Moeder: „Onze zoon is net dertien jaar en zit in de eerste klas van de middelbare school. Hij heeft op zijn nieuwe school zijn draai gevonden, dat ging heel voorspoedig. Ik ben het alleen niet eens met zijn vriendenkeuze. Hij is zelf rustig, maar de vrienden die hij kiest zijn rebels. In de zin van: vechtpartijtjes, illegaal vuurwerk afsteken, brutaal doen. Ik snap dat hij dit interessant vindt, maar ik baal als een stekker, want hoe beïnvloedbaar is hij? Ik heb onlangs benoemd dat ik het gedrag van die jongens niet zie zitten, maar hij zegt dat ze dat nu niet meer doen. Hoe meer ik afraad om met dit groepje om te gaan, des te aantrekkelijker hij het lijkt te vinden.”
Naam en woonplaats zijn bij de redactie bekend. De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Betrokken blijven
Angelique Boering: „Ik snap dat u bezorgd bent. Jongeren in deze leeftijd zoeken vaker risico’s op. In recent onderzoek gaf een op de drie ondervraagde tieners aan in het afgelopen jaar iets te hebben gedaan dat eigenlijk niet mocht. Het is een periode van identiteitsontwikkeling waarin ze gaan experimenteren met grenzen, en gevoelig zijn voor leeftijdgenoten die dat ook doen.
„Jongens laten vaker risicovol gedrag zien dan meisjes, maar dat hangt ook af van hun temperament.
„Hoewel vriendschappen in deze fase aan betekenis winnen, blijft u een belangrijk rolmodel voor uw zoon. Toon interesse in zijn vriendschappen zonder die af te wijzen. Als uw zoon de ruimte voelt om openlijk te delen wat hij meemaakt, zal hij beter bestand zijn tegen groepsdruk. Ga wel in op de gevolgen van het gedrag voor hemzelf en anderen, en stel duidelijke grenzen in wat u toelaatbaar vindt. Tieners kunnen niet altijd de gevolgen van hun acties overzien.
„Meestal neemt dit risicovolle gedrag na de tienertijd weer af. Vertrouw erop dat uw zoon met uw steun leert om zijn eigen weloverwogen keuzes te maken.”
Gedrag loskoppelen
Stijn Sieckelinck: „De brugklas is een belangrijke overgangsfase in de ontwikkeling van kinderen. De behoefte om sociaal geaccepteerd te worden neemt toe, net als de noodzaak om afstand te nemen van thuis om de eigen individualiteit te vormen.
„In dat licht is het niet gek dat uw zoon andere vrienden zoekt om met andere kanten van zichzelf te oefenen. U ziet het goed dat de vrienden die u afraadt voor uw zoon juist aantrekkelijker worden; hij moet immers zijn autonomie bevechten ten opzichte van het gezin waaruit hij komt, om uit te groeien tot een zelfstandige volwassene. Foute vrienden komen daarin goed van pas.
„Daardoor speelt u in het verhaal van uw kind nu even geen hoofdrol, maar wel een hele belangrijke bijrol. Die kunt u glans geven door oprechte betrokkenheid te uiten bij zijn keuzes. Koppel het gedrag van uw zoon los van zijn vriendschappen. Vraag hem nieuwsgierig wat die jongens betekenen voor hem? Spreek geen oordeel uit, hij heeft de keus met wie hij omgaat.
„Probeer ook uit te zoeken wat hij precies aantrekkelijk vindt aan het vervelende gedrag: is het ’t stiekeme ervan, of gaat het om lef tonen, of is het de technische kant van dat illegale vuurwerk?
„Betrokkenheid toon je ook door duidelijke grenzen te stellen. ‘Op het moment dat wij horen dat jij anderen pijn doet, bijvoorbeeld met vechten of vuurwerk, ga je een belangrijke grens over.’ Mocht het zover komen, verbind daar dan een betekenisvolle sanctie aan, zoals een inspanning leveren voor de buurt die opgeschrikt wordt door het vuurwerk.”
Angelique Boering is als ontwikkelingspsycholoog verbonden aan de afdeling Preventie Jeugdhulp van de Universiteit van Amsterdam. Stijn Sieckelinck is opvoedfilosoof en lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Tegenwoordig kan je geen bedrijf, congrescentrum, hotel, universiteit, theater, buurtcentrum, of restaurant binnen lopen of er is wel een leiderschapscursus aan de gang. Mannen, het zijn uiteraard meestal mannen, die met roos op de schouders, klikkers in de hand en microfoontjes op het hoofd vertellen hoe je een goede leider wordt.
Ik trof er laatst zelfs eentje bij de snackbar – de overige zaaltjes in de buurt zaten blijkbaar al vol vanwege andere leiderschapscursussen – die naast de frituur en achter een flip-over aan een groepje pastelkleurige overhemden en kekke jurkjes stond uit te leggen dat je als manager „empathie, authenticiteit, zelfkennis, lef, zelfspot, sociale intelligentie, vlijt, besluitvaardigheid, nederigheid, zelfvertrouwen, en strategisch inzicht nodig hebt om vanuit vertrouwen richting te kunnen geven”. Ja man. Leiderschap is hot, hoor.
Zó hot, dat ik me de laatste tijd steeds vaker afvraag: zouden al die leiderschapsprogramma’s ook de waarheid vertellen? Dat je niet alleen góéde eigenschappen nodig hebt als baas, maar ook sléchte eigenschappen? Dat je niet alleen een Goed, Prettig, Uitgebalanceerd en Stabiel Mensch moet zijn, maar soms ook een beetje een klootzak om de top te kunnen bereiken?
En dus zet ik ze maar even op een rijtje, alle slechte eigenschappen die je toch echt zult moeten hebben om een goede baas te kunnen zijn. Ook fijn voor iedereen die het maar niet lukt een leidinggevende functie te bemachtigen: jullie hebben gewoon een te mooi karakter. Komen ze.
1 Een goede baas is niet te empathisch. Tuurlijk, je leeft mee met elke dode hamster, elk mazeltje op het kinderdagverblijf en elke alleenstaande millennial zonder kinderen die al in de stress raakt van de klusjesman die een dag eerder komt, maar het werk moet wel af.
2 Je moet dus ook goed kunnen liegen. Je moet immers enthousiast kunnen doen over „de nieuwe strategie” omdat de vorige waar je ook zo enthousiast over deed niet werkte. Je moet kunnen zeggen: ‘Wat leuk dat je voor de vierde keer zwanger bent Inge, een tweeling!’ terwijl je denkt: ‘kolere, hoe krijg ik dat allemaal weer geregeld?’ En je moet begrijpend kunnen knikken als een 23-jarige bij de koffieautomaat begint te mekkeren dat ze „geen energie krijgt van werk” terwijl jij denkt: „SUCK IT UP AND GROW A PAIR.”
3 Je moet ook kunnen intimideren. Geen Matthijs van Nieuwkerk-achtige taferelen natuurlijk, maar het mag ze af en toe best een beetje dun door de broek lopen. Dreigend over je halve brilletje kijken, ijskoud je wenkbrauw optrekken, zwijgend iemand de rug toe keren – daar kom je vaak verder mee dan met een ‘joh jochie, ik zie dat dit moeilijk voor je is’.
4 ‘Vaag zijn’ moet je ook in huis hebben. Als ze lucht krijgen van de reorganisatie waarbij 10 van de 13 collega’s moet vertrekken en je mag er nog niks over zeggen, zul je er toch een overtuigende ‘ik kom hierop terug’ uit moeten kunnen gooien.
5 Een beetje narcisme kan ook geen kwaad. Niet omdat je jezelf zo geweldig vindt (hoewel, waarom ook niet?), maar omdat ze je anders uit je sokken blazen met die eindeloze tsunami van ‘Heb je even tijd?’, ‘Dit gaat fout!’, en ‘Waarom is mijn vakantie niet goedgekeurd?’. Het is sowieso goed om als manager veel over jezelf te praten. Dan weten ze wat je belangrijk vindt en hoe ze je kunnen paaien.
6 Oppervlakkigheid is ook een must.Dad jokes, burning platforms, agile werken, voetbal, op woensdag de week doormidden zagen – het is niet de bedoeling dat je je existentiële twijfel over de nakende Derde Wereldoorlog gaat zitten toelaten. Het moet wel gezellig blijven, jongens.
7 Ook een must: een wantrouwig karakter. Is de oma van Willem nu alweer overleden? Wat doen Chantal en Henk in het kopieerhok? Is dit niet al de vijfde keer dat Alex z’n verstandskiezen eruit moeten? Vertrouwen is prachtig, maar controle nog beter.
8 En een beetje sadomasochisme, alsjeblieft! Anders hou je het echt niet vol. Al die lange dagen op een triest kantorenpark, de verplichte teamuitjes in de stromende regen, de saaie strategische sessies? Dat bedoel ik.
9 En een niet al te scherp afgesteld moreel kompas. Niet te gortig natuurlijk, anders eindig je op een hr-lijstje. Maar af en toe een snufje machiavellisme is cruciaal om met alle corporate winden mee te kunnen ‘bewegen’. Een manager die denkt dat alles met integriteit op te lossen is, eindigt in de burn-outkliniek.
10 Ongegeneerd kunnen bluffen is ook cruciaal. „Kun jij dit?” – „Ja, natuurlijk.” De beste managers zijn degenen die als het bedrijf in de fik staat en de afdeling marketing krijsend in de gang ligt, kalm blijven en zeggen: „Chill out”, terwijl ze op YouTube zoeken hoe je een brand blust.
11 Een beetje inhalig zijn is ook een voorwaarde. Iemand die niet voor zichzelf kan zorgen kan dat ook niet voor zijn team. Bovendien is het handig als je gevoelig bent voor honderd euro bruto extra per maand. Anders wil echt niemand meer manager worden.
12 Verder is het fijn als je geleerd hebt je gevoelens af en toe te negeren. Anders lukt het je niet om met de rauwe realiteit van het écht ernstige, persoonlijke, leed van collega’s om te gaan.
13 En o ja, en dat vergeet ik bijna: de beste managers zijn de mensen die helemaal geen zin hebben om de baas te worden! Zo begreep ik tenminste laatst uit een artikel van De Correspondent. Mensen die NIET hun vinger opsteken als er een leidinggevende functie vacant komt – zijn vaak vrouwen, trouwens –, dát zijn vaak de beste managers.
Maar ik weet niet of dat nou een goede of een slechte eigenschap is.
Op het album Gezinsverbijstering van Meindert Talma staan songs over zijn geliefde, leden van zijn band, een overleden geluidsman, zijn vader en moeder, de geboorte van een dochter. Veel nummers zijn poëtisch en lichtvoetig, bijna altijd zijn ze ontroerend, vaak maken ze je aan het lachen. Meindert Talma zingt ze met een kenmerkende, wat lijzige stem met een licht accent.
Je kan de songteksten, ferskes zeg je in het Fries, maar ze zijn vrijwel allemaal in het Nederlands, ook lezen in het gelijknamige, gelijktijdig uitgekomen boek. In Gezinsverbijstering, Nederlands Onbekendste Popster 3 zijn ze ingebed in hoofdstukken met meer details over de personen uit de liederen.
En meer nog dan in de ferskes ervaar je in het boek de droge humor en lichte zelfspot, het lijkt soms bijna op verbazing, waarmee Meindert Talma (56) de wereld om zich heen bekijkt en ervaart. „Was een vrijwillig toeschouwer van het leven / Ik keek om me heen hoe de mensen het deden”, zingt hij in het lied Gezinsverbijstering.
Of neem het hoofdstuk ‘Heit en mem’. Het is 2003, Meindert Talma heeft net een concert gegeven in popzaal Vera in Groningen:
‘Ik nodigde mijn ouders uit voor een drankje in de kleedkamer. „No jonge, tsjoch en lokwinske (proost en gefeliciteerd) mei dyn boek en plaat!”, lachte mem. „Dit is wel echt jouw leven hè, het artiestenbestaan?”, lachte ook heit. Deze vraag had hij, sinds ik aardig van mijn kunsten kon bestaan, misschien wel tweehonderd keer gesteld. Zo opgewekt mogelijk bleef ik altijd antwoorden: „Ja heit, dit is wol echt myn libben.” Vorige week stuurde heit mij nog een brief met daarin een vacature voor een leraar geschiedenis op mijn oude school in Drachten.’
Gezinsverbijstering is het derde deel van een reeks autobiografische boeken inclusief albums, vandaar de ondertitel met de 3. Kelderkoorts (deel 1) en Je denkt dat het komt (deel 2) kwamen uit in 2014 en 2017. Meindert Talma is muzikant sinds 1995, althans toen lieten vrienden bij wijze van verjaardagscadeau zijn eerste single persen.
Kelderkoorts begint vlak daarna, in januari 1996. In het eerste, hilarische hoofdstuk komen zijn ouders langs met een handgeschreven brief. Daarin geven ze tips voor zijn aanstaande, allereerste sollicitatie (die op niks uitloopt):
‘„Een brief?”, vroeg ik verbaasd en ook een beetje ongerust, „waarover dat?” De laatste brief die ik van heit en mem had gekregen, was op Tweede Kerstdag, een maand geleden. Toen ik hen op Eerste Kerstdag mijn vinylsingle had laten horen, waren ze diep teleurgesteld over het resultaat. De volgende morgen gaf heit mij een brief van drie kantjes waaraan hij tot diep in de nacht had zitten schrijven.’
Sinds dat bezoek van zijn ouders in 1996 heeft Meindert Talma tientallen songs en albums uitgebracht. Meestal over gebeurtenissen in zijn leven en gevoelens daarover, maar net zo goed over voetbal of helden van hem (socialistisch politicus Domela Nieuwenhuis, professioneel dammer Jannes van der Wal). Soms zit bij een album een boekje (Gummbah, Peter Pontiac waren illustratoren), ook verschenen er twee romans, een dichtbundel en, in het Fries, de Libbensferhalen fan 15 eigensinnige Friezen.
Foto’s Sake Elzinga
Meindert Talma en ik ontmoeten elkaar in Brasserie Kolkzicht in Surhuisterveen. In dat dorp op de grens van Friesland en Groningen – in 2014 schreef hij er het lied Surhuisterveen over (‘Hij zat er in de kerk, hij zat er op het korfbal / Hij zat er ongemerkt altijd achter het orgel’) – zijn we allebei opgegroeid.
In die tijd heette Brasserie Kolkzicht nog ‘Zaal Hollema’ (Meindert Talma speelde er iedere vrijdagavond biljart met zijn vrienden), ging iedereen op zondag naar de gereformeerde kerk, en gaf zijn vader les op de protestants-christelijke lagere school ‘De Hoekstien’. Bij ‘meester Talma’ heb ik zelf niet in de klas gezeten, Meindert is acht jaar jonger en ontmoet ik vandaag voor het eerst. Straks gaan we nog langs bij zijn ouders, heeft hij met ze afgesproken. We spreken Fries.
De kleine dingen van het leven sla je vaak over, je denkt dat ze niet genoeg te zeggen hebben
Vertel over je autobiografische boeken. Je loopt twintig jaar achter op je echte leven, zag ik. Je dochter Meike is nu 19.
Meindert Talma: „Ik las de boeken van Karl Ove Knausgard, Vader, Liefde, Schrijver, je kent ze wel. Hij is een maand jonger dan ik – en ik zag allemaal herkenbare dingen. Niet de alcoholische vader, maar wel het geklungel, de omgang met vrouwen, het verlangen schrijver te worden. Dus ik dacht: ik ben niet zo bekend, maar ik heb wel veel meegemaakt. En ik dacht ook: over je leven schrijven wordt vaak gedaan, maar de combinatie met platen is er nog niet. Dat was eigenlijk mijn belangrijkste reden: dan kun je achteraf nog ergens een lied over maken. Want onderwerpen als tennissen met je vriendin of een bezoek van je ouders: dat soort dingen van het leven sla je vaak over, je denkt dat ze niet genoeg te zeggen hebben. Maar als je als uitgangspunt neemt dat je over je leven schrijft, en dat je alles meeneemt wat daarin van belang is, dan kom je juist bij zulke onderwerpen uit.”
Je hebt liederen gemaakt over gevoelens en gebeurtenissen van twintig jaar geleden?
„Sommige wel, zoals Heit en mem. Maar andere lagen op de plank. Famke fleane heb ik gemaakt na de geboorte van Meike. En Hottenoije Duveltje, over mijn schoonmoeder, heb ik ooit met mijn ex Ella gezongen op haar 80ste verjaardag. Alleen zijn die nooit naar buiten gekomen, omdat ik ze altijd nog een keer op een themaplaat wilde zetten.”
Famke fleane is het enige albumlied in het Fries, het klinkt in die taal ook het mooist en het gevoeligst. Waarom schrijf je weinig in het Fries?
„Dat wil ik wel weer meer gaan doen, Heit en mem had ik ook in het Fries kunnen maken. Maar dan krijgen veel mensen het niet mee. Ik doe het wel hoor, mensen vinden het mooi. Ik heb dan bij een voorstelling de vertaling meelopen.”
Heb je nog meer ferskes op de plank liggen?
„Geen twintig, maar wel genoeg om door te gaan. Dit boek was in het begin twee keer zo dik, maar ik wilde het meer concentreren: liefde, ouders, kinderen. Dus meer thematisch dan chronologisch. En dat wil ik zo blijven doen. Het volgende boek gaat over geloof, daarna over mijn ervaringen als soloperformer. Ik heb nog vier delen in mijn hoofd.”
Hoe kom je aan de details, als het allemaal lang geleden is?
„Ik heb genoeg bronnen. Tien jaar lang had ik een column in de Leeuwarder Courant op zaterdag, Talma tikt. Ik heb brieven, e-mails: je kunt veel terugvinden als je dingen bewaart. En ik heb geen dagboek bijgehouden, maar ik heb wel een goed geheugen.”
Foto’s Sake Elzinga
Dus het klopt wel ongeveer?
„Ja, het meeste klopt wel. Wat er precies gezegd wordt: dat is meer op basis van hoe de sfeer was toen. Ik vind het leuk om dialogen te schrijven, dat gaat bijna vanzelf.”
Ik zou kunnen zeggen: er is een schrijver in je verloren gegaan. Maar je bent allebei: muzikant en schrijver.
„Ik vind een lied maken toch wel het fijnst, dan kun je helemaal opgaan in het samengaan van tekst en muziek. Schrijven is achter de laptop zitten, het is ook nooit af. Je kunt een boek steeds aanpassen: extra dialogen, langer maken, inkorten. Een lied komt altijd af, je neemt het op en dan is het klaar.”
Ik wilde boeken maken over mijn leven en bij het leven horen je ouders
Ik dacht toen ik je boeken las en naar je ferskes luisterde: het wordt steeds liefdevoller.
„Ja, dat klopt wel. Kelderkoorts was soms wat karikaturaal, het waren zeg maar niet altijd mensen van vlees en bloed. Daar hebben mensen me ook wel op gewezen, dat ik daar wat beter mijn best op moest doen. Het moet niet alleen humoristisch zijn, daar ben ik me nu meer van bewust.”
De brieven die je ouders aan je schreven, gebeurde dat echt zo?
Hij lacht: „Vraag het ze straks maar.”
En dan: „Ik heb die brieven nog allemaal. Ze maakten zich in het begin echt zorgen: dat het de verkeerde kant op ging, dat ik met de verkeerde mensen omging. En dat wilde heit dan graag kwijt. Ze waren ook verrast: ik studeerde geschiedenis, ik had nooit laten blijken dat ik muzikant wilde worden.”
Foto Sake Elzinga
Je ouders komen best veel voor in je boeken. En nu ook nog in een lied.
„Dat komt ook doordat… Bijvoorbeeld dat openingsstuk in Kelderkoorts… Je kunt het lezen als bemoeizuchtig, maar ik vind het juist mooi hoe ze met me meeleefden. Ze hebben me ook altijd gesteund, ook wel financieel.”
Is het dan een soort eerbetoon?
„Ik wilde boeken maken over mijn leven – en bij het leven horen je ouders. Als puber neem je afstand, maar later wordt dat anders. Toen onze dochters klein waren, kwamen ze elke week langs om op te passen. Dat komt straks ook terug in de volgende boeken. Dan krijg je een veel betere band. De kinderen gingen er ook logeren. En als ze hier kwamen, pakte heit meteen de stofzuiger, en als hij klaar was met stofzuigen, ging hij het gras maaien. Dat kon ik zelf ook, maar ze wilden altijd direct wat doen.”
Jan (80) en Klaske (81) Talma schenken koffie, er gaat een schaal met koekjes rond. „De zorg van zijn ouders heeft hij verwerkt in een ferske over vroeger”, zegt zijn vader.
Jullie zagen zijn loopbaan eerst niet zo zitten. Wat vinden jullie nu?
Jan Talma: „In het begin moesten we wennen. We waren kritisch, zijn levensstijl stond ons niet aan. Daar kun je je misschien wel wat bij voorstellen. Hij kon altijd goed leren, hij is doctorandus in de geschiedenis. Dus je denkt: hij kan leraar worden, het onderzoek in gaan. En we moesten ook wennen aan zijn stijl, die is niet voor iedereen. Dus we hadden zorgen: zit daar wel toekomst in, heeft hij straks genoeg publiek om ervan te kunnen bestaan.”
Meindert Talma: „Ze vroeg zich af of je echt brieven schreef.”
Jan Talma: „Ja, dat klopt. Dat heb ik gedaan. We dachten: als hij geen leraar wil worden, wil hij misschien de journalistiek in – alles is beter dan dit. Maar hij is doorgegaan, hij heeft zijn eigen weg gezocht en daar is hij in geslaagd. Daar hebben wij groot respect voor gekregen – dat hebben we ook uitgesproken. Hij zei een keer: Heit, dit ken ik, dit wol ik, dit doch ik. Toen dacht ik: nu moet ik ophouden, want als we hiermee doorgaan wordt het gezeur.”
Meindert Talma: „Heb ik dat gezegd? Dat weet ik niet meer.”
Klaske Talma: „Als jongetje was je ook al zo: je deed wat je wilde. En wat je niet wilde, deed je niet.”
Jan Talma: „Meindert heeft uitgesproken ideeën. Een typische Wâldman. In de Friese Wouden zijn de mensen vrijgevochten, doen ze hun eigen dingen. En de wâldhumor, dat is droge humor. Het is humor die je moet snappen.”
Jullie lezen alle boeken, volgen de recensies. En jullie gaan ook vaak mee naar optredens, begreep ik.
Jan Talma: „We vinden niet alles even mooi, maar dat hoeft ook niet. Hij maakt het niet voor ons, hij doet het voor hemzelf.”
Klaske Talma: „Bij die optredens komt heel warm volk. Echt fijne mensen.”
Wat vinden jullie ervan dat jullie zo’n belangrijke plek innemen in zijn werk?
Jan Talma: „Vind je dat? Nou ja, we zijn wel bepalend geweest in zijn leven. We hebben ook nogal aan hem geschaafd (hij lacht), om te proberen hem andere kanten op te krijgen. Dat acceptatieproces, dat hij van ons de ruimte moest krijgen, heeft denk ik ook op hem wel een stempel gedrukt. Als wij altijd hadden gezegd: het is mooi en aardig, dan hadden we die rol niet gehad.”
Hij had iets heel eigens, iets wat ze niet vond bij mensen met wie ze eerder had gedatet. „Niels hield van vogelspotten”, zegt Elsbeth van Velde (27), „een hobby die je niet zou bedenken bij een 20-jarige man.” Hij ging graag met zijn ouders op vakantie. „Mensen in mijn omgeving vonden dat gek – je gaat op onze leeftijd toch niet meer met je ouders op vakantie? Maar hij trok zich daar niks van aan en dát vond ik aantrekkelijk. Ik ben niet iemand die instantly verliefd wordt, maar die keer wel.”
In mei 2018 kregen ze een relatie, in december van dat jaar zat ze naast hem in de wachtkamer van het ziekenhuis. Hij had jaren eerder leukemie gehad en moest elke zes maanden op controle; ’s ochtends vroeg bloed laten prikken, uurtje wachten en dan een gesprek met de hematoloog. Die keer duurde het lang voordat de arts hen kwam halen. Dat gaf een onderbuikgevoel, zegt ze, maar tegen elkaar zeiden ze: „Ach, het loopt gewoon uit.” Eenmaal aan de beurt had de arts een sombere blik. „Ik heb geen goed nieuws voor je, jongen”, en ze sloeg haar arm om Niels heen. Een serie behandelingen volgden, er was soms hoop, maar ze wisten ook dat de opties beperkt waren doordat hij al eerder chemotherapie had gehad. Eén jaar na dat slechtnieuwsgesprek zei de arts: „Ik ben bang dat we niks meer voor je kunnen doen.”
Verliefd / Verloofd / Getrouwd / Verloren
staat op een tegel op Elsbeths Instagram. Ze trouwden twee weken nadat de arts had gezegd: „Je moet nu alles gaan doen wat je nog wil doen”. Want trouwen stond boven aan zijn wensenlijst.
Illustratie Noor Bronstring
Niet veel later werd Elsbeth jong weduwe. Ze raakte in een diepe depressie. De aftakeling en de dood van Niels hadden traumatische beelden achtergelaten en die werden overdag en ’s nachts afgespeeld in haar hoofd. Ze werd er bang van, ze sliep bijna niet. PTSS, zei de dokter.
Jaren later voegt ze twee woorden toe aan de opsomming die ze op Instagram had staan. Nu staat er:
Vier, vijf jaar geleden zat Elsbeth vast tussen de donkere gedachten in haar hoofd. Ze gebruikte veel medicatie en was voortdurend bang dat ze zou doordraaien en zichzelf wat zou aandoen. En nu was ze dus opnieuw verliefd en verloofd!
Hoe leef je verder na pijn, verdriet en ellende? Wat helpt je daarbij? Therapie, de mensen om je heen, een optimistisch karakter? Hoe vinden mensen hun weg weer in het leven? Deze week verschijnt de podcast Doorgaan, hoe doe je dat? die daarover gaat.
Ervoor kíézen
Het eerste beetje herstel kwam voor Elsbeth van Velde op de dag dat ze de crisisdienst van de ggz belde. Ze was op dat moment extreem bang voor haar gedachten. Vormde ze een gevaar voor zichzelf? Haar hartslag was hoog, ze voelde zich opgejaagd, haar benen tintelden, ze hyperventileerde. Eenmaal op de gesloten afdeling van de ggz voelde ze een rust die ze lang niet meer had gevoeld.
In haar eentje thuis zijn was „overleven, in plaats van leven”, zegt ze. Weggaan uit het huis waar ze met Niels woonde gaf lucht. Alsof ze een dag langzaamaan weer in kleur kon zien, in plaats van in zwart-wit. Tijdens de korte opname volgde ze een strak ritme, met therapie en eten op vaste tijden. Het kantelpunt werd: kíézen om niet op te geven. „Niels wilde leven, maar kon het niet. Ik kon toch niet nu doodgaan door mijn eigen keuze?”
Thuis, met therapeutische ondersteuning, vond ze de motivatie om een nieuw ritme te ontwikkelen. Drie kwartier wandelen om zeven uur ’s ochtends. Elke dag, nooit overslaan. Wat ook hielp: vrienden die langskwamen om een spelletje te spelen, samen een broodje kaas te eten of een stukje te fietsen door het park. Een vriendin die voor haar bad, en de steun die ze voelde vanuit hun kerk. Met haar vader praatte ze over hoe het voor hem was om zijn vrouw – haar moeder – te verliezen. Hij is ook jong weduwnaar geworden, besefte ze ineens, ze is niet de enige die dit meemaakt. „Op den duur voelde ik trots dat het me lukte om rechtop te blijven staan. Dat overwinningsgevoel wilde ik behouden.”
Lees ook
Deze serie verhalen over het verlies van een geliefde: Doorleven na zijn dood
Vitamine R
Doorzetten is iets wat je omgeving samen met jou doet, zegt psychiater Dirk de Wachter. In zijn praktijk ziet hij dagelijks mensen die „proberen te leven in de lastigheid”. Aan de UvA deed hij in 2007 promotieonderzoek: een derde van de mensen die grote tegenslagen heeft ervaren in de opvoeding (hij onderzocht specifiek mensen die seksueel, fysiek of psychologisch misbruik meemaakten) lukt het om ondanks de slechte vertrekpositie een goed bestaan op te bouwen op het gebied van werk, relatie en een eigen gezin. „Doordat ze naast het destructieve gezin toch eilanden van hechting hebben kunnen opbouwen met andere familieleden, een docent op school, een buurvrouw. Lichtpunten van vertrouwen.” Een derde lukt het niet, of blijft voor altijd aan de psychiatrie verbonden. En een derde zit ertussenin: „Met goede professionele ondersteuning kunnen we die naar de goede kant van de weg krijgen.”
Illustratie Noor Bronstring
Hoogleraar klinische neuropsychologie Margriet Sitskoorn noemt het ‘Vitamine R’: vitamine relatie. Essentieel om door te kunnen zetten, zegt ze. Evenals een doel voor ogen hebben. „Als je purpose hebt, dan kan je daar naartoe werken. Formuleer een doel zo concreet mogelijk. En realiseer je dat motivatie en inzet erbij horen. Anders is het geen doel, maar een droom. Ik wilde vroeger prima ballerina worden, maar ik liet me afleiden en werkte er niet hard genoeg voor, dus dat was meer een droom dan een doel waar ik de motivatie en inzet voor had.”
Doorzettingsvermogen is te ontwikkelen. De hersenen zijn in staat fysiek te vervormen, in negatieve en positieve zin. Dat principe heet neuroplasticiteit. „Je oefent zelf invloed uit op de vorming en het functioneren van je hersenen: door je gedrag, de dingen waar je je aan blootstelt en door de mensen met wie je omgaat.” Mensen denken vaak dat doorzettingsvermogen iets is wat je hebt of niet hebt, maar „dat is grote onzin”, zegt Sitskoorn. Door die neuroplasticiteit van de hersenen is het mogelijk om deze skill te ontwikkelen. Alleen, het kost – uiteraard – tijd en aandacht. Zoals Sitskoorn zegt: quick fixes voor grote problemen zijn er niet. Nieuw gedrag aanleren kan jaren duren.
Want iets op een andere manier doen dan je gewend bent kost veel energie. Het brein is een relatief klein orgaan dat veel te doen heeft, druk met alles wat het in het lichaam moet aansturen. Daarom zet het graag automatismes in, legt Sitskoorn uit. Over ademen, lopen en tandenpoetsen hoef je niet meer na te denken. Zo’n handeling wordt eindeloos herhaald, wat sterke netwerken in je hersenen aanlegt en die zorgen ervoor dat je je in een bepaalde situatie steeds hetzelfde gedraagt. Sitskoorn: „Dus als je besluit dat je iets voortaan anders wilt aanpakken, moet je telkens als dat automatisme opkomt je daar bewust van zijn en het vervangen door ander gedrag.”
Jezelf verbieden iets te doen werkt vaak niet, zegt ze, dus: kom met een alternatief. Stel: je wil niet meer boos worden op je kind als hij aan tafel zijn glas omstoot. Vervang het snauwen dan door fluisteren of door een knuffel geven. Door veel oefening en herhaling ontwikkel je langzaam een nieuw automatisme.
In sommige gevallen kan iemand pas beginnen met doorzetten na eerst (met hulp) andere problemen op te hebben gelost. Sitskoorn noemt een armoedeproject waaraan ze meewerkt. „We begonnen met grootse plannen, maar eenmaal bij iemand thuis bleek dat we eerst de tuin moesten opruimen, het huis moesten opruimen en voor een kind met een aandoening de juiste zorg moesten vinden. Zodat iemand weer ruimte in het hoofd krijgt om te kunnen doorzetten.”
Een concreet doel
Negen jaar geleden kreeg Remyo Tielsema (34) uit Utrecht een hersenbloeding. Hij ging van een fitte twintiger met een kantoorbaan en weekenden vol festivals en sportevenementen naar de spoedeisende hulp, twee weken coma, drie hersenoperaties en twee jaar revalideren. Opnieuw leren lopen, eten, praten.
Dagelijks werd hij geconfronteerd met alles wat hij niet meer kon. Continu was hij bezig met doorzetten „om weer de oude worden”. Na zes maanden zei hij tijdens een rondje lopen in het park tegen de fysiotherapeut: „Volgend jaar wil ik een marathon lopen.”
Een nogal concreet doel, Sitskoorn zou het vast goedkeuren. Tielsema: „Achteraf gezien een onrealistische gedachte, mijn lichaam had een enorme klap gehad. Maar dit plan is voor mij heel belangrijk geweest. Revalideren is keihard werken, met vooruitgang en tegenslagen, maar ik wist waar ik het voor deed.” Hij haalde ook veel kracht uit een uitspraak van Nelson Mandela: „A winner is a dreamer who never gives up.”
„Die quote las ik dagelijks en hielp me enorm om door te gaan.” Remyo had hoop en geloofde in zichzelf – die mentaliteit geeft ook kracht, zeggen beide deskundigen. Een kleine vier jaar na de hersenbloeding liep hij zijn eerste marathon.
Ook Remyo heeft veel gehad aan de steun van familie en vrienden. „Mijn moeder en mijn vriendin waren er in de revalidatieperiode elke dag, twee jaar lang. De ander hoeft niets bijzonders te doen. Het enige belangrijke is dat mensen langskomen, dat hebben mijn vrienden ook allemaal gedaan. Een beetje praten, samen tv kijken. De heel simpele dingen waren de belangrijke dingen.”
Remyo werkte hard voor waar hij nu staat, had een doel, met inzet en motivatie. Bewonderenswaardig, zeker, zegt psychiater Dirk de Wachter, maar we moeten niet alleen oog hebben voor de heldenverhalen, vindt hij. „Het mag geen competitie zijn, laten we geen categorieën hanteren van mensen met veel doorzettingsvermogen en mensen met minder doorzettingsvermogen.”
Illustratie Noor Bronstring
Vaak hebben mensen het niet beter nadat ze ziek zijn geworden, ziet hij in zijn praktijk. Ze moeten een stapje terugzetten. Ze zijn ook wat ontgoocheld in het bestaan. „Als je een kind verliest, of je benen doen het niet meer, dan is het vaak lang zoeken naar wat het leven nog de moeite waard maakt. In de tussentijd overleef je wat en probeer je liefdevol om te gaan met de mensen rondom je, maar het zal nooit meer worden als voorheen.”
En: acceptatie
Ook dat is onderdeel van Tielsema’s verhaal. Hij heeft blijvende neurologische schade: afasie, geen zicht in zijn rechtergezichtsveld (hemianopsie) en epileptische aanvallen. Pas toen hij accepteerde dat hij nooit meer de oude zou worden, ging hij écht vooruit, fysiek en mentaal. Hij accepteerde dat hij zijn fulltime kantoorbaan niet meer kon doen en ging werken in een gespecialiseerde hardloopschoenenwinkel. Drie dagen per week, zodat hij voldoende tijd heeft om te trainen en te rusten.
Afgelopen jaar liep hij op de marathon van Berlijn een nieuw persoonlijk record: 2 uur, 12 minuten en 42 seconden. Remyo rent 42 kilometer lang met een snelheid van bijna 20 kilometer per uur, dat is uitzonderlijk snel. Alsof het doorzettingsvermogen dat hij tijdens zijn revalidatie ontwikkelde hem verder kon stuwen dan ooit.
Een sterk sociaal netwerk, een doel voor ogen, motivatie en geloof – voor doorzettingsvermogen is geen vast recept, maar er zijn wel een aantal ingrediënten die in de verhalen van doorzetters steeds terugkomen. Dit is misschien het belangrijkste: acceptatie.
Het heeft Remyo veel tijd gekost om opnieuw te leren praten en om zijn verhaal onder woorden te brengen, én naar buiten te brengen. „Maar nu weet ik: juist door erover te praten, krijg je zoveel meer steun en respect over hoe je bent als persoon.”
Ook bij Elsbeth speelde acceptatie een cruciale rol. Tijdens haar donkerste maanden zat ze vast in het vechten tegen wat haar was overkomen: „Ik wilde wel leven, maar ik wilde niet dít leven. Ik was pas 22 en hoorde voor mijn gevoel een leuk leven te hebben, met vrienden op een terras te zitten.”
Pas toen ze accepteerde dat ze jong weduwe was geworden en dat ze geen toekomst had met Niels, en omarmde dat hij altijd haar eerste man zal blijven, ontstond er weer ruimte voor liefde. Vorig jaar trouwde ze met Mathijs. Deze zomer verwachten ze hun eerste kind.