N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Spionage Volgens minister Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken, CDA) blijft Rusland proberen „heimelijk” inlichtingenofficieren in Den Haag te stationeren als diplomaten.
Nederland gaat opnieuw een aantal Russische diplomaten het land uitzetten. Dat heeft minister Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken, CDA) zaterdag bekendgemaakt. Het kabinet heeft dat besluit genomen omdat Rusland „heimelijk” blijft proberen inlichtingenofficieren te stationeren in Den Haag als diplomaten. Hoekstra zegt dat Nederland dat niet kan en zal toestaan. „Tegelijk is het belangrijk om de ambassades open te houden als communicatiekanaal, zelfs nu de verhoudingen met Rusland moeizamer zijn dan ooit.”
Het kabinet heeft besloten dat er niet meer Russische diplomaten in Nederland mogen zijn dan Nederlandse diplomaten in Rusland. Het gevolg daarvan is nu dat een aantal Russische diplomaten Nederland moet verlaten. Daar krijgen ze twee weken de tijd voor. Het is niet bekend om hoeveel mensen het gaat. Ook moet het Russische handelskantoor in Amsterdam vanaf dinsdag dicht.
Vorig jaar zette Nederland nog zeventien Russische spionnen het land uit, een maand na de inval in Oekraïne. Moskou wees daarna vijftien Nederlandse diplomaten het land uit. Sindsdien lopen er onderhandelingen over visa voor nieuwe diplomaten, maar die gesprekken zijn op niks uitgelopen zegt Hoekstra zaterdag. Doordat Moskou blijft weigeren visa te verstrekken aan nieuwe Nederlandse diplomaten, is er te weinig personeel beschikbaar bij het consulaat-generaal in Sint-Petersburg. Dat gaat daarom vanaf maandag tijdelijk dicht. De Nederlandse ambassade in Moskou blijft wel open.
Aan boord van een onderzoeksschip op de Noord-Atlantische Oceaan kreeg deze verslaggever een golf zeewater over zich heen. Koud en zout! Oceanografen weten dat dit gedeelte van de oceaan, de Atlantische, de zoutste is van alle vijf oceaanbekkens op de wereld. In de Noord-Atlantische Oceaan regent het weinig en is er veel verdamping – wat de oceaan relatief zout maakt. De Perzische Golf is relatief zout doordat er nauwelijks zoet water in stroomt uit rivieren. Zoutgehalte varieert ook met diepte: over het algemeen zinkt zout water naar beneden door de hoge dichtheid ervan. In de Noord-Atlantische Oceaan zorgen stromingen voor subtiele variaties.
Tegenstrijdige uitkomsten
Dat roept de vraag op of mensen eigenlijk het verschillen in zoutgehalte van zeewater kunnen proeven? Experimenten geven tegenstrijdige uitkomsten. Erik van Sebille, oceaanwetenschapper aan de Universiteit Utrecht, mailt naar het schip dat hij zeven jaar geleden voor zijn studenten twee karaffen water met twee concentraties zout had gemaakt: „Eén representatief voor de Atlantische Oceaan (ongeveer 37 gram keukenzout per liter water) en één voor de Stille Oceaan (ongeveer 35 gram per liter).” Vervolgens liet de oceanograaf 24 studenten de verschillende mengsels proeven. De studenten konden het verschil van 2 gram zout per liter niet proeven. Oceaanwater is te zout om zo’n klein verschil van 6 procent in zoutgehalte te kunnen onderscheiden, denkt Van Sebille.
Een herhaling van zo’n smaakproef aan boord van het onderzoeksschip – en dan met echt zeewater van verschillend zoutgehalte – leverde wel resultaat op. Op de proeflocatie midden op de Atlantische Oceaan verschilt het zoutgehalte met de diepte: op 1.300 meter is het het minst zout, op 500 het zoutst en op de bodem bijna even zout als op 500 meter. De verslaggever vulde flessen met oceaanwater van de drie dieptes en schonk dat vervolgens in wijnglazen voor een groep van zeven zeelieden en onderzoekers. Alle zeven proefden inderdaad dat het water uit 1.300 meter het minst zout was. Dat is gek, want het verschil in zoutgehalte was hier minder groot dan in de proef van Van Sebille.
Kunnen mensen nu wel of niet het verschil in zout proeven in oceaanwater? Reuk- en smaakwetenschapper Sanne Boesveldt van de Wageningen Universiteit mailt van niet. „Net als bij een zoete smaak proef je het pas als het verschil 10 tot 15 procent is, ongeacht de concentratie.” Het verschil in zoutconcentratie in de oceaanbekkens van 6 procent is voor mensen dus niet waar te nemen.
De relatie tussen zoutconcentratie en onze subjectieve waarneming ziet er volgens Boesveldt uit als een curve. Volgens smaakexpert Wender Bredie van de Universiteit van Kopenhagen bestaat er ook een „plateau in zoutsmaak”, waarbij de zoutconcentratie zó hoog is dat meer zout toevoegen niets meer uitmaakt. Het is dan te zout om nog verschil te proeven. „Maar, bij zeewater heb je dat plateau nog niet bereikt.” Hij denkt, net als Boesveldt, dat de verschillen in zoutgehaltes van de oceaan te klein zijn om ze te proeven.
Alg-achtige smaak
Waarom proefden de proefpersonen aan boord dan toch een verschil? Volgens Broesveldt kan dat te maken met een „effect dat dumping heet: als we een smaak niet goed kunnen thuisbrengen, dumpen we die waarneming in een andere smaak”. Water uit verschillende diepten smaakt anders: uit de diepzee proeft water meer metaalachtig, de minder diepe lagen hebben een alg-achtige smaak. Het zou dus kunnen dat proefpersonen sommige vreemde smaken associëren met zout.
Lees ook
Dagen lang geen signaal. Alleen dolfijnen geven antwoord
<dmt-util-bar article="4868748" headline="Kun je proeven dat zeewater op de ene plek zouter is dan op de andere ?” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/10/09/kun-je-proeven-dat-zeewater-op-de-ene-plek-zouter-is-dan-op-de-andere-a4868748″>
Ik schrijf deze column op een plek waar ik liever niet kom, en waar ik vandaag ook helemaal niet had moeten zijn. Het is bijna 21.00 en ik zit op de luchthaven van Kopenhagen bij de gate voor mijn vlucht naar Amsterdam.
Vanochtend vertrok ik met de trein van Kopenhagen via Hamburg naar Nederland, maar Hamburg, daar ben ik nooit aangekomen. Na 150 kilometer reizen had ik al bijna 3 uur vertraging en wist ik dat ik vandaag niet meer met de trein in Nederland zou komen. Iets met ontbrekende treinstellen, te volle trein, veiligheidsprotocol. Toen ben ik dus maar weer teruggereden naar Kopenhagen en heb daar een vliegticket gekocht. Ik zit bijna nooit meer in een vliegtuig en ben verliefd op de trein, maar vandaag is het me helaas niet gegund. Dat lijkt wel eens de bedoeling van de politiek: het de treinreiziger onmogelijk maken.
Kloven, bobbels en sculpturen
Enfin, ik was in Kopenhagen voor een ontzettend leuke workshop over Antarctische ijsplaten. In die drijvende verlengstukken van de Antarctische ijskap ligt, met enig gevoel voor drama, het lot van ons land besloten. Als de ijsplaten het begeven of wegsmelten, dan wordt de rem van het achterliggende ijs gehaald en zal de zeespiegel met enkele meters stijgen. Je zou denken dat we over zo’n existentiële bedreiging inmiddels alles begrijpen, maar dat is bepaald niet zo, en zelfs dat is een understatement. Tijdens de workshop werd nog eens benadrukt dat we de ijsplaten maar nauwelijks begrijpen.
Iedere Antarctische ijsplaat – samen zo groot als ruim 37 keer Nederland – is in feite een heel groot plafond boven een duistere holte vol oceaanwater. Er stroomt warm water de holte in, en er komt zoet water weer uit. Die conversie van warmte naar smeltwater vindt plaats precies op dat plafond, een onregelmatig gevormd grensvlak tussen oceaan en ijskap. De laatste jaren hebben onbemande onderzeeërs kleine stukjes van dat grensvlak in kaart gebracht, en die laten zien dat het er veel grilliger uitziet dan gedacht. Diepe kloven, grote bobbels en enorme structuren die wel wat weghebben van omgekeerde verwaaide duinen. Langs die sculpturen van ijs stroomt het warme oceaanwater en neemt het zoete smeltwater mee de holte weer uit, de open oceaan in. Een handvol losse metingen roept nu de vraag op hoe de uitwisseling van warmte en smeltwater gebeurt op de meest essentiële plekken diep in de holtes, waar we simpelweg niet kunnen komen.
De tweede vraag is hoe we de beschikbare metingen kunnen opschalen naar de hele ijsplaat, en hoe we de ijsplaten succesvol kunnen koppelen aan de mondiale oceaancirculatie. Want dat is een belangrijk doel: ijsplaten in klimaatmodellen stoppen, zodat we beter kunnen begrijpen wat de opwarming van de aarde in de toekomst precies gaat doen met de Antarctische ijskap en de zeespiegel. Dat is een verdomd lastige vraag. Voor klimaatmodellen zou het heel handig zijn als de holtes onder de ijsplaten beschreven kunnen worden als een eenvoudige zwarte doos zonder al te veel detail. Anders groeit de complexiteit van alle berekeningen ons al gauw boven het hoofd. Je stopt er warm oceaanwater in en er komt koud en zoet smeltwater weer uit. Maar met zo’n benadering ligt simplificatie op de loer en weten we niet of we het toekomstige gedrag van de ijsplaten wel goed modelleren.
Dansen met losse veters
Dat smelt onder ijsplaten niet alleen maar een academisch vraagstuk is, maakt het ingewikkeld. Op klimaatonderzoek ligt van beleidswege altijd de druk om nieuwe bevindingen meteen te koppelen aan ramingen van toekomstig klimaat en zeespiegel. Dat is een dans tussen wetenschapper en beleidsmaker die meestal voor geen van beiden bevredigend is. Het betekent dat er beleid moet worden gemaakt op incomplete kennis, en dat de klimaatwetenschap continu de afweging moet maken of nieuwe kennis al rijp is voor computermodellen waarop beleid wordt gebaseerd. Een dans waarbij de ene danser al bij het derde nummer is terwijl haar partner z’n veters nog probeert te strikken. Niet zelden maakt dat het beleid en de communicatie over zeespiegelstijging complex. Schattingen van de zeespiegelstijging voor de Nederlandse kust lopen tientallen centimeters uiteen, zelfs binnen hetzelfde klimaatscenario. Bijna al die onzekerheid komt door ons gebrekkige begrip van de Antarctische ijskap.
De uitkomst van de workshop in Kopenhagen is in elk geval dat we een overzichtsartikel gaan schrijven waarin we in kaart brengen aan welke kennis het ons op dit moment het meest ontbreekt. Dat is het langzame tempo van wetenschappelijke vooruitgang. Zo dansen we met beleidsmakers mee, ook al zitten onze veters nog los. Totdat we Antarctica beter begrijpen, kunnen we ons het beste vasthouden aan resultaten uit het verleden: het valt in de klimaatwetenschap bijna nooit mee.
Peter Kuipers Munneke is glacioloog bij de Universiteit Utrecht en weerman bij de NOS
De tentoonstelling zou eigenlijk Geo-engineering, design voor de planeet gaan heten, maar te weinig mensen kennen de term geo-engineering, dus uiteindelijk is dat deel weggelaten uit de titel. Conservator Tomas van den Heuvel zegt het terloops, voordat we de tentoonstellingsruimte in het Designmuseum in Den Bosch inlopen, maar het is veelzeggend. De term geo-engineering wordt de laatste jaren vooral gebruikt als aanduiding van technologieën die klimaatverandering tegen willen gaan. Ze zijn potentieel zeer ingrijpend, dat het publiek niet bekend genoeg is met de term is niet geruststellend. Een goed idee van het Design Museum om de technologieën voor te stellen en in perspectief te plaatsen.
Het ‘temmen’ van de aarde kent een lange geschiedenis, laat de tentoonstelling in de eerste sterke ‘hoofdstukken’ zien – de tentoonstelling is in zeven delen opgedeeld. Er is aandacht voor een voorstel uit 1932 om de Middellandse Zee droog te leggen met een dam tussen Europa en Afrika en dan ook meteen de Sahara te ‘vergroenen’, en voor een plan uit 1876 om de hele Waddenzee af te dammen en droog te leggen. Luchtfoto’s van rijstterrassen, een bruinkoolmijn en een garnalenkwekerij van Edward Burtynsky laten zien hoe menselijk ingrijpen al snel het land flink verandert. Een apart hoofdstuk is er over technologieën uit de Koude Oorlog om het weer te beïnvloeden.
De globale impact die technologieën ook in vroeger tijden hadden wordt verbeeld door voorwerpen – een olievat natuurlijk, maar ook door een botanische kist waarin planten dankzij een microklimaat maandenlang levend en wel onderweg konden zijn.
Gigantische turbine
De andere helft van de tentoonstelling gaat over moderne geo-engineering. De technologieën zijn op te delen in twee smaken: ze verwijderen CO2 of ze houden zonnestraling tegen. Vooral van die eerste smaak wordt goed duidelijk wat het behelst. Pontificaal in de ruimte staat een gigantische turbine waarmee het bedrijf Climeworks CO2 uit de lucht zuigt. Aan de muur een treurig stemmend beeld: een artist impression met een ‘bos’ van zwarte zuilen die ‘efficiënter’ doen wat bomen ook doen. Laten we het echt zo ver komen?
Het tegenhouden van zonnestraling wordt minder sterk verbeeld. Zulke technologie bestaat nog niet, dus er is niet veel om te laten zien. Dat is jammer want het is enorm controversieel, omdat als het wordt toegepast meteen wereldwijd impact heeft, het effect niet overál positief is en het onbestuurbaar lijkt. Die boodschap verdient meer nadruk.
Het laatste hoofdstuk is voor de vraag: is het wel nodig? Kunnen we ook toe naar een andere wereld, zonder geo-engineering? Charmant voorbeeld is het Lowtechmagazine, een site die zo min mogelijk data gebruikt want hij draait op één zonnepaneel, in België. Regent het lange tijd, dan is de site uit de lucht – dat is 5 procent van de tijd. Het werpt de vraag op: kan ik leven met technologie die ‘slechts’ 95 procent van de tijd beschikbaar is?
Bij de bezoekerswand die de tentoonstelling afsluit blijkt dat de meningen erg verdeeld zijn over of geo-engineering nu wel of niet een oplossing kan zijn. We hebben onszelf in de penarie gewerkt, dan kunnen we ons er toch ook weer uitwerken, is een van de opmerkingen aan de muur. Het verwoordt een groot deel van de kijk van ‘voorstanders’. De vraag wie er dan in actie moet komen is voor bezoekers duidelijk: bij ‘de politiek’ wemelt het van de stickers.