‘Als mijn moeder vroeger ziek was, las ze altijd de boeken van Cissy van Marxveldt over Joop ter Heul. Ze lachte dan altijd hardop; proestend lag ze tussen de tissues. Regelmatig citeerde ze passages uit de verhalen. Die aanstekelijke vreugde sloeg op mij over. Tegen het einde van mijn tienerjaren las ik zelf de versleten omnibus – een bundeling van de eerste vier romans over Joop ter Heul – die altijd in de boekenkast van mijn ouders stond. In de trein vanuit Lelystad, onderweg naar mijn toenmalige werk in Amsterdam, betrapte ik mezelf erop dat ik hardop moest lachen om Joop.
Er zijn vijf romans, maar met name de eerste vier zijn populair en die worden vaak gelezen als omnibus, zoals ik ook heb gedaan. Het verhaal begint bij Joops middelbareschooltijd, op de HBS. Dit eerste deel is nog in briefvorm, Joop schrijft aan een vriendin. Ze is een jongensachtig figuur en haalt graag kattenkwaad uit. In de latere delen wordt ze verliefd, trouwt ze, krijgt ze een kind en leidt ze een burgerlijker leven. Maar toch blijft ze rebelse trekken houden.
In de boeken staan heerlijke beschrijvingen van universele ervaringen; de hiërarchie tussen klasgenoten op school, die docent waarbij je het nooit goed kan doen. De stijl van het verhaal is vilein en humoristisch; Cissy van Marxveldt doet me soms denken aan Jane Austen.
Joop is als hoofdpersoon spitsvondig en snappy. Ik zou willen dat ik dat zelf meer had. Ik was vrij braaf op de middelbare school, ik zou veel gehad hebben aan een vriendin als Joop. Ze reageert ad rem op mensen die ze niet leuk vindt, zoals bij haar zus Julie, een burgertrut die alleen maar op een divan wil liggen de hele tijd.
Cissy van Marxveldt heeft niet echt talent voor de dramatische scènes. Op een gegeven moment sterft Joops bijlesdocent met wie ze een goede band heeft; dat wordt niet goed uitgewerkt. Het verhaal moet het echt hebben van de grappige, snedige dialogen.
Op het eerste oog is weinig aan dit verhaal feministisch te noemen. Maar als je wat beter leest, zie je wel degelijk een emancipatoire laag. Ja, Joop trouwt en wordt huisvrouw, maar opstandigheid zit in haar karakter. In het derde boek probeert ze los te breken uit haar saaie leven.
Ook zijn er personages die verrassend zijn voor de eerste decennia van de twintigste eeuw. Zoals Kitty, duidelijk het meest geëmancipeerde personage. Zij blijft ongehuwd en gaat in de effectenhandel werken. Ik vind haar een queer vibe hebben; ze begeeft zich helemaal buiten het gebaande pad.
De Joop ter Heul-boeken waren overigens een grote inspiratiebron voor Anne Frank, die haar dagboek Kitty noemde naar dit personage. Daar heb ik later over gelezen, waardoor ik nu pas echt doorheb hoe groot de culturele invloed van Joop ter Heul is. Dat merk ik ook aan het taalgebruik van Joop. Zij heeft van die lekkere uitspraken die mijn moeder en ik hebben overgenomen. Joop ondertekent haar brieven altijd met “En een poot van je Joop”. Dat appen mijn moeder en ik ook altijd naar elkaar. Ik pak de omnibus er eens in de twee jaar weer bij en dat vrolijkt me altijd op.”
‘Als mijn moeder vroeger ziek was, las ze altijd de boeken van Cissy van Marxveldt over Joop ter Heul. Ze lachte dan altijd hardop; proestend lag ze tussen de tissues. Regelmatig citeerde ze passages uit de verhalen. Die aanstekelijke vreugde sloeg op mij over. Tegen het einde van mijn tienerjaren las ik zelf de versleten omnibus – een bundeling van de eerste vier romans over Joop ter Heul – die altijd in de boekenkast van mijn ouders stond. In de trein vanuit Lelystad, onderweg naar mijn toenmalige werk in Amsterdam, betrapte ik mezelf erop dat ik hardop moest lachen om Joop.
Er zijn vijf romans, maar met name de eerste vier zijn populair en die worden vaak gelezen als omnibus, zoals ik ook heb gedaan. Het verhaal begint bij Joops middelbareschooltijd, op de HBS. Dit eerste deel is nog in briefvorm, Joop schrijft aan een vriendin. Ze is een jongensachtig figuur en haalt graag kattenkwaad uit. In de latere delen wordt ze verliefd, trouwt ze, krijgt ze een kind en leidt ze een burgerlijker leven. Maar toch blijft ze rebelse trekken houden.
In de boeken staan heerlijke beschrijvingen van universele ervaringen; de hiërarchie tussen klasgenoten op school, die docent waarbij je het nooit goed kan doen. De stijl van het verhaal is vilein en humoristisch; Cissy van Marxveldt doet me soms denken aan Jane Austen.
Joop is als hoofdpersoon spitsvondig en snappy. Ik zou willen dat ik dat zelf meer had. Ik was vrij braaf op de middelbare school, ik zou veel gehad hebben aan een vriendin als Joop. Ze reageert ad rem op mensen die ze niet leuk vindt, zoals bij haar zus Julie, een burgertrut die alleen maar op een divan wil liggen de hele tijd.
Cissy van Marxveldt heeft niet echt talent voor de dramatische scènes. Op een gegeven moment sterft Joops bijlesdocent met wie ze een goede band heeft; dat wordt niet goed uitgewerkt. Het verhaal moet het echt hebben van de grappige, snedige dialogen.
Op het eerste oog is weinig aan dit verhaal feministisch te noemen. Maar als je wat beter leest, zie je wel degelijk een emancipatoire laag. Ja, Joop trouwt en wordt huisvrouw, maar opstandigheid zit in haar karakter. In het derde boek probeert ze los te breken uit haar saaie leven.
Ook zijn er personages die verrassend zijn voor de eerste decennia van de twintigste eeuw. Zoals Kitty, duidelijk het meest geëmancipeerde personage. Zij blijft ongehuwd en gaat in de effectenhandel werken. Ik vind haar een queer vibe hebben; ze begeeft zich helemaal buiten het gebaande pad.
De Joop ter Heul-boeken waren overigens een grote inspiratiebron voor Anne Frank, die haar dagboek Kitty noemde naar dit personage. Daar heb ik later over gelezen, waardoor ik nu pas echt doorheb hoe groot de culturele invloed van Joop ter Heul is. Dat merk ik ook aan het taalgebruik van Joop. Zij heeft van die lekkere uitspraken die mijn moeder en ik hebben overgenomen. Joop ondertekent haar brieven altijd met “En een poot van je Joop”. Dat appen mijn moeder en ik ook altijd naar elkaar. Ik pak de omnibus er eens in de twee jaar weer bij en dat vrolijkt me altijd op.”
‘Er verdrinkt iemand. En dat laat ik zomaar gebeuren.” Zo begint het hoofdstuk over Mirjam, een van de twee hoofdpersonen uit de non-fictienovelle De redding van Judith Koelemeijer. In dit waargebeurde verhaal kijken twee vrouwen – Mirjam en Leah – terug op de „tewaterlating” van de destijds 71-jarige Leah die in 2010 op een koude winteravond met haar auto in de Haarlemse Leidsevaart terechtkwam.
Terwijl de Citroën C3 langzaam zonk, vormde zich een groepje mensen op de kade. Maar niemand deed wat. En dus dreunde dit zinnetje telkens door het hoofd van Mirjam: „Er verdrinkt iemand. En dat laat ik zomaar gebeuren.”
Mirjam, een studente die net onderweg was naar een filosofische bijeenkomst toen ze de auto in de vaart zag plonzen, „schaamde zich dood” dat ze niets deed. In haar hoofd wisselden argumenten voor en tegen zich af, maar de twijfel bleef, tot ze, heel even, iets zag wat leek op een hand in het water. Toen sprong ze in het ijskoude water. Ze wist Leah te redden door, op het moment dat de auto bijna door het water werd opgeslokt, haar via het raam van de achterklep van de Citroën naar buiten te trekken.
De beschrijving van dat moment, in het boek in aparte delen opgetekend vanuit beide perspectieven, is ronduit aangrijpend. Zo vertelt Leah dat ze, gevangen op de achterbank met het water tot aan haar lippen, de hoop al had opgegeven. „De dood was niets, alleen een ander jasje.” En dan is er toch ineens die hand die de hare pakt. En dan Mirjam die, als ze Leah in het ijskoude, donkere water in haar armen heeft, alleen maar kan denken: „Ik heb je. Ik heb je.” En, eenmaal aangekomen bij de kade: „Ik laat je niet meer los!”
Wat volgt in dit prachtig gecomponeerde verhaal – Koelemeijer tekent in het eerste deel het levensverhaal van Leah op en schakelt halverwege over naar Mirjam – is de enorme impact die deze gebeurtenis had op de twee vrouwen. Zowel Leah als Mirjam, beiden hadden tijd nodig om hun verhaal met Koelemeijer te delen, liepen in de jaren erna rond met intense gevoelens over die avond. Leah, voormalig hoofd van een verpleeghuis in Haarlem, gelukkig getrouwd en moeder van een warm gezin, sliep vaak slecht, was angstig en trok zich meer en meer terug in haar huis. Mirjam, een 24-jarige studente filosofie en taekwondodocente, ontwikkelde een angst voor het water die ze weer moest leren overwinnen.
Daarnaast worstelden beiden met morele kwesties. Leah voelde zich achteraf bezwaard dat ze een ander in gevaar had gebracht („zíj had Mirjams einde kunnen worden, zíj was schuldig”). En Mirjam vroeg zich af waarom er een intense woede en schaamte in haar opborrelde terwijl ze nog aan de kant stond. „Ze was razend,” schrijft Koelemeijer. „Allereerst op zichzelf. Wat was ze voor een lafaard? Wat was ze als mens waard?” Ze worstelde naderhand vooral ook met haar geloof in de medemens: „Dat geloof in solidariteit was ze in één klap kwijtgeraakt.” Want was het niet een morele plicht om een ander in nood te helpen? En die ander in alles altijd als mens te blijven zien? Waarom deden anderen dan niets?
Vervlogen hoop
Het zijn vragen waar geen simpel antwoord op te geven is. Sommige mensen bevriezen simpelweg bij een bedreigende situatie of een schokkende gebeurtenis. En om bij de feiten te blijven: het was die avond koud en voor een ieder gevaarlijk om het ijskoude water in te gaan. Bovendien, zo meent Leah, had elk mens die op de kade had gestaan wel iets te verliezen gehad. „Kinderen thuis, geliefden, ouders om voor te zorgen. Wie was zij om te zeggen dat ze hun leven voor haar hadden moeten wagen?”
Toch valt er meer over te zeggen. Want zonder de beslissing van Mirjam om in het water te springen, was de hoop voor Leah vervlogen. Ze zou niet meer hebben geleefd. Maar wat dreef Mirjam? En wat valt daarover te zeggen?
Het zijn vragen die door het hele verhaal spelen, waardoor De redding uitnodigt tot filosofische reflectie. Want het geval wil dat de twee vrouwen – Mirjam en Leah waren die avond op weg naar dezelfde filosofische bijeenkomst waar de ethicus Paul van Tongeren zou spreken – veel in elkaar herkennen en bevriend raakten. Stond hun ontmoeting misschien in de sterren geschreven? Koelemeijer schrijft hoe Leah denkt dat het geen toeval kan zijn dat juist Mirjam haar de hand had gereikt in het water. Maar Mirjam gelooft niet in het lot of determinisme. Als bewonderaar van de Duits-Amerikaanse Joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) wijst ze erop dat juist in het handelen elk mens kan laten zien wie hij of zij in wezen is. Een opvatting die Arendt deelde met de Duitse filosoof Immanuel Kant die, op de vraag welke intenties moreel goed zijn, als antwoord gaf: handel alleen volgens die principes waarvan je kunt willen dat iedereen ernaar handelt.
Volgens dit principe – bekend als de categorische imperatief – was voor Mirjam nietsdoen en iemand laten verdrinken eenvoudigweg geen optie. Maar waarom voelde juist Mirjam zich geroepen haar te redden? In haar boek wijst Koelemeijer op het barmhartige en sociaal betrokken gezin waarin ze opgroeide. Wie wordt opgevoed met het uitgangspunt dat je moet streven naar rechtvaardigheid en het goede moet doen, voelt wellicht eerder de noodzaak om in het water te springen. Of heeft het misschien te maken met een sterk empathisch vermogen – het je goed kunnen verplaatsen in een ander – waardoor je sneller te hulp schiet?
Hannah Arendt en Simone Weil
Het toeval wil dat er net twee boeken uit zijn die dieper op dit soort kwesties ingaan. Zo schrijft Lyndsey Stonebridge, Arendt-kenner en hoogleraar geesteswetenschappen aan de universiteit van Birmingham, in haar biografie van Arendt dat denken, en hoe we denken, morele consequenties heeft. Arendt zou dit centrale inzicht inderdaad delen met Kant, stelt ze in Vrij om de wereld te veranderen. „Omdat we beschikken over de reden en het vermogen tot moreel handelen kunnen, moeten we zelfs, ongeacht de prijs, zo handelen dat de wereld een betere plek wordt.” Het is niet uit te sluiten dat Mirjam zich, bewust of onbewust, liet leiden door dit principe.
Maar die wereld tot een betere plek maken, is zo eenvoudig nog niet. Een andere filosofe, die tijdens haar leven hiermee worstelde, is de Frans-Joodse denker Simone Weil (1909-1943). De laatste jaren wordt veel van haar werk opnieuw uitgegeven en Frits de Lange, hoogleraar ethiek, publiceerde recent het persoonlijke In alles tot het uiterste, waarin hij het leven en denken van Weil beschrijft. Daarin laat hij onder meer zien hoe deze radicale filosofe, die in haar korte leven niet alleen vele filosofische essays, notities, dagboeken en brieven schreef, maar ook als ongeschoold arbeider in fabrieken werkte en in de Spaanse Burgeroorlog streed, inderdaad in leven en denken tot het uiterste ging.
Voor Weil was filosofie, aldus De Lange, meer dan een academische discipline, het was een levenspraktijk waarbij ze zich richtte op de vraag hoe te leven. Filosofie hield voor haar in dat je moet werken aan jezelf door te proberen om je gevoelens op één lijn te brengen met je inzichten. Vanuit dat uitgangspunt wees Weil op een belangrijke kwestie: dat we in de wereld stuiten op een fundamentele, onoplosbare tegenspraak. Namelijk de contradictie tussen de onverbiddelijke wetmatigheden van de natuur en het menselijk verlangen naar een goed leven. In de woorden van De Lange: „We zijn gebouwd op geluk, maar de wereld houdt er geen rekening mee”, waarmee hij doelt op de brute realiteit die nooit in harmonie zal zijn met onze overtuiging dat we voor het geluk geschapen zijn.
Lees ook
Wat we nog kunnen leren van het idealisme van Simone Weil
Deze zienswijze ligt bij Weil in het verlengde van de leer van Plato – dat voert voor dit stuk te ver – maar wat duidelijk wordt is dat Weil, in het volledige besef van die tegenspraak, desondanks zocht naar eenheid. Dat deed ze door zoveel mogelijk een authentiek religieus leven te leiden, wat onder meer inhield dat ze zich niet wilde „verschuilen in een ivoren toren” van haar eigen gedachten maar „met haar lichaam de wereld wilde voelen.” Dat deed ze door dicht bij de realiteit te blijven en door bijvoorbeeld in een fabriek te werken of door zich nuttig te maken aan het front.
Zoektocht naar het goede
Wat heeft dit alles met De redding te maken? Terugkoppelend naar Mirjam, en om een mogelijke verklaring te geven aan haar woede, ligt een antwoord misschien wel besloten in die dualiteit. Elk mens zoekt volgens Weil min of meer onbewust het goede, maar het antwoord op wat goed is, is niet eenvoudig te vinden. Sterker nog, stelt De Lange, in het streven daarnaar kunnen we ook vastlopen. „Verlangen we werkelijk naar wat er echt toe doet, stellen we ons ervoor open, zijn we bereid om ons erdoor te laten veranderen? Het zijn altijd weer dezelfde vragen, waar we geen stap verder in komen. Ze horen bij het menselijk bestaan.” Bovendien is het niet eenvoudig om al het leed van de wereld te dragen. „We kunnen als mens maar weinig werkelijkheid verdragen,” citeert De Lange dichter T.S. Eliot.
Lees ook
Hannah Arendt leerde van haar moeder dat als je als Jood wordt aangevallen je je ook als Jood moet verdedigen
Dat Mirjam in staat bleek om de stem die haar vertelde dat zelfbehoud het belangrijkste is, opzij te zetten en met inzet van eigen leven besloot het goede te doen, was misschien dus wel uitzonderlijk. Dat anderen dat niet deden was tegelijkertijd niet zo vreemd. Maar ondertussen staat haar daad voor veel meer, en dat maakt De redding tot zo’n krachtig boek. Koelemeijer schreef uiteindelijk niet alleen een verhaal over redden en gered worden, maar laat ons ook nadenken over het wezen van de mens. Of, zoals De Lange opmerkt: „Rechtvaardigheid, vrijheid, liefde, waarachtigheid: het zijn grote woorden, maar niemand kan erbuiten. Het zijn waarden die constant geschonden en vertrapt worden. Maar tegelijk drukken ze ons diepste streven en verlangen uit.” Wanneer iemand die waarden hooghoudt, en er zelfs naar handelt, dan stemt dat hoopvol.
Hoe ziet optimisme in diep sombere tijden eruit? Misschien zoals in de opdracht in het boek van de Britse auteur Sumit Paul-Choudhury. Hij draagt dat pleidooi voor een optimistische levenshouding op aan zijn ouders, „die mij de allerbeste wereld hebben geschonken” en aan zijn kinderen, „aan wie ik de allermooiste toekomst dank”. Toe maar.
Een beetje een provocatie is dat ook wel, want in The Bright Side (nu vertaald, behalve de titel) beweert Paul-Choudhury allerminst dat we individueel of met zijn allen in de best denkbare wereld leven. Hij doet een oproep de huidige wereld beter te maken – en dat is mogelijk, wat volgens hem de belangrijkste les is van een optimistische levenshouding. Om dat te onderbouwen, draagt hij soepel ladingen wetenschappelijk onderzoek aan en beent hij met grote passen door de geschiedenis.
Zo past het boek van Paul-Choudhury, opgeleid als astrofysicus en oud-hoofdredacteur van New Scientist, in een reeks zonnige ‘boeken met een grote greep’ die positivity promoten – al is dat een term waar Paul-Choudhury, op bezoek in Amsterdam, gepaste afstand van wil houden. Optimisme is onontbeerlijk, vindt hij, maar verbetering gaat niet vanzelf.
Uw boek is optimistisch, maar ik kwam bijna niet voorbij de eerste zin, over de vroege dood van uw vrouw. Vaarwel, optimisme.
(lacht) „Ja, dat begrijp ik. Die zin („Ik werd een optimist op de avond dat mijn vrouw overleed”) staat er om verschillende redenen. Haar dood was het begin van mijn zoektocht naar de betekenis van optimisme, en van dit boek. Iedereen heeft wel zo’n ingrijpend moment in zijn leven. Dit was de eerste grote klap die ik kreeg in een betrekkelijk rimpelloos leven, alles ging tot dan toe best goed.
Maar ik wilde ook met die zin beginnen omdat ik geen boek wilde schrijven dat beweert dat alles mooi is, als je je ogen er maar voor opent. Ieder mens ontmoet tegenslagen, de wereld heeft grote problemen. Ik zoek optimisme als poging om de wereld beter te maken, niet als zelfbedrog dat alles al goed is.”
U schrijft dat u na haar dood kóós voor optimisme. Vervolgens brengt u psychologische en evolutionaire voordelen van een optimistische levenshouding in kaart. Dat lijkt ambivalent. Is optimisme een keus of is het ons lot, omdat we nu eenmaal zo in elkaar zitten?
„We zijn evolutionair voorgesorteerd om optimisten te zijn, we gaan ervan uit dat ons goede dingen te wachten staan. Slechte dingen komen als een onaangename verrassing. Dat is een onrealistische houding, natuurlijk, maar ik probeer duidelijk te maken waarom die toch zinvol en nuttig is. Dat kun je zeker evolutionair beargumenteren. Een optimistische houding brengt individueel en collectief grote voordelen met zich mee. Het is gezonder en spoort je aan tot actie. Je kunt dat een noodzakelijke illusie noemen, een misbelief, een onrealistische overtuiging die niettemin heilzame effecten heeft.
Maar er is ook meer dan alleen dat evolutionaire instinct. We maken tenslotte ook rationele afwegingen. Hoe wil je in het leven staan? Hoe wil je naar de wereld kijken? De meeste mensen zullen het ermee eens zijn dat een optimistische houding dan zinvoller is dan een pessimistische. Het is lastiger in te zien waarom een optimistische houding zinvol is bij sociale of mondiale problemen.”
U vindt het een noodzakelijke illusie. Pessimisten zien de illusie. De wereld is niet zo, dus het is ook niet rationeel om te ‘doen alsof’.
„Ook zij kunnen niet om het feit heen dat optimisme heilzame effecten heeft en pessimisme niet. En wat is ‘realisme’? Een écht realistische houding, waarbij je met kennis van alle feiten een rationele afweging maakt, is denk ik simpelweg niet mogelijk. We beschikken nooit over alle relevante feiten of kennis over wat ons te doen staat. Zeggen dat je ‘realistisch’ bent, betekent dan ook maar heel weinig. Het gaat om de keus tussen optimisme en pessimisme.
Je moet daar ook altijd bij bedenken dat beide de neiging hebben zichzelf te versterken. Wie gelooft dat alles beter of slechter wordt, kan eraan bijdragen dat het ook echt gebeurt. Het verschil is dat de selffulfilling prophecy van een pessimist kwalijke effecten heeft, die van de optimist in aanleg positieve. In aanleg, maar dat is beter dan gegarandeerd géén positieve effecten.”
Dat roept de vraag op of uw boek een beschrijving geeft of een voorschrift. Geeft u weer hoe de mensheid nu eenmaal in elkaar zit of schrijft u een recept uit hoe we ons zouden moeten gedragen?
„Een beetje van allebei. Ik begin descriptief, maar daarna wordt het boek wat meer prescriptief. Ik probeer dat wel anders te doen dat zelfhulpboeken, die zeggen: hier zijn tien stappen naar een optimistisch leven. Dat werkt niet. Wat ik laat zien is dat je op verschillende manieren naar de wereld kunt kijken. De lezer moet zelf nagaan welke van die benaderingen het meest bij hem of haar resoneert, dat schrijf ik niet voor. Ik wil geen goeroe zijn.”
Enkele linkser-dan-linkse academici hier zijn net een blog begonnen onder de titel ‘georganiseerd pessimisme’. Zij zien pessimisme in de huidige wereld als de beste houding om te voorkomen dat je keer op keer teleurgesteld raakt door wat ze noemen ‘wreed optimisme’.
„Die laatste term ken ik, maar de tegenstelling lijkt mij vooral een semantische kwestie. Het verschil tussen filosofische pessimisten die ondanks alles hopen op iets beters en optimisten is op de keper beschouwd helemaal niet zo groot. Ze komen vaak op hetzelfde punt uit, vanuit diametraal tegenovergestelde perspectieven. Pessimistische activisten van Extinction Rebellion met wie ik voor het boek sprak, doen wat ze doen omdat ze toch denken dat verbetering mogelijk is, hoe moeilijk ook. Het evolutionaire punt blijft dat optimisme mobiliseert en diep pessimisme niet. Onderzoek bevestigt dat keer op keer. Je verzetten tegen die biologische bedrading helpt niet om je sociale doelen te bereiken.”
Zijn intellectuelen gewoon liever pessimisten, omdat het stoerder is?
„Best mogelijk, maar niet per se. Cynisme kan inderdaad slim en sophisticated overkomen, dat is waar. Intellectuelen of academici hebben vaak ook een bredere kennis van wat er in de wereld gebeurt en kunnen daar argumenten voor pessimisme aan ontlenen. Maar toch, het werkt niet. Een van de blunders van de Amerikaanse Democraten bij de laatste verkiezingen is geweest dat ze de wervende kracht van Trumps optimisme hebben onderschat.”
Sorry, Trump optimistisch?
„Ja. Hij praat voortdurend in inktzwarte termen over de toestand van de natie. Alles is in verval. Maar dat dient als contrast met zijn boodschap dat hij Amerika ‘weer groot’ gaat maken. Dat is optimistisch. Veel liberals begrijpen dat niet, die zien alleen de zwartgallige kant en denken dat mensen daar wel op zullen afknappen. Nee, Trumps aanhangers geloven hem. Het is niet het soort optimisme dat ik bepleit, maar die blindheid van de Democraten is zeker een factor geweest in hun nederlaag.”
Zoiets heeft ook een religieuze kant, de komst van de verlosser.
„Klopt. Ik heb een seculier boek geschreven, maar het begon als een project over de Duitse filosoof Leibniz (1648-1716), die fameus betoogde dat God de ‘beste van alle mogelijke werelden’ heeft geschapen. Dat wil zeggen een wereld waarin alles optimaal in balans is, ook goed en kwaad. Toen ik begon met schrijven was ik een echte Leibniziaan, dat ben ik in zekere zin nog steeds wel. Zijn idee van ‘mogelijke werelden’ heeft me altijd gefascineerd, dat was al zo in mijn studie als fysicus. Het speelt mee in mijn optimisme, het idee dat andere werelden mogelijk zijn, slechtere én betere. Wat me in zijn filosofie aanspreekt is ook zijn idee van balans, dat goede daden slechte effecten kunnen hebben. Veel problemen waar we nu mee worstelen, zoals de klimaatcrisis, zijn onbedoelde gevolgen van de verbeteringen die we de afgelopen eeuwen tot stand hebben gebracht. De industriële revolutie heeft grote groepen mensen enorme verbeteringen gebracht, maar met een keerzijde.”
Cultuurcritici zullen het daar niet mee eens zijn. Waren we niet beter af toen we nog pre-kapitalistisch en ecologischer leefden?
„Daar ben ik het dus niet mee eens. Ik vind het prima als mensen fantaseren dat ze terug willen naar de veertiende eeuw, maar zie maar eens hoe lang je het uithoudt. Onder de toenmalige omstandigheden hadden jij en ik waarschijnlijk niet eens geleefd. Je kunt zo’n theorie wel proberen te beredeneren – zoals Jared Diamond, die landbouw de grootste vergissing vindt die de mensheid ooit heeft begaan. Maar zouden mensen echt terug willen naar heel vroeger? Ik denk het niet.”
U meent ook dat we de ‘panglossianen’ in bedwang moeten houden, ideologen die blind optimisme uitdragen. Wie is de gevaarlijkste panglossiaan op dit moment?
„Dat is Elon Musk. Ik zeg het met een beetje aarzeling, omdat ergens toch het idee knaagt dat hij het misschien nog voor elkaar krijgt ook, mensen op Mars zetten. Maar als je ziet hoeveel macht hij inmiddels heeft vergaard kan het ook op een ramp uitlopen. Optimisme en hoogmoed liggen soms dicht bij elkaar. Je moet blijven beseffen dat je anderen nodig hebt in je optimisme, wil je de samenleving verbeteren. Het moet een gezamenlijke onderneming zijn, geen persoonlijke hubris.”
U vraagt zich in het boek ook af of optimisme voor u niet gewoon een ander woord is voor hoop.
„Optimisme zoals dat van Leibniz begon als een rationeel project, hoop is eerder een spiritueel begrip. Ik ben er ambivalent over. Ik spreek het liefst van optimisme als belief, een onderbouwde overtuiging. Maar je kunt niet alles in je leven beredeneren. Er zit iets van beide in het boek.”
Lees ook
Hoop als garantie? Een betere toekomst een recht? Geneuzel, meent historicus Philipp Blom