De zeenaaktslak, de wilde mossel, de broodspons – veel soorten in de Oosterschelde zijn er slecht aan toe

De bioloog staat tijdens laag water aan de Oosterschelde, tilt een steen op die daar ooit is neergelegd om de oever te versterken en toont de tientallen diersoorten die eraan kleven of domweg wachten tot het weer hoog water wordt. „Dit is een groene zeedonderpad”, zegt Brendan Oonk. Hij pakt het dier op. Prachtige kleuren. Even verderop een ruigkrabje. „Die heet zo omdat hij stoppelige haartjes heeft op zijn schaarpuntjes.”

Oonk is medewerker van Anemoon, een stichting die zich inzet voor de bescherming en het behoud van mariene flora en fauna in Nederland. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maakte woensdag bekend dat, op basis van honderdduizenden waarnemingen van met name duikers van Anemoon, het met de flora en fauna in de Oosterschelde niet goed gaat. „De populaties van 37 kenmerkende soorten vissen en bodemdieren van de Oosterschelde zijn sinds 1994 gemiddeld met 28 procent achteruitgegaan”, schrijft het CBS.

Van een „opvallend aantal diersoorten” in het Nationaal Park Oosterschelde is de populatieomvang „veranderd”, schrijft Anemoon in een toelichting. „Sommige soorten vertonen een toename, maar vooral vissen nemen af en ook bij andere soortgroepen is een afname zichtbaar. Bij de afname kunnen meerdere factoren een rol spelen, waaronder klimaatverandering, toename van exoten, de schelpdierteelt en veranderingen in de hoeveelheid en samenstelling van het plankton. Ook het gebruik van staalslakken wordt genoemd. Zekerheden over oorzaken zijn er nog niet. Duidelijk is wel dat er het een en ander aan de hand is in onze unieke Oosterschelde.”

Penneschaft, een soort hydroïdpoliep, in de Oosterschelde. Met veel hydroïdpoliepen, waaronder de gorgelpijp en haringgraat, gaat het niet goed. Foto Marion Haarsma

Geleiwier en knotszakpijp

De groene zeedonderpad in de groene handschoenen van bioloog Oonk behoort niet tot de „kenmerkende soorten” in de Oosterschelde die een sterk dalende trend vertonen. Maar een fantastisch leven heeft de soort niet. Oonk: „Het gaat nog niet zo slecht als met de gewone zeedonderpad, maar het lijkt die trend wel achterna te gaan.” Oonk wandelt op de duikersplaats bij Wemeldinge op Zuid-Beveland, glibberend over de basaltblokken, met uitzicht op de Oosterscheldekering, waar het zeewater nog steeds heen en weer stroomt – anders dan bij veel andere dammen en keringen van de Deltawerken. Met de vissen in de Oosterschelde gaat het slecht: „Alle platvis zoals schol, bot en tong.” Meermaals noemt hij de zeenaaktslakken. „Elke soort die we tellen kent een neerwaartse trend, met in totaal 70 procent. Dat is heftig.” Bij iedere stap toont Oonk weer nieuwe soorten. Vlak geleiwier: „Een exoot.” Een Japanse knotszakpijp: „Eigenlijk niet meer dan buisje met twee openingen, door de ene opening stroomt water naar binnen en door de andere weer naar buiten.”

De mensheid heeft al vaker maatregelen genomen die later verkeerd uitpakten

Brendan Oonk
Medewerker Stichting Anemoon

De driekantige kalkkokerworm: „Daar zijn er nu heel veel van. En die halen ook veel voedsel uit het water, zoals plankton en algjes. Daardoor is er misschien minder eten over voor andere soorten.” Nader onderzoek is nodig. De gewone broodspons: „Die zien we aanzienlijk minder dan vroeger.” Een blaasjeskrab: „Een prachtig beestje, met een vliezig bolletje tussen de scharen. Misschien werkt die blaas positief bij de seksuele selectie, want alleen mannetjes hebben er een. Maar verder knetteronhandig om zo’n ding tussen je scharen te hebben zitten. Het is een Aziatische soort die zich hier heel goed heeft gevestigd. Mogelijk ten koste van de strandkrab.” Een klein wild mosseltje: „Er komen steeds minder mosselen en kreeften voor in de Oosterschelde.” De kreeftensterfte zou iets te maken kunnen hebben met het storten van staalslakken ter versterking van de dijken door Rijkswaterstaat, maar zeker is dat niet. Oonk: „Dat er giftige metalen uit stromen is zeker, maar de invloed daarvan is niet bewezen. Wel sterft het leven op de plaatsen waar de staalslakken worden gestort, daar is ook veel leefgebied door verloren gegaan.”

Over de oorzaken van de ecologische teruggang wil Anemoon niet te veel speculeren. Is het de visserij? „Daar zou je het over kunnen hebben”, zegt Oonk voorzichtig. Klimaatverandering? „Er zijn zeker soorten naar het noorden vertrokken.” Hoe dan ook zou het prettig zijn maatregelen te nemen om deze beschermde natuur te behouden. Toch?

Oonk: „Tja, ik kan wel zeggen dat als we minder mosselen kweken, er meer eten voor de andere dieren overblijft. Of dat als er geen bodemberoerende visserij meer zou zijn, dit het leven op de bodem ten goede zou komen. Of dat als we geen staalslakken meer zouden gebruiken, de kans op meer leven groter zou zijn. Maar zeker is dat allemaal niet. De mensheid heeft al vaker maatregelen genomen die later verkeerd uitpakten. Bovendien hebben mensen óók belangen, dat besef ik maar al te goed. Ik kan toch moeilijk zeggen: gooi de boel maar op slot, hier mag niemand meer komen?”