Het Openbaar Ministerie gaat verdachten van veel misdrijven niet meer via de rechter vervolgen, maar zelf bestraffen. Dit nieuwe beleid is in alle stilte als eerste voor dieven en oplichters ingegaan. Dat blijkt uit de vertrouwelijke nieuwe interne ‘instructie intensivering strafbeschikking’ waar NRC de hand op heeft gelegd.
In het beleidsstuk dat op 1 februari van kracht is geworden, staat dat officieren van justitie delicten als diefstal, oplichting, heling en nog enkele vermogensdelicten voortaan zelf via een zogeheten strafbeschikking afdoen. Omdat alleen de rechter gevangenisstraffen mag opleggen, wacht verdachten van deze delicten enkel nog een geldboete of taakstraf. Dat geldt ook voor veelplegers en criminele asielzoekers die tot nu toe juist niet voor zo’n strafbeschikking in aanmerking kwamen.
Niet alleen de vastlopende strafrechtketen is aanleiding voor het nieuwe beleid van het OM, ook het cellentekort speelt een rol
Het nieuwe beleid betekent een fundamentele koerswijziging voor het OM. De strafbeschikking wordt namelijk niet alleen bij vermogensdelicten de standaard. Nagenoeg álle strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat, wil het OM in de nabije toekomst zelfstandig afhandelen. In „het komende tijdvak”, zo meldt het College van procureurs-generaal op het eigen intranet, zal het aantal delicten „gefaseerd worden uitgebreid totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt”.
Strafrechtketen
Aanleiding voor de nieuwe justitiële aanpak is het vastlopen van de strafrechtketen: de afwikkeling van strafzaken duurt steeds langer. „Door vaker een strafbeschikking op te leggen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken”, staat in de instructie. Ook de groeiende cellentekorten in gevangenissen vereisen een koerswijziging, aldus het OM. „Doordat minder vaak een kortlopende vrijheidsstraf zal volgen, kan gekomen worden tot straffen die effectief ten uitvoer kunnen worden gelegd.”
Op welke strafbare feiten het College doelt, vermeldt de interne instructie niet. Het Wetboek van Strafrecht kent een groot aantal strafbare feiten waarop een maximumstraf van zes jaar staat, waaronder omkoping, meineed, valsheid in geschrift, voorbereidingshandelingen harddrugshandel, verspreiden van kinderporno en witwassen.
Het OM legt nu ook al met regelmaat strafbeschikkingen op voor lichtere feiten: zo’n 42.000 in 2023. De interne instructie, die het College van procureurs-generaal aan de hoofden van alle OM-onderdelen heeft gestuurd, leert dat het OM de inzet van de strafbeschikking wil „vergroten” en „maximaliseren”.
De koerswijziging zal naar verwachting leiden tot een grote daling van het aantal opgelegde gevangenisstraffen. Het OM wil namelijk dat er „in beginsel geen kortlopende vrijheidsstraffen” meer worden geëist. Voor alle zaken waar de officier van justitie in de rechtbank een celstraf van zes maanden of korter zou eisen, wordt de strafbeschikking – en dus bestraffing via een taakstraf of geldboete – de geëigende weg. Dat betekent dat deze strafzaken dus zonder tussenkomst van de rechter en niet in de openbaarheid meer worden behandeld. Indien OM bijvoorbeeld drie jaar zou willen eisen, kan een officier de zaak alsnog voor de rechter brengen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128049240-df009f.jpg|https://images.nrc.nl/ZZX3FzINGmx972jVxLyVlXqAyTw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128049240-df009f.jpg|https://images.nrc.nl/gpeCGHpAwGvWJybSiBsE73Bj2GQ=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data128049240-df009f.jpg)
Kritiek
Jaarlijks worden zo’n 20.000 vrijheidsstraffen opgelegd, zo’n 70 procent daarvan is korter dan drie maanden. Onder wetenschappers bestaat al langere tijd kritiek op korte gevangenisstraffen omdat die meer kwaad dan goed doen. Zo pleitte de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, een adviesorgaan van de overheid, ruim drie jaar geleden voor minder korte detenties. De mogelijkheden voor gedragsverandering zijn in die korte periode beperkt en bovendien treedt veel schade op door verlies van baan, inkomen en huisvesting. Bovendien zou de recidive bij andere sancties, zoals taakstraffen lager liggen.
De nieuwe koers is een nadrukkelijke wens van de man die sinds twee jaar voorzitter is van het College van procureurs-generaal (het bestuur van het Openbaar Ministerie), Rinus Otte. „Met de politie ontwerpen wij momenteel een nieuwe richting voor ons vervolgingsbeleid. We moeten vaker kiezen”, zei Otte vorig jaar in NRC. Door een vereenvoudiging van werken, wil hij met hetzelfde aantal mensen meer strafzaken afdoen.
Voor deze aanpak is geen wetswijziging nodig. Het OM beschikt sinds 2008 over de wettelijke mogelijkheid om voor strafbare feiten met een maximale gevangenisstraf van zes jaar een strafbeschikking op te leggen.
Positie van slachtoffers
Aan de strafbeschikkingspraktijk bleek de afgelopen jaren overigens meermaals het nodige te mankeren. De Nationale ombudsman stelde eind 2021 na onderzoek dat het OM de positie van slachtoffers bij het opleggen van een strafbeschikking onvoldoende meeweegt. In tegenstelling tot in een rechtszaak heeft een slachtoffer bij een strafbeschikking geen (of een zeer beperkte) rol waardoor hun slachtofferrechten in het geding komen.
Bovendien legde de procureur-generaal bij de Hoge Raad, toezichthouder op het OM, in drie afzonderlijke onderzoeken sinds 2017 bloot dat het OM zich bij het opleggen van strafbeschikkingen niet aan de wet hield. Zo bleek onder meer dat het OM beschikkingen oplegde voor feiten die niet gepleegd waren, of in gevallen zonder voldoende bewijs van het gepleegde strafbare feit, of voor feiten waarvoor dat helemaal niet mocht. Diefstal werd bijvoorbeeld in de zwaardere variant diefstal met braak bestraft. Daarnaast werden strafbeschikkingen niet vertaald voor buitenlandse verdachten, terwijl dat wel verplicht is. In de interne instructie schrijft het OM dat er sinds de invoering veel aandacht voor de kwaliteit van de strafbeschikking is geweest en dat inmiddels sprake is van „een volwassen instrument waarmee snel recht kan worden gedaan aan zowel verdachten als slachtoffers”.
Een strafbeschikking betekent in veel gevallen dat de verdachte een strafblad krijgt. Verdachten hoeven een strafbeschikking niet te accepteren, zij kunnen ‘in verzet’. In dat geval komt hun zaak alsnog voor de rechter. In de interne instructie wordt officieren in dat geval voorgeschreven om ook voor de rechter geen gevangenisstraf te eisen.
Officieren van justitie wordt nauwelijks ruimte gelaten om van de instructie af te wijken. Een officier mag een verdachte alleen dagvaarden „in uitzonderingsgevallen” en als dat „na afweging van alle belangen strikt noodzakelijk is”. Bij die belangenafweging is hij verplicht om de kans te betrekken dat de vrijheidsstraf „met grote zekerheid snel en onder goede omstandigheden kan worden opgelegd en tenuitvoergelegd”. Met andere woorden: hoe snel iemand in de cel kan zitten. Gezien de door staatssecretaris Ingrid Coenradie (PVV) uitgeroepen ‘code zwart’ in het gevangeniswezen en duizenden veroordeelden die in afwachting van hun straf vrij rondlopen, zal de belangenafweging niet snel tot het eisen van gevangenisstraf leiden.
Lagere straffen
Ook blijkt uit de instructie dat officieren lagere straffen moeten eisen bij recidive. De Nederlandse wet kent een taakstrafverbod dat onder meer op recidive van toepassing is. Indien iemand binnen vijf jaar nogmaals hetzelfde strafbare feit pleegt mag hij geen taakstraf krijgen. Dit geldt ook bij diefstal en oplichting. De nieuwe interne instructie leert dat officieren van justitie in zulke gevallen een geldboete dienen te eisen: een sanctie die in de strafhiërarchie lager staat dan een taakstraf. Indien de verdachte vanwege zijn beperkte draagkracht die boete niet kan betalen, moet de officier een (nog) lagere geldboete eisen in plaats van een andere zwaardere straf. Zittingen waarbij het OM strafbeschikkingen oplegt zijn niet openbaar.
Een woordvoerder van het Openbaar Ministerie laat desgevraagd weten dat nog „voluit bestudeerd” wordt hoe het nieuwe beleid de komende jaren ook buiten vermogensdelicten toegepast kan worden. Het primaire doel is om de strafrechter te ontlasten, zodat zittingen bij de rechter gebruikt kunnen worden voor zwaardere zaken die anders te lang op behandeling wachten. „De resultaten van deze ingezette koers zijn op voorhand niet in cijfers uit te drukken.”
