrouwen, elf mannen). Zo klagen twee mannelijke buutreedners verkleed als vrouw hoe zwaar het leven van de man is. Twee andere mannen zijn geschminkt als dragqueens en de zaal moet raden wie zij zijn, zoals in het tv-programma Make Up Your Mind.
Toen PVV-bewindslieden afgelopen najaar niet welkom bleken bij de aftrap van Orange the World, de campagne van de Verenigde Naties tegen geweld jegens vrouwen en meisjes, was Ingrid Coenradie in het bijzonder gepikeerd. Als fractievoorzitter van Leefbaar Rotterdam streed ze tegen intimidatie op straat, als staatssecretaris voor Justitie en Veiligheid namens de PVV werkt ze aan wetgeving tegen psychisch geweld. Keer op keer brengt ze ‘femicide’ onder de aandacht, geweld tegen vrouwen met fatale afloop. Zelf werd ze als tiener aangerand waarbij ze zich los moest vechten, vertelde ze in een interview.
Maar het Nederlandse organisatiecomité UN Women wilde geen enkele PVV’er bij de lancering van de campagne, vanwege onder meer ingrepen in het budget voor ontwikkelingshulp die de veiligheid van vrouwen op het spel zou zetten. En als er dan toch PVV’ers kwamen, moesten ze kritisch bevraagd worden en ver wegblijven van de campagnelogo’s. Dat ging de gemeente Enschede, mede-organisator van de themavond met toespraken, te ver, waarna UN Women uitweek naar Alkmaar. Zonder PVV’ers. „Ongehoord en onacceptabel” dat „uitgerekend [UN Women] deze positie inneemt”, lieten de staatssecretarissen Vicky Maeijer (Zorg) en Coenradie optekenen.
Ingrid Coenradie (37) staat als staatssecretaris volop in de schijnwerpers, die ze niet schuwt. Ze geldt als atypisch voor de PVV. Ze is benaderbaar en stelt zich kwetsbaar op, bijvoorbeeld toen ze in het parlement vertelde over haar ervaringen met seksueel geweld. Ze gaat het gesprek aan met andersdenkenden, luistert aandachtig en wekt ook buiten haar politieke bloedgroep sympathie.
Zoals inmiddels ook bij UN Women. In een gesprek op het ministerie van Justitie werd in november over de campagnekwestie gepraat. Directeur Marije Cornelissen van UN Women wil daar verder niets over kwijt, alleen dat de toenadering van Coenradie kwam. „Dat waardeerden wij.”
‘De toekomst van de VVD’
Komende vrijdag legt Coenradie haar aanpak van het cellentekort voor aan de ministerraad – het meest brisante dossier in haar portefeuille. Ze riep „code zwart” uit voor de Nederlandse penitentiaire inrichtingen. Mogelijk grijpt ze op korte termijn naar een maatregel waar de PVV van gruwt: gedetineerden tot twee weken eerder heenzenden. Partijleider Geert Wilders tweette dat hij dit nooit – „no way” – zou accepteren, wat hij haar ook zou hebben toegebeten in een gesprek op het ministerie. „Ik ga niet opstappen”, zei Coenradie hierover in een tv-interview met Eva Jinek. „No way. Want als ik opstap, blijft het probleem”
Ze wordt innemend genoemd, ‘Rotterdams’. Stevig op veiligheid – „Geen gezeik in de wijk, geen terreur voor de deur” – en hard op migratie. „Ik heb u vaak gezegd dat u dingen vroeg die bij wet niet konden”, zei toenmalig burgemeester Ahmed Aboutaleb in juli in een afscheidswoord bij haar vertrek naar de landelijke politiek. „Nu gaat u zelf over de wet.” Achter hem stak Coenradie lachend haar duimen op. Aboutaleb zei ook „met belangstelling” te zullen volgen hoe zijn opvolger als burgemeester de ruimte zou krijgen van het kabinet, „om alles wat u wilde realiseren [in Rotterdam], gerealiseerd te krijgen”.
Als tiener liep Coenradie mee in de stille tocht na de moord op Pim Fortuyn, in 2002. Ze was actief in het Europees jeugdparlement en na haar hbo-studie personeel en arbeid sloot ze zich aan bij het VVD-bestuur in Tiel, waar ze destijds samenwoonde. Ze was een van honderd twintigers die geportretteerd werden in het project ‘De toekomst van de VVD’, net als huidig VVD-Kamerlid Bente Becker. Op een oude profielpagina schrijft Coenradie dat zij paste „bij een partij die in iedere burger authenticiteit, ondernemendheid, vrijheid, ambitie, verwezenlijken van dromen binnen een goed welvarend land stimuleert”.
Mark Smits, nu VVD-fractievoorzitter in de Gelderse Provinciale Staten, herinnert zich haar als „erg ambitieus”. Toen een VVD-campagnebus met Henk Kamp Tiel aandeed in 2011, regelde Coenradie een koffieafspraak op zijn ministerie van Sociale Zaken. De VVD-coryfee laat weten dat hij zich haar uit die tijd niet voor de geest kan halen, maar voor talenten maakte hij „altijd tijd”.
Travestietenduo
Tiel was een uitstap en de VVD bleek dat ook. Ze was meer Rita Verdonk dan Mark Rutte, zei ze daar later over. Als midtwintiger keerde ze terug naar Rotterdam, waar ze opgegroeid was in een muzikaal en gecompliceerd gezin.
Haar vader trad, voor hij kinderen kreeg, geregeld op in een travestietenduo bij homorechtenmanifestaties. Bij een christelijke school werd hij ontslagen wegens godslastering, volgens de rechter onrechtmatig. Tot hij als dertiger de vrouw leerde kennen met wie hij twee kinderen kreeg, was hij alleen met mannen intiem geweest. „Dat hoorde gewoon bij mijn vader”, zegt de staatssecretaris als ze vlak voor het voorjaarsreces NRC te woord staat. Met haar ouders, die nu in Spanje wonen, heeft ze sinds enkele jaren geen contact meer. „Pijnlijk en verdrietig”, noemt ze dat.
Ze had een moeilijke jeugd. Haar vader was muziekdocent en pianoleraar, haar moeder werkte als directiesecretaresse. Ze verhuisden vaak. Op haar twaalfde veranderde haar leven abrupt. Haar moeder kreeg een herseninfarct en werd nooit meer helemaal de oude, haar vader verloor zijn gehoor. In een autobiografisch boek, uitgegeven in eigen beheer, schrijft haar vader dat zijn tienerdochter „met haar opgeruimde karakter” deed wat ze kon voor haar ouders en broer. Ze volgde daarnaast havo muziek en dans, richting klassieke piano.
Het was in die periode dat Coenradie, nog maar dertien jaar oud, werd aangerand door haar baas in de snackbar waar ze werkte. Een paar jaar later gebeurde dat nog eens, bij het uitgaan. Ze verbond haar politieke inzet voor een veilige stad aan deze persoonlijke ervaringen, vertelde ze aan het AD. Ze benoemde ook dat het in beide gevallen „Marokkaanse mannen” betrof. „Ik heb lang gedacht dat de meeste mannen in die groep zich zo gedragen.” Dat idee heeft ze achter zich gelaten, zei ze – „ik denk gelukkig niet meer zoals toen” – maar het onveilige gevoel op straat raakte ze niet meer kwijt.
Bij haar afscheid van de raad verwees Aboutaleb naar het interview toen hij zei: „U heeft veel meegemaakt. U laat dit geen anker zijn, maar een drijfveer, opdat anderen dit niet hoeven mee maken.” Coenradie knikte.
‘Een toppertje’
In haar functies bij bedrijven in de human-resourcesector, het langst en laatst bij ArboNed als sales manager Regio Rijnmond, sprak ze bij de koffieautomaat naar eigen zeggen nooit over politiek. Vlak voor ze de Rotterdamse politiek in ging, trad ze naar voren namens de bewonersvereniging van De Hoge Heren, twee woontorens in het centrum van Rotterdam. De geregeld defecte liften daar leidden tot „levensgevaarlijke” situaties, zei ze in het AD.
Ingeborg Hoogveld van Leefbaar Rotterdam zag direct dat ze te maken had met „een toppertje”. Zij voerde destijds het gesprek met de „voor ons volslagen onbekende” Coenradie, die zich bij de partij had gemeld voor de lijst van de gemeenteraadsverkiezingen van 2022. Via plek twee kwam ze voor Leefbaar in de raad, ze was hoogzwanger.
Volgens Hoogveld combineert Coenradie intelligentie met duidelijke communicatie, „wat bij Leefbaar betekent dat je zaken durft te benoemen. Niet geforceerd. Maar als veiligheid met migratie te maken heeft, moet je dat ook durven zeggen. Ze heeft een palet aan overtuigingskracht. Want er zat ook iemand tegenover me met een super-aimabele uitstraling.”
Drie jaar geleden sales manager bij ArboNed, nu lid van het kabinet. Hoe kan dat, zo snel? Hoogveld betwijfelt of NRC dit ook zou vragen over een man, maar ze erkent dat Coenradie’s gebrek aan bestuurservaring opvalt. „De PVV was naarstig op zoek. Dan kijk je naar Rotterdam, op het thema veiligheid. En dan komt zij natuurlijk wel bovendrijven.”
Serkan Soytekin, fractievoorzitter van Denk in Rotterdam en coalitiegenoot van Leefbaar, heeft „bewondering voor de manier waarop Ingrid zich kan verplaatsen” in anderen. „Ze kwam ook naar de iftar die wij als fractie organiseren, dat zie je Wilders niet doen.” Maar dat zij een kabinet met de PVV mogelijk maakt, neemt hij haar „echt wel een beetje kwalijk.” Volgens Soytekin gaat het haar waarschijnlijk om de carrièrestap, „want een echte PVV-er heb ik niet in haar gezien”.
Wel vindt hij dat Leefbaar te nadrukkelijk de achtergrond van Rotterdammers „met toevallig een bepaalde afkomst” benoemt. Denk botste hard met Coenradie over racisme bij de Rotterdamse politie, waarbij zij vond dat de multiculturele partij „een hetze” voerde tegen het politiekorps. Denk hekelde ook haar opstelling rond de pro-Palestijnse Gaza-demonstraties op de Erasmus Universiteit, toen ze sprak over „dubieuze clubs” met „ranzige eisen”.
Maar de samenwerking in de Rotterdamse coalitie verliep doorgaans „prettig”, zegt Soytekin. „Landelijk worden de verschillen uitvergroot, dat is voor een deel theater. Daar kijken we lokaal verstandiger naar. Onze aanhang heeft vaak dezelfde problemen als die van Leefbaar. We zijn allemaal buren van elkaar.”
Zwijgende meerderheid
Dat Coenradie in ieder geval in woord PVV’er is geworden, blijkt uit haar motivatiebrief aan formateur Richard van Zwol. Ze noemt de partij daarin „de verademing voor Nederland” en „de vertolker voor de gewone Nederlander, de zwijgende meerderheid”. De verkiezingsuitslag, 37 zetels voor de partij van Wilders, liet volgens haar zien dat Nederlanders „weer op plek 1 willen staan”. Bij haar hoorzitting in de Tweede Kamer zei ze dat ze de term ‘omvolking’, een extreemrechts begrip dat ministers Reinette Klever en Marjolein Faber in het verleden gebruikten, „niets” vond.
Ze is „een echte JA21’er”, zegt JA21-leider Joost Eerdmans, een van de voorgangers van Coenradie als fractievoorzitter bij Leefbaar Rotterdam. „Ze is niet extreem, heeft ook geen hele boude opvattingen. Maar ze is wel stevig in haar karakter, ze is niet bang.” Dat ze Wilders van repliek diende via een interview bij Eva Jinek, is daarvan volgens Eerdmans een voorbeeld. „Maar wat ik ongemakkelijk vind, is dat het media daar ook om te doen is. Ze verkneukelen zich over iemand die opstaat tegen Wilders, het gaat hen niet om haar beleid. En dan denk ik: Ingrid, je kunt zo’n talkshow ook niet doen.”
Wilders sprak een week na het interview publiekelijk zijn respect uit voor Coenradie. „Daar zat een stevige vrouw, daar heb ik mee te dealen.” De partijleider lijkt zich langzaam neer te leggen bij wat volgens de staatssecretaris vereist is, zoals de vervroegde vrijlating van gedetineerden. De vraag is wat zij uiteindelijk in het kabinet voor elkaar krijgt – ze is maar één van de vele bewindslieden die dit voorjaar extra begrotingsruimte vraagt. „Honderden miljoenen” zei ze nodig te hebben voor de aanpak van het cellentekort.
Wat rouwen is – Joan Opheij (57) weet het nog steeds niet. Hij had er ook nooit over na hoeven denken, tot vijf jaar geleden.
Op maandag 9 maart 2020 werd hij gebeld door een vrijwilliger van RKVV Erp: „Jullie pap is onwel geworden.”
Zijn vader, Harrie Opheij, is die ochtend naar sportpark Den Uil gefietst, zoals elke maandag. Twintig pensionado’s poetsen dan de schade van het weekend weg. Ze boenen de bar, stampen de graspollen aan.
Harrie is een clubicoon, ouder dan de club zelf. Voetballer, scheidsrechter, elftalleider, wat heeft hij niet gedaan bij de voetbalvereniging? Als daar niets te doen is, fietst Harrie door naar zoon Joan, om een bakkie te doen of zijn kleinkinderen te zien. Op 85-jarige leeftijd wonen Harrie en zijn vrouw Dora nog zelfstandig. Natuurlijk, ze hebben hun kwaaltjes, maar voor hun leeftijd zijn ze hartstikke fit.
Op donderdag 27 februari, carnaval is net achter de rug, ziet Harrie samen met zijn vriend Toon Kerkhof (65), voorzitter van RKVV Erp, op de televisie in de kantine hoe minister Bruins van Medische Zorg een briefje in zijn hand gedrukt krijgt: de eerste coronabesmetting in Nederland is vastgesteld. Zorgen maken de mannen zich niet. Zo’n vaart zal het toch niet lopen?
Een week later rijdt het tweetal naar Uden voor de bekerwedstrijd tegen UDI’19. Dat doen ze samen met oud-voorzitter Lambèr van den Elsen en dorpspastoor Cees Rombauts. Met zijn vieren zien ze elke wedstrijd. Op de tribune in Uden zit Harrie flink te hoesten, na de 1-2 zege voor Erp gaat hij direct naar huis. Het is de laatste keer dat Toon Kerkhof zijn vriend ziet.
Een sluis in het ziekenhuis
Die maandag 9 maart wordt Harrie Opheij door een ambulance opgehaald bij de voetbalvereniging. Die avond mag hij ziekenhuis Bernhoven in Uden weer verlaten. Zijn kinderen – Joan, zijn broer en twee zussen – halen de bedden van hun ouders naar beneden, waar het toilet en de badkamer zijn. In de daaropvolgende dagen belt dochter Jannie meermaals met huisarts Maik Winkelhorst (41). Die laat op vrijdag een ambulance komen bij Opheij thuis. Ter plekke wordt besloten dat een tweede ambulance nodig is: ook Dora is ziek.
Vanaf zaterdagochtend mogen hun kinderen, één voor één, in „astronautenpak” en met mondkapje en bril op, door een sluis in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch naar hun ouders, die op twee kamers naast elkaar liggen. Met hun moeder kunnen ze nog praten, met hun vader niet meer.
Als de kinderen op zondag terugkomen, zegt de dokter: we kunnen niets meer voor hen doen. Dora Opheij overlijdt die avond. Dertig uur later overlijdt haar man Harrie.
Beeld van de herdenking van de overleden vrijwilligers van voetbalvereniging RKVV Erp. Foto Dieuwertje Bravenboer
In maart 2020, in de begindagen van de pandemie in Nederland, sterven tientallen inwoners van Erp aan de gevolgen van Covid-19. Het dorp bevindt zich, midden in brandhaard Brabant. De klok van de Sint-Servatiuskerk luidt op ongezette tijden. Er gaan kettingsloten op de poort van sportpark Den Uil, ambulance-sirenes weerklinken tegen de huizen in de verder lege straten. Vanachter hun raam zien dorpsbewoners lijkwagens voorbijkomen. Het doet hen denken aan de verhalen van hun ouders over de oorlog.
‘Errup’, zoals inwoners zeggen, is een sociaal, ondernemend en zelfstandig dorp. Er wonen ongeveer 5.300 mensen. Ouderen doen volop mee op de voetbalvereniging, bij de harmonie en de heemkundekring. Als het coronavirus rondgaat, maakt juist die gemeenschapszin het dorp kwetsbaar.
Mariska van Vliet (50), zelfstandig uitvaartverzorger, begeleidt in de regel twee of drie uitvaarten per week in Erp en omstreken. Ze verzorgt en kleedt de overledenen, schrijft gedichten en voert de regie tijdens de ceremonie. Zelden zegt ze: ik kan je niet helpen. Tot dat voorjaar, wanneer haar telefoon maar blijft overgaan. Ze krijgt huilende mensen aan de lijn die tevergeefs hebben aangeklopt bij andere uitvaartverzorgers – ook Van Vliet moet vaak nee zeggen. Overledenen moet ze, bij gebrek aan koelruimte, steeds verder weg brengen. Ze komt bij gezinnen die zwijgen over de besmetting van hun stervende familielid, omdat ze bang zijn dat Van Vliet hen anders niet kan helpen.
De huisartsenpraktijk van Winkelhorst wordt ingericht als callcenter – mensen bellen omdat ze aan de bar hebben gestaan met een coronapatiënt op de voetbal- of tennisclub. Winkelhorst stapt in zijn auto om langs te gaan bij mensen die te zwak zijn om hun huis te verlaten. In overleg met het volstromende ziekenhuis Bernhoven bepaalt de huisarts het lot van coronapatiënten: behandelen of laten gaan.
Maximale groepsgrootte
De ouderen in verpleeghuis Simeonshof, normaal zo actief in Erp, mogen niet meer naar buiten. „Mensonterend”, zegt huisarts Winkelhorst. Een familielid van een bewoner belt hem: mag ik niet eventjes mee naar binnen? Hij moet nee zeggen. Ouderen overlijden in eenzaamheid omdat ze hun kinderen niet kunnen zien. „Heel verdrietig”, zegt uitvaartverzorger Mariska van Vliet. „Onmenselijk.”
In het eerste weekend nadat Simeonshof is afgesloten, overlijden zes bewoners aan corona. Onder hen Cor Verbruggen, 61 jaar getrouwd met Anneke. Omdat zij besmet kan zijn door hem, mag ze niet naar de uitvaart. Door haar raam in het verpleeghuis, pal achter de kerk, kijkt Anneke naar de rouwstoet. De schoenen van haar man staan nog onder hun bed.
Door het raam kijkt ze naar de rouwstoet van haar man. Zijn schoenen staan nog onder het bed
Het is, vijf jaar later, het grootste litteken op de ziel van Erp: de manier waarop afscheid moest worden genomen van dierbare dorpsgenoten. Van Vliet verzorgt uitvaarten waarbij kleinkinderen achter de heg van de begraafplaats toekijken, zodat de maximale groepsgrootte niet overschreden wordt.
Bij de uitvaart van Harrie en Dora Opheij kunnen alleen Joan, zijn vrouw, zijn zoon, zijn dochter, zijn broer, zijn zus en haar man zijn. Zijn andere zus en haar man, zijn er niet bij. Zij hebben corona. Het afscheid in een uitvaartcentrum is „heel karig”, zegt Joan. Zo had hij zich het afscheid van zijn ouders, zo geliefd in de gemeenschap, niet voorgesteld. Een volle kerk, dat was gepast geweest. Twee weken later verliest Joan ook zijn schoonvader aan corona.
Het leed in Erp voltrekt zich in stilte, en op die manier wordt ook solidariteit betoond. Op z’n Brabants, achterom. Niet door „ellende te etaleren” of „een podium te pakken”, zegt burgemeester Kees van Rooij van gemeente Meierijstad, waar het dorp deel van uitmaakt. Van Rooij belt tijdens de eerste golf het dorp af: uitvaartverzorger Van Vliet, RKVV Erp-voorzitter Kerkhof en nabestaanden krijgen hem aan de lijn. „We staan naast jullie”, laat hij hun weten.
Bewoners van Erp vormen erehagen bij rouwstoeten, bedelven de kerktrappen onder een zee van rode rozen en brengen bloemen en taart naar de huisartsenpraktijk
De bewoners van Erp vormen erehagen bij rouwstoeten. Ze bedelven de kerktrappen onder rode rozen, ze brengen bloemen en taart naar de huisartsenpraktijk en ze onderhouden de tuin van het verpleeghuis – als de oudere vrijwilligers niet meer durven te komen. Geen enkel lid van RKVV Erp vraagt contributie terug, trainers leveren hun vrijwilligersvergoeding in.
Frietloket rechtdoor
Na de eerste golf gaat Joan Opheij fietsen in Friesland, met vier vrienden uit Erp. Op de terugweg van Dokkum naar Leeuwarden – waar Joans schoonvader wegens beddentekort in Brabant op de intensive care heeft gelegen – stoppen ze bij een boer om te vragen waar ze het wereldberoemde bruggetje bij Bartlehiem uit de Elfstedentocht precies kunnen vinden. De boer vraagt waar ze vandaan komen. „O, Brabant, waar de corona is.” Zelf kent de boer niemand die corona heeft gehad. Joan: „En ik had drie ouders verloren. Een vriend van mij zijn vader en tante. Daar kon die man zich niks bij voorstellen. Die dacht: hier is niks aan de hand.”
Rouwkaarten van ’talentspotter’ Ad de Groot (boven), vrijwilliger Harrie Opheij en Dora Opheij-van der Heijden (onder).
Foto Dieuwertje Bravenboer
Zes maanden na het overlijden van zijn ouders organiseert RKVV Erp een herdenking voor de vrijwilligers die door corona gestorven zijn: Harrie en Dora Opheij, talentspotter Ad ‘Bobby’ de Groot en Cees Beekmans, die kort voor zijn overlijden nog het dameselftal had getraind. Tegenover 250 voetballers en leden in ruste, die op anderhalve meter afstand van elkaar in tuinstoelen zitten, zitten Joan en andere nabestaanden op de tribune. Die wordt, tot zijn verrassing, naar zijn vader vernoemd.
Wie dat bedacht had? Voorzitter Kerkhof zwijgt en wijst naar zichzelf, als er vijf jaar later naar gevraagd wordt. Hij schiet vol en loopt even weg uit de bestuurskamer van de voetbalvereniging.
Op tafel liggen bidprentjes van de overleden vrijwilligers
Op tafel liggen de spelregels voor rikken, een in Brabant populair kaartspel dat bij RKVV Erp al decennia wordt gespeeld. Kerkhof gebruikt nog altijd trucjes die hij van Harrie heeft geleerd. Naast de spelregels liggen bidprentjes van de overleden vrijwilligers. Verder herinneren alleen cirkels op de vloer in de kantine aan de coronatijd. De voetstappen in de cirkels vormen een looproute: rechtdoor naar het frietloket, linksaf naar de bar.
Nooit meer die pakken
Voor Joan Opheij is het einde van de coronamaatregelen een opluchting – die confronteerden hem constant met met de manier waarop zijn ouders overleden. „Ik heb me best geërgerd aan de coronawappies. Ik dacht: kom maar eens kijken wat hier gebeurd is.”
Het werkt nog steeds door, in Erp. Wanneer burgemeester Van Rooij een briljanten huwelijk bezoekt, gaat het over in coronatijd overleden familieleden. Als een griepvirus door Simeonshof trekt, zeggen verpleegkundigen: alsjeblieft, nooit meer die pakken aan. In de huisartsenpraktijk beginnen jongeren met psychische problemen uit zichzelf over hun worstelingen in coronatijd. Patiënten met long covid „grijpen alles aan om beter te worden”, ziet Winkelhorst. Er is veel aandacht voor in deze regio, waar bewoners ook nog altijd kampen met chronische Q-koorts. In het dorp herinnert een ‘mijmerbankje’, in een door inwoners zelf gecreëerd parkje, aan de coronatijd. Het heeft een S-vorm, voor ‘samen, sterk en saamhorigheid’.
„Je mist ze iedere dag”, zegt Joan Opheij, knikkend naar de portretten van zijn ouders op de schouw. „Maar het is niet meer zoals die eerste twee jaar.” Op de begraafplaats komt hij niet vaak. „Daar sta ik naar een steen te kijken.” Hij wijst naar zijn hoofd, „het zit hier”, en naar zijn hart, „en hier”.
Het schiet hem te binnen dat hij in de zomer van 2020 „best weleens een potje heeft staan janken” bij het graf van zijn ouders. Was dat dan ‘rouwen’? Hij weet het niet. „We gaan door en dan… ja…”, zegt hij met iets tussen een grimas en een glimlach. „Wij zaten als gezin in de frontlinie. Maar moeten we dat elk jaar gaan herdenken? Ik kan hoog springen, ik kan laag springen. Ik kan op de ramen gaan bonken. Dat het niet had hoeven gebeuren. Maar zo is het leven. Wij nemen het zoals het komt, zo zijn we opgevoed. Het is ons overkomen, met z’n allen.”
Voorzitter Toon Kerkhof van RKVV Erp op de tribune vernoemd naar vrijwilliger Harrie Opheij, die zijn besmetting niet overleefde.
Jolanda Bakker (54) opent de deur van een oude bunker op Terschelling. Het licht is kapot, dus de inhoud van de bunker blijft verborgen. De muffe geur van schimmel ontsnapt. Een telefoonlampje gaat aan. Het bleke licht onthult een dubbele stellage met vijf rijen planken vol ronde kaaswielen. Ze zijn bedekt met wit en blauw dons, als boterhammen die te lang in een schooltas achterbleven. De precieze locatie van de bunker moet geheim blijven. „Deze kaas is onze bank. Als die gestolen wordt, hebben we een probleem”, zegt Jolanda.
Voor de gangbare Hollandse kaasmaker is een vochtige ruimte vol schimmelende kazen een nachtmerrie. Maar Jolanda ziet het graag, cultiveert de schimmel zelfs aandachtig. Het geeft de schapenkaas van Terschellingse kaasmakerij De Zeekraal zijn bijzondere smaak. Funky, en ziltig; met dank aan de bunker en de locatie van de boerderij, ingeklemd tussen duin en polder. Het is een smaak zoals de Nederlandse consument die vooral kent van Franse kazen. En toch komt het uit eigen land.
Nederland is een kaasland, maar toch vooral een fabriekskaasland. In 2023 produceerden Nederlandse kaasmakers in totaal 977 miljoen kilo kaas. Precieze cijfers zijn er niet, maar het gros daarvan rolde uit de fabriek en was bedoeld voor de export. Maar het karakter van de kaasmarkt in eigen land verandert langzaam; er is meer ambachtelijke kaas zoals die van De Zeekraal, meer diversiteit in kaassoorten, en er zijn meer specialiteitswinkels waar de kazen verkocht worden. Sinds vorig jaar is er zelfs een speciale opleiding tot ‘fromager’, kaaskenner, te volgen in Assendelft. „De Nederlandse consument ziet kaas steeds meer als een ‘genietproduct’ in plaats van een simpel broodbeleg. Daar willen ze iets speciaals voor”, vertelt Tom Booijink, zuivelsectoranalist bij de Rabobank.
De vraag stijgt, en het aanbod volgt. In plaats van melk leveren aan kaasfabrieken, leggen steeds meer boeren hun eigen kazen in het pekelbad. Dit gebeurt zonder grote machines en chemische middelen, ambachtelijk dus. Toch blijft het aandeel van de ambacht klein in de totale Nederlandse kaasproductie, zo klein dat analisten eigenlijk niet weten hoe groot het aandeel nou precies is. „Fabriekskazen lijden vooralsnog niet onder de opkomst van ambachtelijke kazen”, concludeert Booijink.
Blauwe aders
Maar dat het aanbod groeit, daar zijn analisten en verkopers het wel over eens. Die opkomst is al even bezig, en past in een internationale trend die al decennialang gaande is: slow food, lokaal en seizoensgebonden. In 2004 begon deze trend in Scandinavië, waar chef-koks zoals René Redzepi van het bekende Deense restaurant Noma, onder de noemer ‘New Nordic Cuisine’, koks en consumenten opriepen lokaal en natuurlijk te eten. De stroming heeft zich ongezien een weg gebaand in de consumentenkeuzes. van stadse ‘microbreweries’ tot boerenkaas uit de lokale boerderijwinkel.
De ambachtelijke kaas is dus al even in opkomst. Terwijl de productiemethode veranderde, bleef de soort kaas overwegend dezelfde: Goudse kaas. Inmiddels verandert dat ook. Nederlandse kaasmakers begonnen ‘specialiteitskazen’ te maken; schimmelend en zacht, met een sterk lokaal karakter; Goudse boerenkaas kan je overal kopen, van Groningen tot Zeeland. Een Terschellingse Grijze Duinenkaas alleen daar, op Terschelling.
Met alle bunkers van de Atlantikwal op ons eiland paste het concept perfect
De eerste ‘pioniers’ in het noorden van het land begonnen 25 jaar geleden met de productie van blauwaderkaas en kleine geitenkaasjes. Het aantal is sindsdien gestaag gegroeid, ziet ook Bernard Bekker van specialiteitskaashandel Lindenhoff. Zij affineren (jargon voor rijpen) kazen van over heel Nederland, en leveren aan sterrenrestaurants zoals Rijks en De Kas in Amsterdam. „We vinden nu overal in het land geweldige kazen.”
De Zeekraal hoort bij de groep kaasmakers die de diversiteit aanstuwt. Jolanda runt de schapenboerderij samen met man Gerben (59) en kinderen Laurens (25) en Martijn (23). Ze maken al ruim twintig jaar kaas, waarmee ze aansloten bij de ‘New Nordic’ stroming, maar sinds een jaar of zeven verkopen ze ook kaas met een natuurlijke schimmelkorst, geinspireerd door een bezoek aan Italië, waar ze verbleven bij een kaasmaker die zijn kaas rijpte in een grot. „Het water droop er nog langs de muren”, vertelt Jolanda. „Met alle bunkers van de Duitse Atlantikwal op ons eiland paste het concept perfect.” Het resultaat mag er zijn, vertelt Bernard Bekker van Lindenhoff. „De Grijze Duinenkaas van Zeekraal kan wedijveren met de Franse Comté. Zelfs Bernard Antony, een legendarische Franse affineur, was onder de indruk van het Terschellingse kaasje.”
Duinkaas van de Terschellingse kaasmaker Jolanda Bakker, gerijpt in een oude bunker op het eiland. Foto Wouter de Wilde
Kaaswinkels
Een ander gevolg van de gestage kentering naar ambachtelijke kazen, is een groei in het aantal kaaswinkels. Hun aantal groeide met 37 procent tussen 2014 en 2024. Er zijn inmiddels 731 winkels in het land, tegenover 530 in 2014. Die groei is te danken aan de kleinschaligheid van de groeiende ambachtelijke productie. Elke boer maakt zijn eigen kaas op kleine schaal. De Zeekraal produceert per jaar zo’n 12.500 kilo kaas; te weinig voor een supermarkt, die een stabiel aanbod moeten hebben.
Een van die nieuwe kaaswinkels is De Nylander in het Friese Workum, om de hoek van een enorme Campina kaasfabriek. De winkel deelt het oude schoolgebouw van Nylander-baas Otto-Jan Bokma (63) met de lokale slager en bakker. Bokma, die met De Nylander zelf ook ambachtelijke kaas maakt, begon zijn winkel in 2020 op uitnodiging van de slager, die eigenaar is van het pand.
De Nylander toont waarom het aantal kaaswinkels de laatste jaren een extra vlucht nam: corona. In tegenstelling tot veel winkels in het land, had De Nylander er juist profijt van. Restaurants gingen dicht, en fijnproevers moesten zichzelf thuis verwennen. Daarnaast moesten ook toeristen in eigen land op vakantie, en die vonden Friesland in groten getale. „Het waren een paar goede jaren voor ons”, vertelt Bokma. „Maar de winkel loopt nu ook goed in de toeristenloze wintermaanden, omdat we de lokale klandizie nooit meer zijn kwijtgeraakt.”
In de kaasspeciaalzaak in het Friese Workum wordt een blauwe schimmelkaas aangesneden. Foto Wouter de Wilde
In Friesland steeg het aantal kaaswinkels het hardst, met 88 procent sinds 2014. Het zijn er nu 32. Dat lijkt niet veel, maar inmiddels heeft alleen Noord-Holland meer kaaswinkels per inwoner; 17.930 inwoners per winkel in Noord-Holland, 20.684 per winkel in Friesland. Waarom juist Friesland het toneel was van zo’n grote groei durven analisten niet stellig te zeggen. Bokma, geboren en getogen Fries, heeft wel zijn ideeën. Ten eerste verdwenen veel supermarkten uit de Friese dorpen. In sommige dorpen kwamen daar specialiteitswinkels voor terug. Tegelijkertijd zijn Friezen trots op hun regio, en kopen ze graag lokaal. De Nylander verkoopt voornamelijk Friese kaas; zowel Goudse als ‘stinkkazen’.
Vraag en aanbod groeiden, het enige wat nog achterbleef is de kennis, zegt René Koelman, eigenaar van kaashandel Kaasfort, en oprichter van de nieuwe kaasopleiding die in januari zijn eerste gecertificeerde diploma’s uitgaf. „Een deel van de waarde van ambachtelijke kaas zit in het verhaal dat hij vertelt. Het zit in de boerderij waar de kaas vandaan komt en de mensen die hem maken. Om te zorgen dat de horeca en detailhandel dat verhaal ook goed kunnen verkopen, en hun steentje bijdragen aan de ontwikkeling van het ambacht, vonden wij het nodig om deze opleiding te beginnen.”
Die ontwikkeling gaat niet altijd even makkelijk. De Nederlandse kaassector richt zich al decennialang op grootschaligheid. Op de markt krijgt een ambachtelijke kaas gemiddeld maar 25 cent meer per kilo dan een fabrieksversie. „Het is voor een boer financieel heel risicovol om uit het fabriekssysteem te stappen. Daar heb je een stabiele afnemer van je melk of productiekaas. Als je daaruit wil stappen, brengt dat risico’s mee. Je zit echt in de tang”, zegt Jolanda Bakker. Het resultaat: veel makers gaan ambachtelijk werken, maar stoppen binnen enkele jaren. „Het is echt lastig om een winstgevend bedrijf op te zetten”, vertelt René Koelman. „Je moet als kaasmaker van de lange adem zijn.”
Door het succes van de doorzetters vormt zich nu toch een wilde variatie aan Nederlandse kazen. Of we ooit massaal onze plastic fabriekskazen inruilen voor ambachtelijke specialiteitskazen, ligt vooral aan een enkele vraag: is het lekker? Het antwoord daarop is aan de volgende generatie boeren. Bij de families Bakker en Bokma zit het in ieder geval wel goed. Daar staan de kinderen al klaar in de stal om het stokje over te nemen.
Een kaasspeciaalzaak in het Friese Workum. In heel Nederland zijn inmiddels 731 kaaswinkels, 37 procent meer dan in 2014. Foto Wouter de Wilde