Als het om Oekraïne gaat past Poetin in een rijtje van Russische imperialisten door de eeuwen heen

In een telefoongesprek met Donald Trump kreeg Vladimir Poetin vorige week Oekraïne op een presenteerblaadje aangeboden. Omwille van de vrede moest het belaagde land zijn territoriale verliezen maar accepteren, meende de Amerikaanse president. En van het eerder toegezegde NAVO-lidmaatschap kon om diezelfde reden geen sprake meer zijn. In vredesonderhandelingen tussen de VS en Rusland, waar Oekraïne niet bij mocht zijn, zou het allemaal worden uitgewerkt, in ruil voor de helft van Oekraïnes delfstoffen. Voor de EU was aan de onderhandelingstafel evenmin plaats.

In het Kremlin plopten die avond de champagnekurken. De ondergang van Oekraïne als onafhankelijke staat was vrijwel verzekerd. Rusland zou het weer voor het zeggen krijgen in zijn buurland en daarmee een begin maken met het herstel van de in 1989 door het Westen verstoorde wereldorde.

Poetin is niet de eerste Russische leider die er zo over denkt. Zijn machtspolitiek past geheel in een eeuwenoude Russisch-imperialistische traditie, die bol staat van mythes waarmee territoriale aanspraken op Ruslands buurlanden worden gerechtvaardigd. De tsaren verschillen dan ook niet van hun (post)communistische opvolgers. Zonder uitzondering meenden en menen zij dat Rusland en Oekraïne onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

De belangrijkste van die mythes gaat over het Kyivse Roes, dat zich tussen eind negende eeuw en begin dertiende eeuw uitstrekte van de Baltische Golf tot aan de Zwarte Zee. Uit dat rijk – een verzameling zelfstandige vorstendommen, bijeengehouden door trouw aan de grootvorst van Kyiv – zou Rusland zijn voortgekomen. Maar toen dat Kyivse Roes in 1242 door de Mongolen werd vernietigd, was Moskou slechts een onbetekenend vorstendommetje temidden van dichte bossen en moerassen. Het zou nog zeker een paar eeuwen duren voordat het iets voorstelde. Toch trok Poetin aan de vooravond van zijn invasie in Oekraïne juist deze mythe uit de kast om zijn daad te rechtvaardigen.

De eeuwenlange Russische obsessie met Oekraïne staat centraal in Oekraïne onder vuur. Over tweehonderd jaar onderdrukking en de oorlog met Rusland van de Amerikaans-Oekraïense politicoloog Eugene Finkel, die doceert aan de Johns Hopkins University in de VS. Als je het uit hebt, besef je dat Poetin, mocht het tot een vredesovereenkomst of wapenstilstand met Oekraïne komen, pas zal rusten als hij dat hele land in handen heeft.

Finkel begint zijn betoog met Bohdan Chmelnytsky, een kozakkenleider die in 1648 een opstand tegen zijn Poolse heersers ontketende op het grondgebied van het voormalige Kyivse Roes. Die opstand liep uit op een nationale beweging in heel Midden- en Oost-Oekraïne en geldt als de eerste poging om een eigen Oekraïense staat te stichten. Een lang leven was die kozakkenstaat niet beschoren, want om die tegen de Polen te verdedigen sloot Chmelnytsky zes jaar later een bondgenootschap met de Moskouse tsaar. Door een eed van trouw af te leggen, effende hij onbedoeld de weg voor de latere Russische heerschappij over zijn gebied. Rondom Chmelnytsky is een mythe gesponnen van de man die Rusland en Oekraïne heeft verenigd. Toen Rusland in 2014 de Krim annexeerde en in de Donbas actief werd, riep de extreem-rechtse filosoof Aleksandr Doegin uit: ‘De geest van Bohdan Chmelnytsky herrijst.’

Volgens Finkel begon Rusland zich pas rond 1800 serieus te interesseren voor de Oekraïense gebieden die tsarina Catharina de Grote vanaf 1783 had geannexeerd. Door het uitbreken van de Napoleontische oorlogen was het toen voor de Russische elite onmogelijk om een ‘grand tour’ door West-Europa te maken. In plaats daarvan reisden de jonge edelen nu naar het nieuwe zonnige zuiden, waar ze het ‘Italië van Rusland’ ontdekten. Het Oekraïne-gevoel werd nu onderdeel van de Russische nationale identiteit.

Anti-westers vijandbeeld

De opstanden van 1830-1831 en 1863-1864 in het door Rusland geannexeerde Polen deden de rest. Toen die dreigden over te slaan naar Litouwen, Belarus en het door Poolse adel bestuurde West-Oekraïne, begonnen de tsaren met een radicale russificatiepolitiek om op die manier een natiestaat te smeden. Vooral in Oekraïne werd de nationale identiteit genadeloos onderdrukt. Toen in 1863 een vertaling van het Nieuwe Testament in het Oekraïens zou verschijnen, werden onderwijs en boeken in die taal verboden. Ook werden steeds meer etnisch Russische bestuursambtenaren naar Oekraïense steden gestuurd.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vloeide die anti-Oekraïense politiek samen met een anti-westers vijandbeeld, zo schrijft Finkel. Zo zou de Oekraïense identiteit een verzinsel zijn van de Oostenrijkse inlichtingendienst. In het vervolg deden de Russische machthebbers iedereen geloven dat Oekraïne een anti-Russisch, geopolitiek wapen van het Westen was, zoals ook Poetin al sinds de Oranje-revolutie van 2004 beweert.

Eenmaal aan de macht zette ook Lenin die russificatiepolitiek voort. Zelfbeschikkingsrecht voor alle volkeren was een mooi principe, maar als het erop aankwam telde alleen het Russische geopolitieke belang. Tijdens de burgeroorlog van 1918-1921 besefte Lenin bijvoorbeeld algauw dat hij het Oekraïense graan nodig had voor zowel het Rode Leger als de opbouw van een moderne industriestaat. Het zou er uiteindelijk toe leiden dat de twee onafhankelijke Oekraïense nationale staten, die na 1918 uit respectievelijk het Habsburgse en het Russische keizerrijk voortkwamen, in 1934 door Moskou werden ingelijfd bij een Oekraïense Sovjetrepubliek.

Het Oekraïense nationalisme was daarmee allerminst beteugeld, zo blijkt uit de terreur die Stalin voerde tegen zowel de stedelijke Oekraïense intelligentsia als de plattelandsbevolking. De haat jegens de bolsjewieken werd daardoor zo groot, dat Oekraïense nationalisten in 1941 massaal partij kozen voor de nazi’s.

Eindelijk onafhankelijk

Toen Oekraïne zich eind 1991 uit de Sovjet-Unie losmaakte, bleef Moskou verbijsterd achter. Of het nu om Gorbatsjov, Jeltsin of Poetin ging, niemand kon in een onafhankelijk Oekraïne berusten. De gewone Rus dacht er net zo over. In 2022 vond slechts 17 procent van de Russen dat beide landen afzonderlijk van elkaar konden voortbestaan.

Sinds de Oranje-revolutie van 2004 een pro-westerse president in Kyiv aan de macht bracht, kreeg Poetins Oekraïne-obsessie steeds meer trekken van een anti-westers complotdenken. Vooral de NAVO-uitbreiding past daarin. Het verbaasde dan ook niemand dat die in 2022 werd aangevoerd als reden voor de Russische invasie. Finkel maakt echter korte metten met deze argumentatie. Niet de NAVO-uitbreiding, maar het uit de lucht halen van de televisiezenders van de Oekraïense oligarch en Poetin-vertrouweling Medvetsjoek zou de invasie hebben uitgelokt. Die televisiezenders waren voor Rusland het laatste middel om de publieke opinie in Oekraïne te beïnvloeden.

In Der sterbliche Gott. Macht und Herrschaft im Zarenreich verklaart de Berlijnse hoogleraar Oost-Europese geschiedenis Jörg Baberowski waar die archaïsche wereldbeschouwing van Ruslands heersers vandaan komt. Hij begint zijn boek bij tsaar Ivan III (1462-1505), die de bojaren tot een van privileges afhankelijke dienstadel kneedde en daarmee zijn eigen macht vergrootte, om te eindigen bij Nicolaas II, die Rusland naar de afgrond voerde. Aldus schetst Baberowski de ontwikkeling van een land waar de leden van de elite steeds door één man, de tsaar, tegen elkaar worden uitgespeeld. Voor de goede verstaander verschilt dat machtssysteem amper van dat van Poetin. Met het oog op de ondergang van het tsarenrijk in 1917 kun je je dan ook afvragen of Poetins Rusland niet een dergelijk einde te wachten staat als het zo in de verleden tijd van territoriale heerszucht blijft hangen.

De titel Der sterbliche Gott verwijst naar Leviathan, het beroemde boek van de zeventiende-eeuwse politiek filosoof Thomas Hobbes. Leviathan, oftewel de staat, is een sterfelijke god die in een illusie van stabiliteit en onverstoorbaarheid verkeert, maar in werkelijkheid kwetsbaar is. Daarom moet hij voortdurend maatregelen nemen om te kunnen overleven. Dat dit in Rusland een cynisch machtssysteem opleverde, blijkt met name uit Baberowski’s hoofdstukken over de negentiende en twintigste eeuw. Hoewel er toen hervormingsgezinde ministers waren, kregen die weinig voor elkaar. Zo zei een van hen, Sergej Witte, die in 1906 aftrad uit frustratie over de halfslachtige politiek van Nicolaas II: ‘Dit Rusland is een groot gekkenhuis en zelfs de vooruitstrevende intelligentsia is niet beter dan de anderen.’

Een uitgangspunt voor zijn analyse van de wreedheid van een aantal tsaren ontleent Baberowski aan Joseph Roth, die in 1928, na een reis door de Sovjet-Unie, schreef: ‘Wie niet groot genoeg is om te regeren wordt hier, alleen al vanwege de weidsheid, een tiran.’ Een van die eerste tirannen is Ivan IV de Verschrikkelijke, die halverwege de zestiende eeuw de Mongolen versloeg. Om zijn macht verder te verstevigen richtte hij een privé-terreurbrigade op, de opritsjniki. Met een symbolische bezem en hondenkop aan hun zadel trokken zij het land in om de bojaren met geweld in het gareel te dwingen. Die opritsjniki vormden zo een nieuwe, hondstrouwe adel, zoals de FSB dat later onder Poetin zou worden.

Tot aan Napoleon wisten de tsaren de adel steeds met nieuwe privileges aan zich te binden. Maar het zou niet genoeg zijn, want Napoleon was nog niet verslagen of het binnenlandse machtsevenwicht begon te wankelen. Adellijke russische officieren hadden na afloop van diens nederlaag in Parijs gezien dat iedereen daar aan het politieke leven deelnam. En precies dat wilden zij nu ook in eigen land. Maar de opstand die ze in 1825 ontketenden werd door tsaar Nicolaas I wreed onderdrukt. Vanaf dat moment kon de autocratie zich alleen nog met geweld handhaven en laveerde het machtsspel tussen tsaar en elite van crisis naar crisis. Zo schreef Ivan Toergenjev in zijn herinneringen aan de nadagen van het bewind van Nicolaas I dat er toen geen behoorlijk boek in Rusland te koop was, je niet naar het buitenland mocht reizen, er alom verraad bestond en iedereen bang was. Opnieuw ligt een analogie met het Rusland van Poetin voor de hand.

Nicolaas’ zoon, de liberale Alexander II, voerde weliswaar hervormingen in, maar de geest was inmiddels uit de fles. Niet alleen waren de maatschappelijke tegenstellingen onoverbrugbaar geworden en streefde de elite binnen de ambtenarij steeds meer naar hervormingen, maar ook woedde er in de samenleving een terreur van revolutionaire studenten, die in de dood van de autocraat de enige oplossing zagen voor alle problemen.

Baberowski schetst vervolgens een genuanceerd beeld van Alexander III, die door de moord op zijn vader in 1881 besefte dat de autocratie alleen kon overleven in zijn meest absolute vorm. In dat gevoel werd hij versterkt doordat zijn land een economische bloei beleefde, ook al was die voornamelijk te danken aan de daadkrachtige minister Witte.

Bijna de helft van dit indrukwekkende boek is gewijd aan het woelige bewind van Nicolaas II, de laatste tsaar. Iedereen lag in die jaren met elkaar overhoop. Ministers werden tegen elkaar uitgespeeld om hervormingen af te remmen en de autocratie te handhaven.


Lees ook

deze recensie over de verdeling van de wereld in drie grote machtsblokken

Luchtdoelartillerie bij Kyiv in augustus 2023.

Fascinerend is het om te lezen hoe de centrale staat hierdoor steeds meer verzwakt om uiteindelijk te imploderen. Niet alleen door de toenemende conflicten tussen de tsaar en de hervormers onder zijn ministers, maar ook door etnische spanningen, terreuraanslagen, de toenemende repressie, een hongersnood en het felle publieke debat in de pers. De moderne tijd was zelfs in Rusland niet tegen te houden. Minister Witte waarschuwde de tsaar dan ook voor een revolutie als hij geen concessies deed en delen van zijn land de vrijheid gaf. Maar de tsaar weigerde. Uiteindelijk kon zelfs een tiran het weidse rijk niet meer bijeen houden. Juist dat zou ook Poetin moeten beseffen, al zit hij op dit moment dankzij Trump weer stevig in het zadel.